"Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt", Gal. 1:8-9.
|
|
Onbijbelse stelling van ds. C. Harinck: "De rechtvaardiging door het geloof is iets heel anders dan de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie."
Inleiding Op de website van de SRA is een lezing van ds. C. Harinck gepubliceerd over de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie, die gehouden is op de Haamstede Conferentie (Sept. 1999). In onze dagen is men massaal op zoek naar een prediking waarin het geloof wordt voorgesteld als een soort springplank voor de oude mens om de zaligheid aan te grijpen, zodat men met behoud van lijf en leden de reis ten hemel denkt te kunen maken. De genoemde lezing van ds. C. Harinck staat helaas ook in dit kader. Ds. Harinck leert namelijk de rechtvaardigmaking door het geloof buiten Galaten 2:19 om. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit soort lezingen als zoete broodjes over de kerkelijke toonbank gaan, want de oude mens blijft er volledig mee in 't leven en dat gaat er dan ook als koek in. Gods Woord leert echter dat de oude mens sterft, alvorens met Christus uit het graf op te staan in een nieuw leven door het geloof. (Voor volledige inzage van de lezing van ds. Harinck, klik met uw muis bovenaan dit artikel op: Klik hier).
Commentaar Ds. Harinck heeft met zijn lezing duidelijkheid willen scheppen over de verwarring die er heerst over het leerstuk van de rechtvaardigmaking, maar aangezien zijn lezing doorspekt is met habitus-ingrediënten uit de Ger. Gem.-leer (om niet uit de Ger. Gem. boot te vallen?), maakt hij het middel erger dan de kwaal. Even terzijde: Over de leer en de bevinding van de rechtvaardigmaking bestaat er alleen verwarring onder het leger belijders dat buiten het recht om zalig wil worden en bevindelijk vreemd is aan de rechtvaardiging van de goddeloze, maar voor degenen die als een goddeloze met God verzoend zijn, is deze leer in het kader van het geloof helder en klaar. Ds. Harinck wil dus iets duidelijk maken wat voor het ware geloof geen vraag is, maar voor hemzelf blijkbaar wel, want hij scheidt constant de geloofsbevinding van de rechtvaardigmaking van het geloof in Christus, alsof de geloofsbevinding van de rechtvaardiging iets anders zou zijn dan het geloof in Christus. Bovendien maakt ds. Harinck een karikatuur van de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie door er een soort visionaire lading aan te geven en er een labadistische smet op te werpen. Een 'visionaire vierschaarbeleving', een beeld dat op het afgescheiden(!) gezelschapsleven is ontstaan, is duidelijk een karikatuur van de bijbelse rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie, want het laatste geschiedt door het geloof. Ook de labadistische smet die Harinck werpt op de geloofsbeleving van de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten, is er een bewijs van dat zijn oogmerken onzuiver zijn.
Enerzijds is in de Ger. Gem. een strijd gaande om een soort wedergeboortebegin veilig te stellen zonder Christus te kennen (o.a. door ds. A. Moerkerken), en anderzijds is men bezig om in navolging van ds. G.H. Kersten het geloof in Christus te isoleren van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, ofwel de rechtvaardigmaking in de vierschaar van het geweten. Harinck zegt namelijk dat de rechtvaardiging door het geloof iets anders is dan de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie en dat doet hij juist met de bedoeling om niet in conflict te komen met zijn eigen kerkverband en de leer van ds. Kersten, maar zijn stelling is zo onbijbels als het maar wezen kan. Harinck wil van geen crisis voor het vlees weten, maar aan het geloof in Christus en aan de wedergeboorte, gaat altijd het geloof in de Wet vooraf, in de aanvaarding van het vonnis des doods. Al Gods volk weet derhalve uit welke nood en dood zij verlost zijn geworden.
Hetgeen ds. Harinck in zijn lezing (en ook in zijn boeken) leert, is gewoon een gekerstende vorm van de Ger. Gem. leer. Doorgestoken kaart dus...... Harinck schrijft wel in navolging van Luther dat de leer van de rechtvaardiging de leer is waarmee de kerk staat of valt, maar door zijn gemaakte karikaturen over de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie, heeft hij zelf de bijbelse leer van de rechtvaardiging in discrediet gebracht. Aangezien ik het heerlijk vind en het genadevoorrecht gekregen heb om de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze in Christus te verkondigen, zullen we de lezing van ds. Harinck van commentaar voorzien en met de hulpe des Heeren het bedrieglijke ervan aantonen op grond van Gods Woord.
