AANGETEKENDE BRIEF NAAR GG-DOMINEE C.J. M.
AANGETEKENDE BRIEF NAAR GG-DOMINEE C.J. M. te G. -Klik hier-  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje

Geachte GG-dominee C.J. M. te G.,

Ik heb uw meditatieve toespraak op de door u bekende jongerenavond aangehoord en ik heb er een last aan overgehouden, die ik af moet wentelen door u deze brief te schrijven. Het zal voor het bekommerde leger belijders die op het aangename gebrand zijn, wel betweterig overkomen, maar dat zij dan maar zo. Ik ben niet geroepen om de kerkpolitieke klaas uit te hangen en evenmin om de zoete-lieve gerrit te spelen die met een vals oogmerk geschenken aanneemt, om vervolgens het recht te buigen, nee, ik ben geroepen om het Woord recht te snijden en al den volke te verkondigen. Wie is tot deze dingen bekwaam? Ik niet, want ik ben van gisteren, maar onze bekwaamheid is uit God.

Om maar direct met de deur in huis te vallen: Uw leer aangaande de zekerheid des geloofs is de vertolking van een generaal heersende dwaling en dat in de meest rechtse kringen. Het is te vrezen dat predikers die de dwaling leren dat de zuigelingen in de genade (nog) geen zekerheid hebben van hun zaligheid, zélf niet aan de Wet gestorven zijn, want anders zou men niet na kunnen laten om alleen Christus en Dien gekruisigd te preken en alles buiten Hem, dus ook de weg tot Christus, schade en drek te achten, om de uitnemendheid der kennis van Christus (Filip. 3:8). Predikers die niet aan de Wet gestorven zijn, zijn namelijk niet in staat om Wet en Evangelie zuiver onderscheiden te prediken, en als gevolg daarvan plaatsen zij het stuk der ellende aan het begin van de wedergeboorte, terwijl het stuk der ellende aan de wedergeboorte voorafgaat (Joh. 16:8-9).

Vele kerken en predikanten hebben de Schriftuurlijk-bevindelijke theologie ingeruild voor comriaanse embryonale filosofie "van het niet te weten en het toch te willen zijn". Wel geloof, maar niet geloven; wel wedergeboren, maar geen Christuskennis; wel levendgemaakt, maar nog niet gerechtvaardigd. Enfin, het is voor velen een bekend verhaal, maar aangezien ds. A. Kort het betreurde dat zijn boek zoveel commotie heeft veroorzaakt in het hoenderhok der OGG, heeft hij gas teruggenomen om zijn dwalende collega's te stijven in hun EHBO-evangelie, en hen vooral niet voor het hoofd te stoten. Derhalve hebben wij de stoute schoenen maar weer aangetrokken om u met uw neus op de feiten te drukken, in de hoop dat u een reformatorische hik krijgt die niet meer overgaat, totdat uw ogen open gaan voor de waarheid van het Evangelie, en u zich van uw dwaling herroept, tot welzijn van uw onsterfelijke ziel en tot welzijn van de schapen die u zijn toebetrouwd.

Uw scholastische en filosofische manier van theologiseren -waarde ds. M.- staat haaks op de bijbelse theologie van de Reformatie: de rechtvaardiging van de goddeloze, de leer waarmee de Kerk staat of valt. Door de comriaanse embryonale dwaling te kerstenen, heeft men in de Afscheiding de regels omtrent het Heilig Avondmaal zodanig aangepast, dat men ontdekte zielen een kerkelijk recht heeft toegedacht, om met een zakdoek vol krokodillentranen toe te treden tot de dis des Verbonds. Het is haast tastbaar dat God, zowel in linkse als in de meest rechtse kringen, een kracht der dwaling gezonden heeft, zodat men de leugen als waarheid is gaan geloven, namelijk, de rechtvaardiging van de wedergeborene en het schijngeloof van het halfverloste christendom. Dit moest eerst ter inleiding en in zijn algemeenheid gezegd worden.

Om u, ds. M. recht te doen, heb ik uw toespraak -die u gehouden hebt op de door u bekende jongerenavond- aandachtig beluisterd vanaf de band. In hetgeen u uiteenzet op genoemde avond zit veel waarheid in, maar het zuurdesem van de dwaling doorzuurt helaas uw gehele deeg, zonder op slakken zout te leggen. Het gaat me niet om woorden te wegen, maar om de waarheid van het Evangelie, zoals vervat in de leer van Christus. Ik heb dus contextueel geluisterd; het één met het ander vergelijkende, maar uw hele verhaal kan de toets van Gods Woord niet doorstaan. Noem hetgeen we u schrijven voor mijn part scherpslijperij, als u zich uitgeeft voor een knecht van God, zult u zich aan de leer van Christus, de apostelen en profeten, moeten onderwerpen.

