|
Vraag inzender:
Ik heb uw uitleg over Romeinen 8:15 gelezen, over de geest der dienstbaarheid en de Geest der aanneming tot kinderen, maar Calvijn leert het anders. Calvijn leert dat de geest der dienstbaarheid de werking is van de Heilige Geest, terwijl u leert dat de geest der dienstbaarheid slaat op de slaafse geest van de gevallen mens. Als Calvijn het mis heeft, kunt u hem werleggen vanuit het Woord?
--------------------------------------
Geachte inzender, Ik dacht dat de uitleg van Romeinen 8:15 al eerder uitvoerig aan de orde gekomen is (zie Klik hier link). Maar het is u blijkbaar niet duidelijk geworden met al die uitleg die reeds gegeven is. U moet er echter een kind Gods voor zijn om deze dingen te verstaan, want de natuurlijke mens verstaat niets van God en goddelijke zaken (1 Kor. 2:14) en voor Gods ware kinderen geldt dat zij ten dele kennen en ten dele profeteren. Maar dat betekent niet dat Gods Woord onduidelijk is over de ware betekenis van Rom. 8:15. Aangaande de uitleg van Romeinen 8:15 zijn er diverse reacties binnengekomen van belijders die menen volgens een buitenbijbels boekje te werk te moeten gaan en er alle commentaren bijslepen om hun gelijk te halen, maar als we even meelopen op de heilloze weg van al die tegensprekers en dezelfde wapens hanteren die genoemde tegensprekers hanteren, en we dr. Gill tegenover Calvijn plaatsen, is dr. Gill ineens abuis volgens genoemde tegensprekers. Dr. Gill hanteert evenwel de juiste exegese op Romeinen 8:15 en Calvijn doet in deze aan spraakverwarring. Van genoemde uitleggers maak ik echter geen gebruik, omdat zij geen autoriteit hebben om de Bijbel te bewijzen, alleen haal ik ze aan, om al die tegensprekers en papegaaien met hun eigen wapens de mond te snoeren. Immers, is de autoriteit van Calvijn hoger dan die van dr. Gill? Gods Woord heeft echter geen menselijk bewijs nodig, aangezien Gods Woord zelf het bewijs is van de zin en mening des Heiligen Geestes. De Schrift kan alleen met de Schrift zelf bewezen worden en dat door de Heilige Geest. Wie de Schrift niet met de Schrift zelf bewijst, maar met dodemanshersenen, die weet niets en is opgeblazen.
Om het nog een keer te zeggen is mij niet verdrietig (Filip. 3:1), maar dat het u zeker mocht zijn en dat door het ware geloof.
Zoals eerder geschreven en gepreekt: De Heilige Geest is niet de geest der dienstbaarheid, ook niet de werking des Geestes, zoals velen wel beweren, want waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. "De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid", 2 Korinthe 3:17. Romeinen duidt niet op de werking des Heiligen Geestes, maar op knechtelijke geest van de oude mens onder de wet in het kader van Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." De slaafse geest van de mens komt tot ontwaking in het kader van Romeinen 7:9. Maar van nature heeft ieder mens een knechtelijke geest, ontwaakt of niet, het is een feit. Die knechtelijke geest heeft Gods volk niet ontvangen, maar zijn er van verlost. Dat leert o.a. Romeinen 8:15. De geest der dienstbaarheid is de geest der slavernij, hetgeen niets anders is dan de zondige natuur/wil/geest van de oude mens onder de Wet. De nieuwe mens in Christus heeft die geest der slavernij niet meer (dat is wat Rom. 8:15 leert), die heeft geen zondige natuur meer, maar is de Goddelijke natuur deelachtig, nl. de inwoning van de Heilige Geest. Dat leert Gods Woord o.a. in 2 Petrus 1:3-4: "Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid."