Wat al direct opvalt in de lezing van ds. C. Harinck, is, dat hij de ijkmeter des geloofs, welke wij opgetekend vinden in Galaten 2:19, nergens noemt. "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou", Gal. 2:19. Aan 'het gestorven zijn door de Wet aan de Wet' gaat ds. Harinck ten enenmale geheel voorbij, maar daarmee staat of valt juist het ware geloof in Christus. Als we niet door de Wet aan de Wet gestorven zijn, kan er van de rechtvaardigmaking geen sprake zijn, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4). Dat is het ijkpunt waar het altijd om gaat, maar waar het ook altijd mis gaat, ook in de lezing van ds. Harinck.
De lezing van ds. Harinck is het zoveelste bewijs van het feit dat men onder de dekmantel van het geloof in Christus een zelfuitgedachte bevinding die buiten het recht Gods om gaat, veilig wil stellen, omdat met geen raad weet met Galaten 2:19, ook bevindelijk niet. Harinck doet dat op een misleidende manier, namelijk door karikaturen te maken van, en een labadistische smet te werpen op de bijbelse rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie, terwijl de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie één en hetzelfde is als de rechtvaardiging door het geloof.
Het oogmerk van Harinck is evenwel zo doorzichtig als het maar wezen kan, want iemand die de zekerheid des geloofs als een nadere weldaad leert in het leven der genade, moet ook leren dat de gelovige die gerechtvaardigd is door het geloof nog in onzekerheid verkeert omtrent zijn staat voor God en de vergeving der zonden. Dit is echter de verkapte roomse Ger. Gem. leer en ook die van ds. C. Harinck. Al met al is "de rechtvaardigingsleer van ds. C. Harinck" op een roomse leest geschoeid, zij het in gekerstende vorm. Maar dat is nu juist het bedrieglijke van de zaak. Degenen die beweren Christus te verkondigen en tegelijk een smet werpen op de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, zijn valse leraars, al was het ook een engel uit de hemel. Ik geloof niet dat ds. Harinck onschuldig is in deze, want anders had hij zich niet van karikaturen bediend en ook geen oudvaders laten buikspreken, maar dan had hij zich alleen op grond van Gods Woord en overeenkomstig de bevinding der heiligen uitgedrukt.
Harinck begint zijn lezing door smadelijk te spreken over een "vierschaarervaring", als zijnde het kenmerk van het christen-zijn in bevindelijke kringen. Harinck neemt de ontsporing omtrent de geloofsbeleving van de rechtvaardigmaking, die inderdaad op het afgescheiden gezelschapsleven is ontstaan, nota bene als stokpaardje voor zijn hele betoog en werpt zo een smet op de bijbelse leer en de bevinding van de rechtvaardiging van de goddeloze. Ik heb zelden een lezing onder ogen gehad die zo politiek doorspekt was met onzuivere oogmerken als de lezing van Harinck.
Het feit dat de bijbelse bevinding omtrent de rechtvaardiging van de goddeloze ontspoord is in bepaalde kerkelijke en gezelschapskringen, geeft dat niemand het recht om de bijbelse rechtvaardigingsleer in discrediet te stellen. Het punt waar het feitelijk om gaat, is, om een bijbels bewijs te leveren dat de rechtvaardiging door het geloof één en hetzelfde is als de rechtvaardingmaking in de vierschaar der consciëntie, hetgeen door heel de Afscheiding, inclusief ds. Harinck wordt ontkend. Harinck leert (in navolging van ds. G.H. Kersten) dat de rechtvaardiging door het geloof iets heel anders is dan de rechtvaarding in de vierschaar der consciëntie. Dat is nonsens. Bovendien spreekt Harinck niet uit ervaring, maar wat anderen erover geleerd en geschreven hebben. Harinck is een meester gebleken in het ploegen met andermans kalf, ook in zijn boeken, waarin hij bijna niets anders doet dan de oudvaders te laten buikspreken in het habitusstraatje van de Ger. Gem. Maar hoe kan de blinde de blinde leiden? Hoe kan iemand de leer van de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie beoordelen als hij zelf vreemdeling is van de bevinding ervan? Hoe kan iemand anderen wezenlijk over China vertellen, als hij er zelf nog nooit geweest is? Hoe kan iemand anderen zwemmen leren als hij zelf niet eens zwemmen kan? Vanaf het strand? De beste stuurlui staan altijd aan wal, maar zij weten zelf niets af van de draaikolken, de stormwinden, de golven en de baren, laat staan dat dezulken ooit als een Jona overboord gegaan zijn, om als een helwaardige goddeloze in Christus gerechtvaardigd te worden door het geloof. Ik noem het beeld van Jona, want het overboord gaan van Jona was niet Jona's rechtvaardiging, maar een beeld ervan. Ds. Harinck leert dus niets nieuws, want G.H. Kersten is hem hierin al voorgegaan, hoewel Kersten, in navolging van Comrie, zelfs een vijfderlei rechtvaardigmaking leerde. Omtrent de (on)zekerheid des geloofs, beroept Harinck zich op de Westminster Confessie en dat verklaart dan ook het anti-reformatorische karakter van zijn betoog over de rechtvaardigingsleer. In het minste ware geloof is zekerheid, anders is geloof geen geloof.