U begint uw toespraak goed, door de weg tot Christus te vergelijken met een Schriftuurlijk bewijs, namelijk van een doodschuldige zondaar die door de bloedwreker achtervolgd wordt en naar de Vrijstad vlucht. Dat is een zuiver Bijbels beeld van de weg tot Christus.
Is die ziel in Christus door het geloof?
U zegt ja, maar een kind kan verstaan dat de weg tot Christus, Christus Zelf niet is, net zomin de weg naar de Vrijstad de Vrijstad zelf niet is. De weg naar de pastorie van ds. M. is niet hetzelfde als in de pastorie van ds. M. te zijn. Dat kan een kind verstaan. De bevinding op de toeleidende weg tot Christus is nog onder de Wet en dus niet uit het geloof, want degenen die geloven zijn niet onder de Wet, maar onder de genade, dus met Christus verenigd door een waar zaligmakend geloof. Wetsovertuiging is nog geen geloofsoverbuiging.

Op de zogenaamde toeleidende weg stopt u -in het vervolg van uw rede- vluchtende zielen alvast wat toevluchtnemend geloof in hun zakken, wat ze echter niet hebben. Een recht ontdekte ziel laat zich ook geen geloof aanpraten, want in Christus geloven is voor zo'n ziel net zo onmogelijk als een ster van de hemel plukken, totdat Christus Zich aan zo'n helwaardige ziel openbaart als schuldovernemende Borg en tussentredende Middelaar. Zo'n geredde ziel gelooft niet in zijn geloof, maar in Christus door het geloof. Zo'n ziel is aan de oude mens onder de Wet gestorven, en leeft door het geloof des Zoons van God en die ziel heeft dus enige zekerheid van zijn zaligheid, de vergeving der zonden en zijn aandeel in Christus. Immers, zodra een ziel in Christus gelooft, is hij vrij van de Wet van de eerste man (Rom. 7), en heeft de bloedwreker (de Wet) geen zeggenschap meer over zijn geweten, omdat een geredde ziel in de Tweede Adam, Christus, gelooft en niet meer onder de Wet is, maar onder de genade. Paulus zegt op een andere plaats: "Als het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester", Gal. 3:25. In het vorige vers (24) zegt Paulus: "Zo dan, de Wet is onze tuchtmeester gewéést tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden."

Waarde ds. M., ik zal u aantonen dat u het gestorven zijn aan de wet en het leven in Christus door het geloof omdraait in uw theologie, waardoor de rechtvaardigmaking door het geloof op de lange baan geschoven wordt, maar dat is een dodelijk recept uit het Vaticaan. De Bloedwreker heeft namelijk het recht buiten de Vrijstad om onverzoende zielen te doden, welk recht hij verliest als de betreffende ziel zich binnen de muren van de Vrijstad bevindt, dus in Christus gelooft. Als u zielen al geloof toestopt die zich nog buiten de Vrijstad bevinden, vermengt u de Wet met het Evangelie en ontluistert u de Wet van zijn verdoemende kracht en maakt u de vrijmaking in Christus door het Evangelie geheel overbodig, want zo'n ziel is toch al in Christus, zegt u.
U zegt letterlijk: "De weg tot Christus is uit Christus en de zondaar die op de weg is, is in Christus." Met deze volstrekt onbijbelse uitspraak wordt het bevinden binnen de muren van de Vrijstad gedegradeerd tot een bijkomstigheid, want volgens uw optiek is zo'n ziel buiten de Vrijstad al wedergeboren.

De dwaling dat een wedergeboren ziel nog "bewust" gerechtvaardigd moet worden, wordt openbaar door u en in uw kringen geleerd. U dwaalt fundamenteel. Er bestaat welzeker een komen tot Christus door het geloof, maar dat geschiedt in het kader van de geloofsoefeningen van degenen die reeds in Christus geloven en aan het einde der Wet gekomen zijn, al was het ook door het minste geloof in Christus.