De staat waarin de mens van nature leeft, is de zondestaat, en die is geheel verdwenen in het leven van Gods kinderen. Ze zijn in een andere staat overgegaan, de staat des levens in Christus, en in die staat is een leven in de zondestaat niet meer mogelijk, omdat zij uit die zondestaat verlost zijn. De zonden die in Gods volk overgebleven zijn komen niet voort uit de zondige natuur van de oude mens, want daarvan zijn ze verlost. Daarentegen komt het bedrijf van zonden van de oude mens voort uit zijn verdorven natuur. Voor Gods volk is de zonde geen bedrijf meer, want daarin hebben zij het leven niet meer, omdat zij het leven in Christus hebben ontvangen. Gods volk struikelt evenwel dagelijks in de zonde, omdat zij nog in het vlees verkeren, in het lichaam der zonde, hetwelk het stoffelijke overschot is van de oude mens. Het vlees is enkel zonde, ook bij Gods volk. Dat leert Paulus in Romeinen 7:18: "Want ik weet, dat in mij, dat is, in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet." Toch dient Gods volk de zonde niet meer: "Ik dan doe datzelve nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont", Rom. 7:17. (Lees ook Rom. 6:1-7 ev). Het lijk van de oude mens is het lichaam der zonde, maar dat lichaam is ontzield door de dood van Christus en als dat toepassing is geworden in ons leven, kunnen we met Paulus Galaten 2:19 meegetuigen (met de wolk der getuigen) vanuit de pratijk der geloofsbevinding.
Dus de staat der zonde brengt de zonden voort, maar de zonden van Gods volk brengen niet de staat der zonde voort, omdat zij uit en van die zondestaat verlost zijn. De zonde van Adam is het ganse menselijke geslacht toegerekend, en Adams val bracht de zondige natuur over alle mensen, maar Christus heeft die zondestaat van Adam op Zich genomen in de plaats van Zijn volk en door Zijn volkomen gehoorzaamheid aan de Wet Gods heeft Hij een volkomen gerechtigheid verworven en die op rekening gezet van de goddelozen waarvoor Hij te Zijner tijd gestorven is (Rom. 5:6), namelijk in het uur der wedergeboorte door Zijn inspraak en vrijspraak (Joh. 5:25). Door de toegerekende gerechtigheid van Christus heeft Gods volk vergeving der zonden van verleden, heden en toekomst en Christus is Zijn volk ook tot volkomen Heiligmaking (1 Kor. 1:30). Dit moest gezegd worden, opdat we beiden staten weten te onderscheiden, nl. tussen de oude mens onder de Wet en de nieuwe mens onder de genade. In de zondestaat leeft de mens van nature en in die staat heeft hij een knechtelijke geest, ofwel een dienstbare, vreesachtige, wereldse geest (Rom. 8:15 - 2 Tim. 1:7 - 1 Kor. 2:12). "Want gij hebt niet ontvangen den geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader!" Rom. 8:15. "Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht, en der liefde, en der gematigdheid", 2 Tim. 1:7. "Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn", 1Kor. 2:12. In bovenstaande teksten onderscheidt de Heilige Geest Zichzelf gezaghebbend van de geest der wereld, van de geest der vreesachtigheid en van de geest der dienstbaarheid. De Heilige Geest is de Geest der aanneming en der vrijheid, de Geest der liefde en des geloofs, de Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn.
De Heilige Geest is ook de Geest van de heilige Wet Gods, maar dat betekent niet dat de Heilige Geest dienstbaarheid werkt als Hij de Wet laat gelden ter ontdekking, ter ontbloting en tot doding van de oude mens, nee, dat doet de Wet zelf, want door de Wet is de kennis der zonde; de Wet werkt toorn, de Wet maakt de zonde levend, de Wet doodt, echter alleen bij degenen die onder de Wet verkeren en der Wet niet gestorven zijn. Paulus zegt dan ook niet dat hij door de Heilige Geest aan de Wet gestorven is, nee, hij zegt: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven..." (Gal. 2:19a).