We zullen eens nader bezien wat ds. C. Harinck letterlijk gezegd heeft in zijn lezing. Er zit namelijk ook veel waarheid in en dat maakt het juist zo gevaarlijk. Hij zegt o.a. het volgende: "In bevindelijke kring wordt door sommigen gesteld, dat men Christus door een waar geloof omhelsd kan hebben en toch nog niet gerechtvaardigd kan zijn." Dat is inderdaad het geval en een ernstige dwaling. Hierin heeft ds. Harinck volkomen gelijk. Er is niet één kind van God die niet gerechtvaardigd is door het geloof. Al Gods kinderen zijn daadwerkelijk gerechtvaardigd door het geloof. Maar -en nu komt het- Harinck suggereert dat de bekendmaking gerechtvaardigd te zijn, pas later geschiedt dan het moment wanneer een zondaar door het geloof gerechtvaardigd wordt. Hoewel Gods werk in Christus wel steeds bevestigd wordt in het leven der genade, betekent dit niet dat degenen die in Christus geloven niet weten of zij wel gerechtvaardigd zijn of niet. Dat te suggereren is de reinste roomse onzin! Harinck zegt namelijk het volgende over degenen die in Christus geloven: "Daarom moeten wij ook in de hof van ons geweten gerechtvaardigd worden. Dat is geen tweede rechtvaardigmaking en ook geen aparte vierschaarervaring, maar een bekendmaking van de rechtvaardigmaking door het geloof aan ons hart en geweten door het getuigenis van de Heilige Geest." Wat Harinck hier zegt, geschiedt niet na, maar altijd OP HET MOMENT dat een ziel gerechtvaardigd wordt. God SPREEKT de Zijnen in Christus zalig in de vergeving hunner zonden. En als God je als een goddeloze rechtvaardigt, is het onmoglijk om dat niet te geloven, want God doet geen half werk. Ik spreek niet alleen uit de ervaring des geloofs, maar Gods Woord leert dat God Zijn volk zalig SPREEKT: "Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God en die ze gehoord [geloofd] hebben, zullen leven", Joh. 5:25. En aan Johannes 5:25 gaat de bediening des doods, die van de Wet, in de overtuiging van zonden, gerechtigheid en oordeel, vooraf, en wel zodanig dat de zondaar in kwestie door de Wet aan de Wet sterft (Gal. 2:19) en op de stem van de Zone Gods levend gemaakt en in Christus gerechtvaardigd wordt. Degene die van deze Goddelijke orde afwijkt, is opgeblazen, en weet niets (1 Tim. 6:4). Het feit dat de verzegeling des Geestes (de bevestiging van het werk Gods) in het leven der genade dikwijls intenser en dieper beleefd wordt dan de rechtvaardigmaking zelf, en in het afwijkende gezelschapleven tot de eigenlijke rechtvaardigmaking is verheven, doet dat aan het begin van het leven in Christus, namelijk de bijbelse rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten, niets af. Elke gerechtvaardigde ziel kan direct met de Samaritaanse vrouw door het geloof van de Goddelijke vrijspraak getuigen: "Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord!" Harinck scheidt de toepassing van de rechtvaardigmaking van het geloof in Christus, maar dat doet Rome ook. Maar die in het stuk van de rechtvaardiging dwaalt, dwaalt in alles. Vandaar dat Harinck ook -nog wel met een beroep op de Westminster- de onzekerheid des geloofs leert en vereenzelvigd met de rechtvaardiging door het geloof. De zekerheid des geloofs is geen nadere weldaan in het leven der genade en behoort niet tot het welwezen, maar voluit tot het wezen des geloofs. Dat leert Gods Woord en dat hebben ook de Reformatoren geleerd. Geloof zonder (enige) geestelijke zekerheid omtrent de zaligheid is geen geloof, maar berust louter op het gevoel en het verstand. Dan zit het allemaal nog een voet te hoog. Bovendien is de rechtvaardigmaking in de toepasing geen loutere bekendmaking dat onze zonden vergeven zijn, zoals Harinck suggereert, maar een gerichtshandeling krachtens het vonnis der Wet tussen een rechtvaardig God en een verdoemelijke