Het gaat in dit schrijven niet zozeer over de oefeningen des geloofs in het leven der genade, ook niet over het feit dat de kroon dikwijls omgekeerd zal worden, alvorens de zakelijke kennis in Christus beoefend mag worden, maar over de weg tot het geloof en in die weg is een ziel onwedergeboren en besloten onder de Wet (zie opnieuw Gal. 3:24-25). U vermengt zielen die reeds in Christus geloven mét degenen die nog onder de Wet verkeren in de weg der ontdekking. Immers, verzoende zielen nemen voortdurend hun toevlucht tot Christus door het geloof, maar dat geldt niet voor degenen die onder de Wet verkeren; ook niet voor degenen die met het vonnis des doods in hun leden en door de trekkende liefde des Vaders getrokken worden in de weg der ontdekking. De wedergeboorte ligt echter niet in de trekking, maar in de opwekking des Zoons. "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage", Joh. 6:44 (Lees ook Joh. 5:25).

De toeleidende weg tot Christus is derhalve niet meer dan een wegversmalling op de brede weg, die wel tot de doorgang door de enge poort kan leiden, maar die doorgang zelf niet is. Er is dus wel een weg tot Christus, maar dan komt niet zozeer de zondaar, maar Christus tot die zondaar, want Hij vindt Zijn volk nog altijd liggende op het vlakke des velds, vertreden in haar geboortebloed. Uw theologie behelst een halve ontdekking en een halve verlossing, die dus in het geheel niet van hun drek gewassen zijn. Uw dwaalleer komt voort uit een vermenging van Wet en Evangelie, want u zegt dat een ziel op de weg tot Christus in hope zalig is en "slechts" de verzekering van het geloof mist, alsof de vaste geloofsgrond der dingen die men hoopt onzeker is! Als u na zoveel Schriftbewijs nog niet inziet dat u het ware geloof verbastert, blijf dan in uw blindheid. Het ware geloof is en blijft evenwel een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet.

De grond waarop de hoop rust is geen andere dan die van het geloof, waarde dominee, namelijk Jezus Christus en Dien gekruisigd. ‘Niet zeker zijn' in het kader van het geloof, is de theologie van Rome! De Heidelbergse Catechismus, met name in Zondag 1 en 7 (+ 23), wordt ten aanzien van het bewust kennen van de Enige Troost en het geloof/geloven aangaande de vergeving der zonden niet gesproken over worden, maar over zijn. Immers, het ware, zaligmakende geloof bestaat uit kennis, toestemmen en vertrouwen. U spreekt al over geloof, waarin bovengenoemde eigenschappen in hun ongedeelde eenheid gemist worden. Zulk geloof is dus niet het ware, zaligmakend geloof, maar een gevoelsgeloof, dat enkel berust op gevoel en zinsbegoocheling en dus nooit zeker is en kan zijn.

De Afscheiding waarin u dominee bent, is in zijn geheel gebaseerd op de theologie van vader Brakel, Comrie en zijn blauwdruk, ds. G.H. Kersten, die de zekerheid des geloofs gedegradeerd hebben tot het welwezen des geloofs. Maar zij ergeren de kleinen in de genade, waarvan Christus zegt dat zij -de kleinen- in Hem geloven, Hem kennen en van Hem gekend zijn en een vreemde geenszins zullen volgen, dus enige zekerheid hebben van hun zaligheid (Matth. 18:6 - Joh. 10:4-5).

Wie heeft er nu gelijk, Kersten of Christus?

Christus is geen politicus, zoals er tegenwoordig bij hopen op de kansel staan; Hij is het Woord en het Einde (van de Wet) van alle tegenspraak! Behalve het (goede) voorbeeld van de Bloedwreker en de Vrijstad (met helaas een verkeerde toepassing), komt u in het vervolg van uw rede alleen maar met allegorische voorbeelden, zoals vele theologen plegen te doen in onze dagen, zonder deze ‘gangen' te verklaren vanuit de leer van Christus en op grónd van deze bijbelse leer. Waar het om gaat is niet de stand, maar de staat van een zondaar en dat is binnen of buiten Christus. Er bestaat voor ‘bekommerd vlees' dus niet een soort niemandsland, een grijs gebied of één of ander fietspad tussen de brede en de smalle weg in, die ten hemel leidt.
Het is dan ook goed te verstaan dat zielen op de toeleidende weg, of zoals u wilt: op de weg tot Christus, zittend onder uw prediking, met hun gevoelsgeloof, nooit zeker zijn van hun zaligheid, om de eenvoudige reden, dat ze helemáál niet in Christus geloven. Alle bemoedigingen, liefde, bewegingen, nodigingen die tot een ziel komen in de weg tót Christus, zullen zo'n ziel van de hel niet kunnen redden. God de Váder weet wel wie Hij trekt, namelijk degenen die Hij van eeuwigheid gekend heeft, maar dat is voor die ziel in kwestie absoluut verborgen zolang hij onder de Wet verkeert en nog niet in Christus gelooft. Sion zal immers door recht verlost worden.

