|
|
DR. H.F. KOHLBRUGGE OVER HET AMBT VAN OUDERLINGEN
| |
|
|
HET AMBT DER OUDERLINGEN
Eerste citaat: "De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden", 1 Pet. 5:1. In deze woorden ligt voor iedere kerkelijke inrichting, wetgeving, regering of bestuur, de zeer dringende aanleiding zich de ernstige vraag voor te houden: Wil God, wil de Heilige Geest, iets van ons weten, gelden voor ons de genadige beloften van de Heere voor Zijn Kerk, indien we niet zo zijn ingericht als het in deze apostolische woorden is aangeduid? Een kerkelijke inrichting (organisatie -GPPB), wetgeving en regering, zoals de Heilige Geest die heeft bepaald door de apostelen, is een presbyteriale in die zin, dat voorgangers of opzieners der gemeente persbyters, dat is oudsten, heten. Zo noemt de Heilige Geest hen hier door Zijn apostel Petrus; evenzo door de andere apostelen. Daarom krijgt Titus de aanwijzing: "Om die oorzaak heb ik u in Creta gelaten, opdat gij... van stad tot stad ouderlingen zoudt aanstellen, gelijk ik u bevolen heb. (Vergel. Tit. 1:5). Op het zogenaamde concilie (apostelconvent - GPPB) te Jeruzalem vinden wij naast de apostelen alleen ouderlingen; in Hand. 15 heet het vijfmaal: apostelen en ouderlingen. Deze ouderlingen zijn van tweeërlei soort. Sommigen arbeiden in het Woord en in de leer, zodat zij het Woord prediken, in gebed voorgaan. de heilige Doop bedienen, het brood breken en de gezegende kelk opheffen; de anderen helpen de eersten met het Woord en in alle bijzondere gevallen. Beider gemeenschappelijk ambt is het de gemeente te regeren. Daarom heet het ook: "Dat de ouderlingen die wél regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en in de leer (Vergel. 1 Tim. 5:17). De naam ouderling (oudste) ziet weliswaar in de eerste plaats op oude lieden, werd evenwel van oudsher bij voorkeur aan hen gegeven, die, hoewel nog jong in jaren, een ware kennis van God en van Christus en een gerijpte ervaring in de wegen des heisl deden blijken. Dat zulke ouderlingen hun zending van de Heere der Gemeente hebben en dan door de Gemeente ordelijk goedgekeurd en beroepen moeten zijn, zal wel geen tegenspraak ontvangen, wanneer de bekende bewijzen daarvoor in de Handelingen der Apostelen eerlijk worden overwogen. Voorgangers in de Gemeente moeten toch in hun geweten er mee in het reine zijn, of hun het Woord des Heeren geldt: "Wee hun, Ik heb hen niet gezonden!" en: "Hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?" Ook zal juist in dit opzicht dit woord wel blijven staan: "Niemand matigt zichzelf die eer aan, maar die door God geroepen wordt." (Vergel. Jer. 23:1, 21; Rom. 10:15; Hebr. 5:4). Hoe zulke ouderlingen moeten zijn om voor de Heere aangenaam te zijn en met vrucht de Gemeente voor te gaan, leren wij uit Paulus' brief aan Titus, hoofdst. 1, en uit zijn eerste brief aan Timotheus, hoofdst. 3.
Uit: "Het ambt der ouderlingen" pag. 13-14.
Tweede citaat: Zo zoekt men ook de Kerk op allerlei manier voort te helpen. Daar zijn er, die zich van een vaste (permanente) synodale of consistoriale macht, of van opper-bisschoppelijke of andere oppermacht heil voor de Gemeente beloven. Moest het hun echter niet in het geweten treffen, dat ze niet naar de vermaning van de apostel luisteren, die hen zo zachtmoedig op het hart bindt en de oorzaak aanwijst, waaraan het ligt, wanneer het met de Kerk, zoals zij zeggen en klagen, slecht gesteld is? WAT IS HET? Men wil met het kruis van Christus niet vervolgd worden en daarom predikt men versnijding. Men wil alles besnijden en alles wordt versneden (Vergel. Gal. 2:3, 4; 5:11-12).
Uit: "Het ambt der ouderlingen" pag. 22.