zondaar, waarbij Christus tussenbeide treedt en de betreffende zondaar vrijspreekt van schuld en straf op grond van Zijn Eigen gerechtigheid. Dit kennen ook de zwakgelovigen, wel niet in het zakelijke, maar wel in het richterlijke, namelijk in de toepassing des harten door het geloof, hoewel aangevochten en bestreden. Als God een goddeloze om niet rechtvaadigt, bestaat de geloofskennis van de betreffende ziel omtrent zijn rechtvaardiging niet uit een theologisch begrip, maar wel in de kennis van de vergeving der zonden, met als onmiddellijke vrucht: de vrede met God (Rom. 5:1). Vanwege het feit dat de rechtvaardigmaking des zondaars voor God een gerichtshandeling des geloofs is, gaat elk kind van God door de crisis van de dood van Christus, om heerlijk met Hem op te staan in het nieuwe leven. Dat wordt ten stelligste door Harinck ontkend. De Heilige Geest echter, stelt bij monde van Paulus het sterven met Christus zelfs als het kriterium voor de rechtvaardigmaking door het geloof, namelijk in Romeinen 6:8: "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven." Hetzelfde vinden wij in 2 Timotheus 2:11: "Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven." Met andere woorden: Als wij niet met Christus gestorven zijn, zullen we ook niet met Hem leven. Romeinen 6:8 en 2 Timotheus 2:11 staan dus duidelijk in het kader van Galaten 2:19-20. In Galaten 2:19 spreekt Paulus overduidelijk over een crisis voor het vlees. "Ik ben door de Wet der Wet gestorven..." Paulus is niet aan iets gestorven, niet alleen aan de werken der Wet, nee, hij is zelf gestorven, namelijk de oude mens. Dat leert Paulus ook in Romeinen 6:6: "Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen." In de rechtvaardigmaking wordt de oude mens gedood en de nieuwe staat op in Christus. De oude mens moet echter niet verward worden met het bedorven vlees, het lichaam der zonde, want vleselijk blijft Gods volk tot aan haar laatste snik, ja, verkocht onder de zonde. Maar in Christus is zij volkomen rechtvaardig en heilig tegelijk en is er geen gebrek aan haar. Als deze leer gepredikt wordt, heeft de Heilige Geest ALLE (gelovige en ongelovige) gewetens mee, ook die van ds. Harinck, want het is de leer van Gods Woord en die van de Heilige Geest. Een ieder die nog een sprekend geweten heeft en deze leer hoort verkondigen en/of uiteenzetten, weet dat dit de zuivere leer is. Vijandschap tegen deze afsnijdende en bevrijdende leer ontstaat altijd als de Heilige Geest door de algemene overtuiging de (onverzoende) gewetens overtuigt van de waarheid ervan. Hieruit volgt dat degenen die van deze bijbelse leer overtuigt zijn door de (al)gemene werkingen van de Heilige Geest en het toch anders leren, bewust doen aan Schriftkritiek en gaan dus niet vrijuit, want dezulken wederstaan de Heilige Geest. Gods volk is van deze leer door de bijzondere, zaligmakende werking van Gods Geest overtuigt en in Christus deelgenoot ervan in de toepassing des harten door het geloof. God leert Zijn volk namelijk geen misschientjes, nee, Gods kinderen zijn allemaal van God geleerd (Hebr. 8:10-12), naar de mate der kennis van Christus. Dus alle bevinding die aan de rechtvaardigmaking des geloofs, ofwel de rechtvaardigmaking in de vierschaar van het geweten door het geloof, vooraf gaat, behoort tot de (al)gemene werkingen van Gods Geest en is op zich niet zaligmakend. De bediening des doods (Gal. 2:19a) gaat wel altijd aan de rechtvaardiging vooraf, maar Paulus bleef niet steken in de dood, nee, want het gestorven zijn aan de Wet heeft in het leven der uitverkorenen altijd een onwederstandelijk levend- en rechtvaardigmakend gevolg, namelijk "...opdat ik Gode leven zou." Ds. Harinck spreekt alleen over het (af)sterven aan de Wet, maar degenen die de Wet afsterven, zijn eerst der Wet gestorven. Je