Bij u zijn zielen al voor het rechtsgeding van de rechtvaardigmaking gered, zoals dat met Barabbas letterlijk het geval was, maar de moordenaar aan het kruis kan u het wel anders vertellen, want op zijn weg tot Christus heeft hij eerst God vrijverklaard, zijn vonnis mogen omhelzen, alvorens Hij tot het geloof in Christus kwam door de vrijspraak van de Zone Gods en wel in een punt des tijds: "Héden zult gij met Mij...." Die man was dus al in het paradijs -in Christus door het geloof- alvorens hij er definitief heenging.

Een ziel wordt echter niet het eigendom van Christus door het geloof, want de uitverkorenen zijn door de Vader aan de Zoon gegeven (lees Joh. 17, het Hogepriesterlijk gebed, speciaal vers 9), en zijn dus al het eigendom van Christus, alvorens ze tot het geloof komen, ja, van eeuwigheid. Voor dezulken heeft Hij de hoogste Prijs van Zijn bloed betaald en zal hen daarom in de tijd opwekken uit hun doodsstaat (Joh. 5:25) en hen door rechtspraak en vrijspraak herstellen in Gods gunst en gemeenschap door het geloof in de vergeving hunner zonden. De uitverkorenen zijn dus nooit het eigendom van de duivel geweest, al zijn ze -net als ieder mens- de duivel toegevallen en onder de toorn Gods zolang zij in hun doodsstaat verkeren.

Nu kom ik nog even terug op het feit dat u de heilsbevindelijke orde van het gestorven zijn aan de Wet en het zijn in Christus door het geloof, omdraait. Het gevolg van dit fenomeen is de onzekerheid van het ‘gevoelsgeloof'. Er is wel een geloofsgevoel -blijdschap/berouw- maar dat gaat niet aan het geloof vooraf, maar is een vrucht des geloofs, als gevolg van de vereniging met Christus door het geloof. Naast de weg tot Christus, of liever gezegd, nadat men tot Christus gekomen is, leert u ook nog eens het bestaan van een weg tot God, om gerechtvaardigd te worden?

In dat geval jaagt u levendgemaakte zielen weer de dood in, terwijl de ware gelovigen reeds met Christus gestorven en begraven zijn door de doop in Zijn dood en ook met Hem opgestaan zijn in het nieuwe leven zonder de Wet (Rom. 6:4). De grond van het aan de Wet gestorven zijn vindt u Romeinen 7:4: "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der Wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden", en de bevinding van het aan de Wet gestorven zijn is opgetekend in Galaten 2:19: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou." Paulus is niet door het Evangelie aan de Wet gestorven, maar door de bediening des doods, dus door de Wet op grond van de dood van Christus. (Lees ook de Kanttekeningen bij Galaten 2:19). Paulus leefde, maar niet meer hij, maar Christus in hem. Hij was gestorven en daarom stierf hij elke dag ("Ik sterf alle dagen...", 1 Kor. 15:31).

Degenen die deze orde omdraaien roeien gelijk op met Rome. Ten aanzien van het sterven aan de Wet levert Paulus verschillende andere bewijzen:
- "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven", Rom. 7:9.
- "Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden", Rom. 6:4. 3.
- "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven", Rom. 6:8. 4.
- "Want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft", Rom. 10:4.


Het is dus onmogelijk dat het dagelijkse sterven na ontvangen genade te houden voor, of te verwisselen met het gestorven zijn aan de Wet, hetgeen u wel leert. Alleen degenen die der Wet gestorven zijn, zullen ook dagelijks sterven, namelijk om "altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden", 2 Kor. 4:10-11.