Derde citaat: Wee de ouderlingen, van wie getuigd moet worden: Ze staan niet in de strijd op de dag des Heeren, zij spreken: De HEERE heeft gesproken, terwijl de HEERE hen toch niet heeft gezonden, en zij geven zich moeite, dat zij hun zaken in stand houden (Vergel. Ezech. 13:5-6). Wee de profeten die "wind" zijn en Gods Woord niet hebben (Jer. 5:13 naar de Duitse Vert.). Gezegend daarentegen zijn die ouderlingen, die zichzelf niet zoeken, maar de Heere eren, daardoor dat zij zoeken, wat tot de kudde van Christus behoort! Gezegend diegenen, die het heerlijke Evangelie van God brengen, die het weten, dat dat hun is toevertrouwd en die met Paulus kunnen zeggen: "Ik dank onze Heere Christus Jezus, Die mij versterkt en in het ambt gesteld heeft." (Vergel. 1 Tim. 1:12, volgens de Duitse Vert.; Stat. Vert.: "in de bediening"). Want daar is iets, wat men toch zelf moet weten, of men door de Heere gezonden is, zoals de apostel het plechtig verzekert: "Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet, ik ben aangesteld tot prediker en apostel voor het getuigenis." (Vergel. 1 Tim. 2:7 en Rom. 9:1) of zoals de profeet zegt: "Ook heb ik uw dodelijke dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan is voor Uw aangezicht geweest." (Vergel. Jer. 17:16). e.v. Ouderlingen door God geleerd blijven in hetgeen zij geleerd hebben. Zij prediken Christus, Christus alleen, Christus geheel. Blijft daarbij het lieflijke kruis niet weg, nu het is wel, zij gaan niet voor het kruis op de loop; en zouden zij zich ook een ogenblik daaraan willen onttrekken, de apostolische vermaning geeft hun nieuwe moed en drijft hen in het strijdperk. Hun levensbeschrijving is deze: "Ik heb vervolgingen geleden en uit allen heeft de Heere mij gered." Hun zinspreuk luidt: "Allen die gezind zijn godzalig te leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden." (Vergel. 2 Tim. 3:11-12).
Uit: "Het ambt der ouderlingen" pag. 24.
Vierde citaat: Het kan niet uitblijven: waar ouderlingen de vrije genade prediken, waar ze Christus geheel prediken, waar de Gods Wet handhaven en als trouwe wachters de zonden bestraffen en Gods dreigingen en gerichten aan de overtreders voorhouden, daar hebben zij er zich op voor te bereiden, dat ze als verleiders (2 Kor. 6:8), als boosdoeners (Rom. 3:7-8), als rustverstoorders worden beschouwd, gehaat en vervolgd. Dan hebben ze evenwel te volharden en ze zullen het wel in die volharding ervaren, hoe de Heere met Zijn trouwe knechten is.
Uit: "Het ambt der ouderlingen" pag. 68.
Vijfde citaat: Wat evenwel met name ouderlingen van beiderlei soort ongelukkig maakt en wat ook de Gemeenten mee verwoest, is: eerzucht. Dit kwaad verstikt al het goede, broedt valse leer uit, veroorzaakt scheuringen in de Gemeente van Christus, roept allerlei twist en tweedracht wakker. Eergierige ouderlingen zijn in staat trouwe ouderlingen in de woestijn te drijven en zich bij hen te voegen, met wie ze helemaal niet overeenstemmen, enkel om de rechtvaardige uit de weg te ruimen. Goede herders evenwel zijn zo voor God verootmoedigd, dat ze slechts Gods eer als eer aanzien, en wanneer maar Gods Waarheid wordt verkondigd, dan zijn zij gelukkig. Goede ouderlingen geeft echter de Heere een doorn in het vlees. Daarom kunnen zij zich niet verheffen, want zij blijven daaraan het meest gedachtig, dat zij tot alles, wat tot een goede waarneming van hun ambt behoort, onbekwaam zijn, en belijden: "Hij is Het, Die ons dag op dag bekwaam maakt."
Uit: "Het ambt der ouderlingen" pag. 71.
Epiloog Aangezien er op grote schaal met de kerkelijke ambten geknoeid wordt, op grote schaal de blinde door de blinde geleid wordt, op grote schaal de democratie heerst over Gods Woord, spreek ik de innige wens uit dat de bovenstaande citaten uit het kostelijke boekje van Kohlbrugge over "het ambt der ouderlingen" aanleiding zullen geven tot het lezen van het gehele boekje en dat onze Opperherder, de Heere Christus, door Zijn Geest het geschrevene, dat zo zuiver op Gods Woord gegrond is, heilige aan de harten van de lezers, opdat er weer eer in onze lande wone. Dat zij zo. - GPPB.
|
|
|
|
|
|