kunt stervende zijn, maar iemand die stervende is, leeft nog. Het vlees afsterven is dus een gevolg van het gestorven zijn aan de Wet. Gods volk is met Christus gestorven door de bediening des doods, en leven Gode door het geloof des Zoons van God, door de Heilige Geest. In Gods Woord wordt Abrahams geloof en rechtvaardiging tot een voorbeeld gesteld voor allen: "En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend", Jak. 2:23. Op grond waarvan heeft Abraham God geloofd? Op grond van de vergeving der zonden, dus op grond van hetgeen God in zijn ziel gesproken had door het getuigenis van de Heilige Geest! De HEERE had namelijk tot Abraham gezegd: "Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot", Gen. 15:1. Op grond van het spreken Gods in Christus geloofde Abraham in God tot zijn rechtvaardigmaking. Harinck beweert verder: "Wij kunnen op grond van de Schrift zeggen: Er is onderscheid tussen de rechtvaardiging door het geloof en de zekerheid, de troost en de genieting daarvan." Hetgeen Harinck hier leert is een volstrekte leugen en een duivelse verdraaiing van de heilige Schriftuur! Want wat zegt de Schrift? "En hij [Abraham] heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer; en ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend", Rom. 4:20-22. Dat is wel heel wat anders dat een harinckiaans misschientje...! Gaat het zo bij alle gelovigen, zoals bij Abraham? Ja, want Paulus vervolgt in Romeinen 4:23-25: "Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is; maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft; Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking."
"Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus", Rom. 5:1.
En wat is nu precies het Schriftbewijs dat de rechtvaardiging door het geloof één en hetzelfde is als de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie? Heel de Schrift getuigt ervan, in het bijzonder in Galaten 2:19! en de bevinding der heiligen bevestigt dat feit. We zullen met de gerechtvaardigde Psalmdichter van de 116e Psalm omtrent deze zaak meezingen:
Gij hebt, o HEER', in 't dood'lijkst tijdsgewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen, Mijn voet geschraagd; die zal ik voor Gods ogen, Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.
En wat ging hieraan vooraf? Een crisis voor het vlees!
Ik lag gekneld in banden van de dood, Daar d' angst der hel mij alle troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen; Maar riep den HEER' dus aan in al mijn nood:
Och HEER', och wierd mijn ziel door U gered, enz.
De vrede met God wordt ALTIJD met een kus van het recht begroet. Dat gaat gelijk op. Sion wordt door recht verlost, in de vergeving der zonden door het geloof. Dat wordt o.a. ook in Zondag 7 van de Heidelberger geleerd en bevestigd. Zondag 7 is niet alleen een bevestiging van de rechtvaardigmaking door het geloof; het ziet op de zaak zelf, namelijk van vergeving der zonden in de toepassing des harten. De Westminster Confessie waar ds. Harinck zich op beroept, is wat de zekerheid des geloofs betreft een degradatie van de leer der Reformatie, de rechtvaardiging van de goddeloze. Gods Woord leert de zekerheid des geloofs al voor de zwaks gelovige in Christus en wee degenen die de zwakgelovigen de zekerheid des geloofs betwisten. Christus leert als Machthebbende: "En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware", Mark. 9:42. Wee ds. Harinck, wee, want gij ergert de kleinen in Christus door hun de geloofszekerheid en de troost daarvan te betwisten. Ook de zwakgelovigen zijn verzekerd van de enige Troost beide in leven en sterven, namelijk door het inwendige getuigenis van de Heilige Geest. Romeinen 8:16 is geen extra, maar behoort tot het wezen des geloofs: "Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn."