Iemand die niet aan de Wet gestorven is, is dus nooit zeker van zijn zaligheid en dat kan ook niet, want zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. In het minste geloof is zekerheid aangaande de vergeving der zonden, hoewel de wedergeboren ziel vreselijk bestreden kan worden en zal worden, maar dat laatste is hier niet aan de orde. Al Gods volk is in beginsel volkomen aan de Wet gestorven en door de oefeningen des geloofs sterven zij alle dagen, opdat het leven van Jezus in het sterfelijk vlees zou geopenbaard worden.

Vervolgens hebt u, ds. M., het over tien kenmerken. Ten eerste de overtuiging, zelfs dat die diep moet gaan, maar u komt niet tot de noodzakelijke kennis van het verloren zijn en de vrijwillige strafaanvaarding, als vrucht van de gewilligheid van Christus, waardoor de ziel der Wet sterft en tot het geloof in Christus komt als het Einde der Wet. We gaan niet verloren, we zijn verloren, zolang we niet in Christus geloven. U zou uzelf eens moeten toetsen of u kennis hebt aan de vier fasen der Wet in het stuk der ellende.
1. De fase van ontdekking (Rom. 3:20)
2. De fase van vervloeking (Gal. 3:10)
3. De fase van verdoeming (Gal. 3:19)
4. De eindfase van doding (Rom. 7:9 - Gal. 2:19).

Is de eindfase niet gekend is men niet wedergeboren!

Uw aangegeven diepgang is helaas nog te oppervlakkig, want als we werkelijk verloren zijn in de inleving des harten, duurt dat -dodelijkst tijdsgewricht- geen drie dagen, maar in een punt des tijds wordt in de ziel het Einde der Wet, Christus, geopenbaard. Er kan aan het gestorven zijn aan de Wet wel een (lang) stervensproces voorafgaan, maar als de oude mens onder de Wet de laatste adem uitblaast in geestelijk opzicht, openbaart de tweede Adam Zich aan de ziel op dat moment als het Begin van het nieuwe leven in de toepassing des harten. Als God het laatste draadje doorknipt en Christus zou Zich op dat moment niet openbaren, zou zo'n ziel levend ter helle varen. Of hebt u er geen kennis aan? Het gaat echter niet over de diepgang, danwel om de bewuste geloofskennis van HC. Zondag 1 vraag en antwoord 1.

U spreekt ook, zoals reeds gezegd, over een toevluchtnemend geloof. Maar een toevluchtnemend geloof geschiedt niet onder de Wet (dus niet in de weg tot Christus), maar onder de genade. Al het ware geloof is in zekere zin toevluchtnemend. Het ware komen tot Christus is een vrucht van de vereniging met Christus door het geloof. Iemand die tussen het komen tot Christus en de vereniging met Hem een scheiding maakt, door te zeggen dat zielen al in Christus zijn op de weg tot Christus (zoals u zegt), zit op zijn zachtst gezegd in rooms vaarwater.

Op de toeleidende weg is er dus geen sprake van waar geloof. Orpa was ook op de toeleidende weg, maar ging evenwel voor eeuwig verloren, omdat zij de doorgang door de enge poort niet wenste te maken. Ruth ging met Naomi de grens over, omdat zij reeds een gelovige was, hetgeen zij ook belijdt (Ruth. 1:16). Judas de Iskarioth had ook een weg en de dwaze maagden waren ook op weg en waren uitwendig niet te onderscheiden van de wijze maagden, want de dwaze maagden hadden allemaal de 10 kenmerken waar u het over heeft, maar ze misten evenwel het ware geloof, gewerkt door de Heilige Geest.

Van der Groe had een ouderling en die man kon wat vertellen! Het volk hoorde hem gaarne. Maar toen die man op zijn sterfbed lag wees hij naar de boekenkast en riep: "Daar staat mijn genade." Voor die man ging de genadedeur reeds dicht in de tijd. Toen is er bij Van der Groe een wissel omgezet en heeft hij het boek "DE TOETSSTEEN VAN WARE EN VALSE GENADE" geschreven. Dat boek te lezen en te herlezen, kan echt zoveel kwaad niet, al leer je het onderscheid tussen ‘schijn en zijn' niet van Van der Groe, maar door de Heilige Geest.

Hetgeen u -ds. M.- aan dwalingen leerde op de genoemde jongeren-avond, kunt u de het halfverloste christendom wel wijs maken, maar Gods vrijgemaakte volk trapt daar niet meer in, want zij wensen, met Paulus, niets anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.