De Wet kan alleen zijn dodende bediening uitoefenen op de knechtelijke en slaafse geest van de oude mens onder de Wet, en niet op de vernieuwde geest van degenen die onder de genade verkeren, want die hebben NIET de geest der dienstbaarheid ontvangen wederom tot vreze; die hebben niet de geest der vreesachtigheid ontvangen, maar der kracht, der liefde en der gematigdheid; die hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest die uit God is. De knechtelijke geest van de oude mens onder de Wet ontwaakt als de Heilige Geest de mens overtuigt d.m.v. de Wet. In de fase der ontdekking past de Heilige Geest de bediening der Wet toe bij een zondaar, maar de Heilige Geest Zélf is NIET de bewerker van de dienstbaarheid, nee, de mens van nature is IN dienstbaarheid, IS een gevangene van de duivel, en dat wordt hij gewaar als de Wet inkomt. Dat zegt Paulus overduidelijk in o.a. Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." Waarom werden de zonden levend bij Paulus? Omdat hij onder de Wet in een staat van slavernij en dienstbaarheid der zonde verkeerde. In die zondestaat ontwaakte hij toen het gebod bij hem krachtig geworden was en zijn slaafse en dienstbare geest kon niet anders dan de levendgemaakte zonde gehoorzamen, en toen is Saulus van Tarsen gestorven, niet door zelfmoord, maar door de bediening des doods, die van de Wet. En toen? In die ure des doods is Paulus Gode levendgemaakt en gerechtvaardigd (Gal. 2:19b), want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft (Rom. 10:4). De Heilige Geest blijft de Heilige Geest en kan nooit een dienstbare geest genoemd worden, noch Zijn werkingen kunnen dienstbare werken genoemd worden. Die dat wel doen vereenzelvigen de Wet en zijn werkingen én de knechtelijke geest van de oude mens met de Heilige Geest en belasteren de Heilige Geest van dienstbare eigenschappen. Dat de Wet dienstbaarheid werkt bij een dienstbare geest, dus bij de oude mens onder de Wet, dat ligt ook niet aan de Wet, maar aan ‘s mensen verdorven natuur. De Wet is heilig en goed, maar de mens deugt niet.
De Mens Christus is goed, rechtvaardig en heilig, en als wij Zijn eigendom zijn, zijn we net zo goed, rechtvaardig en heilig als Hem, op grond van Zijn plaatsbekledende en toegerekende gerechtigheid. Tegelijk is Gods volk totaal vleselijk, verkocht onder de zonde (Rom. 7:14), zolang zij in het vlees verkeren. Maar juist daarin ligt voor dezulken de zaligheid, de troost en de kracht, nl. voor totaal vleselijken: "Het Woord is Vlees geworden!" Daarvan heeft Gods volk de toepassing en het eeuwige leven. Ik wil het hierbij laten en niet te uitleggerig overkomen, want de mens leert deze zaken niet door uitlegkunde, hoewel de Heere dat als een middel gebruiken kan, maar alleen door de praktijk der bevinding zoals Paulus ervan getuigt in Galaten 2:19. Er zijn vele belijders die zich uitgeven voor een kind (en knecht!) Gods, die echter nooit der Wet gestorven zijn en geen kennis hebben waarvan Paulus getuigt in Galaten 2:19 en van hetgeen Hanna getuigt in 1 Samuel 2:6 : "De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen." De bevinding der heiligen is echter niet de grond, ook niet waarvan Paulus en Hanna getuigenis afleggen, maar het is wel de noodzakelijke doorgang door de enge Poort, en de Poort is Christus, Hij is ook de Weg, en Hij is ook de Waarheid en het Leven. Laat Calvijn dus maar even buiten beschouwing in deze, aangezien er maar één Persoon zielsnoodzakelijk te kennen is, nl. Jezus Christus en Dien gekruisigd. Wie Hem kent en door Hem gekend is, voor dezulken geldt: "Ken Hem in al uw wegen en Hij zal uw paden recht maken!"
Hartelijke groet,
GPPB.
|
|