Harinck zegt: "Sommigen van Gods kinderen hebben in die weg een diepe ervaring meegemaakt van afsnijding van alle eigen werk en gerechtigheid. Zij zijn door een weg van diepe strijd tot de omhelzing van hun vrijspraak gekomen. Ik vrees, dat dit dikwijls verward wordt met de rechtvaardiging door het geloof in Jezus Christus." Goddelozer kan het niet gezegd worden. De paus zou zoiets niet durven zeggen en de duivel ook niet, want die siddert nog. Harinck suggereert namelijk dat de rechtvaardiging door het geloof niet door een crisis gaat voor het vlees en loochent daarmee Galaten 2:19. Harinck leert duidelijk een soort onbewuste rechtvaardigmaking door het geloof en staat daarmee op gelijke voet met Abraham Kuyper die een veronderstelde wedergeboorte leerde, met dit verschil, dat Harinck nog wel een aantal kenmerken opsomt die hij gepaard laat gaan met zijn visie over de rechtvaardiging door het geloof, maar de geloofsbewuste vrijspraak van de vergeving der zonden, zonder welke de rechtvaardigmaking des geloofs niet kan bestaan, schuift hij als een soort 'extra' op de lange baan. Harinck is dus volbloed rooms en bevestigt slechts één ding met zijn lezing: de dwaalleer van de Ger. Gem.
GPPB.
PS. Nadat we Gods Woord hebben laten spreken, geven we ook het getuigenis van ds. Th. van der Groe t.a.v van de zekerheid des geloofs nog maar eens door. Van der Groe verwerpt alle leraars die afwijken van de leer der Reformatie waarin de zekerheid des geloofs op grond van Gods Woord tot het wezen des geloofs wordt gerekend en geleerd.
1. Een waar gelovige zonder enige zekerheid van zijn zaligheid, is bij mij niet anders als een gedrochtelijk hersenschim, ofwel een gelovige zonder geloof.
2. Ik scheid de zekerheid geenszins van het geloof, net zomin ik het licht kan scheiden van de zon en de warmte van het vuur.
3. Mijn waar gevoelen is, dat er in onze geesteloze tijd mogelijk duizenden in het christendom worden gevonden, die zichzelf vals en zonder grond inbeelden dat zij zwakgelovigen, sukkelende, twijfelmoedige christenen zijn, terwijl zij nochtans niets hebben van het ware ziel-zaligende geloof in hun harten.
4. Velen stellen het beginsel des geloofs en der ware genade in de gemene werkingen van overtuigingen, bekommernissen, ongelovig zuchten, begeren, hongeren en dorsten, met hetwelk de mens kan hebben en nochtans voor eeuwig verloren gaat.
5. Ik betuig dat het met mij waarlijk gelegen is, dat ik geenszins een waar zwakgelovige, sukkelend, duister christen wil bedroeven of tot twijfelmoedigheid wil brengen. Ik mag in waarheid zeggen, gelooft zij de Heere! dat Hij mij een teer hart en innerlijke barmhartigheid heeft geschonken, voor het geringste schaapje Zijns Zoons en voor het zwakste lammetje, zodat ik dezulken geen kwaad zou willen doen, maar het liever alle dagen in mijn schoot zachtjes zou willen strelen totdat het sterk en gezond werd.
6. De allerzwakste gelovige heeft nochtans inwendig in de grond van zijn hart altijd enige vaste verzekerdheid zijner zaligheid en Gods genade blijft hij behouden, die hij in der eeuwigheid niet verliezen kan, nademaal de Geest Gods, Die het geloof werkt en versterkt, hem nooit geheel verlaat.
7. Ik bestrijd degenen die stellen dat in de 7e Zondag van de Catechismus niet het eigenlijke wezen, maar het welwezen des geloofs beschreven wordt, of anders gezegd, dat tot het wezen des ware geloofs niet zou behoren de particuliere toepassing en inwendige verzekering van de vergeving der zonden in Christus.
8. Voor alle duidelijkheid laat ik de opsteller van de Catechismus, Caspar Olevianus, maar eens spreken. Die man zal ons zijn gevoelen over het eigenlijke wezen des geloofs klaar genoeg zelf willen uitleggen in zijn verklaring van de apostolische geloofsbelijdenis, pagina 205. Daar schrijft hij: "Zodanig een kennis Gods wordt er in Jeremis 31:34 beloofd, waardoor wij beide van de genadige vergeving der zonden verzekerd zijn en waardoor het beeld Gods in ons hersteld wordt."
9. Het Avondmaal des Heeren verzekert een christen niet dat hij een christen is en het geloof heeft, maar hij moet daarvan, eer hij aan het Avondmaal gaat, verzekerd zijn! Alle soorten geloof, welke de verzekerdheid niet hebben tot wezenlijke eigenschap, veroordelen wij als vals en ongoddelijk. (Uit: Oprecht zielszaligende geloof)
(9 keer Amen! - GPPB).
|
|