Vervolgens zegt u letterlijk dat de weg tot Christus niet hetzelfde is als de weg tot God. Dan zegt u er direct achteraan dat Christus de Weg is tot God. Hiermee geeft u te kennen dat de weg tot God een andere weg is dan de weg tot Christus. De weg tot God is echter dezelfde weg als de weg tot Christus. Immers, die vader uit de gelijkenis van de verloren zoon, typeert God de Vader, Die als eerste tot zijn zoon kwam, maar dat schijnt niet zo krek in uw systeem te passen, of heb ik het mis? Die verloren zoon had namelijk -geestelijk te verstaan- niet zozeer tegen Christus gezondigd, maar tegen zijn Vader, Die Zich evenwel in Christus over hem ontfermde. Dat is de geestelijke les die Christus erin legt en er ook uit verklaard dient te worden. Voordat we Christus leren kennen, komen we eerst in aanraking met een heilig God, Die in Christus echter een verzoend Vader is voor degenen die gelooft!

Ds. M! Ik ben in twijfel over u. Nu weet ik welhaast zeker dat ik een andere weg tot Christus heb gehad dan u. Voordat ik Christus leerde kennen, kwam de eerste Persoon Zijn beeld op te eisen. De Wet wees mij op mijn hemelhoge schuld en een vertoornd Rechter en zo kwam ik naakt voor God te staan. In die fase was elke onweersslag voor mij bestemd. De weg tot Christus ging voor mij richting de hel en dat rechtvaardig. Als Christus zegt Sleuteldrager te zijn van de hel en van de dood, op welke plaats is Christus dan aan u verschenen? In mijn hellevaart (1 Sam. 2:6), is Christus mij geopenbaard en moest de duivel mij loslaten. Tegen het majesteitelijke spreken van Christus (Openb. 1:18b), moest de hele mobilisatiemacht van de hel het afleggen. Vanaf dat moment vielen de beloften Gods als sneeuwvlokken in mijn hart. Dat was geen misschientje, geen ja en nee, maar in Christus ja en amen!

Dus geen gevoelsgeloof, maar waar geloof: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus", Rom. 5:1. Dus gerechtvaardigd te zijn en vrede bij God hebben horen onlosmakelijk bij elkaar, want Christus zegt: "Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien", Joh. 14:9.

U leert de weg tot God als een tweede weg, maar er is maar 1 Weg en dat is Christus en de weg tot Christus is de weg tot God. Als dekmantel voor de roomse leer die u leert wordt in uw kringen Zondag 7 en 23 uit elkaar gereten, terwijl er niet één seconde tijdsverschil tussen ligt. Na de vereniging met Christus is er niet nóg een weg tot God, want Christus is, met de Vader en de Heilige Geest één-enig God, Die leeft en regeert in eeuwigheid, alle macht hebbende in hemel en op aarde. Wie Christus gezien heeft door het geloof, heeft de Vader gezien, en tot dezulken zegt Christus: "De Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.", Joh. 16:27.

Het gaat hier over de Waarheid van het Evangelie, want in het kader van de kennisweg is alles niet op 1 dag helder en klaar voor de ziel, als u maar laat staan dat ook de kleinen in de genade daadwerkelijk in Christus geloven, maar dat ontkent u en de uwen. Christus zegt: "Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien", en als we Christus nooit als God hebben leren kennen, weten we niet wie Christus is. "Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader", Ef. 2:18. Met ‘wij' bedoelt Paulus al degenen die in Christus geloven en die zonder onderscheid in Christus gerechtvaardigd en geheiligd zijn door de Heilige Geest.

U spreekt ook over een mogelijkheid van zalig worden, die er echter niet is, want onder al die zogenaamde mogelijkheden kan men honderd jaar worden, zonder ooit aan de zijde Gods te vallen. God houdt er -met eerbied gesproken- geen mogelijkheden op na. Gods volk moet zalig worden door de onmogelijkheid heen. Ook de leert u de dwaling dat een geopenbaarde Christus nog geen toegepaste is, ondanks uw ontkenning in deze. De tekst: "En het heeft Gode beliefd, Zijn Zoon in mij (Paulus) te openbaren", noemt u evenwel in één adem met de openbaring van een mogelijkheid om zalig te worden. Paulus heeft, volgens u, de heidenen dus verkondigd dat ze nog even geduld moesten hebben, omdat hij Christus miste in de toepassing. Het is te zot voor woorden!

U schrijft in uw brief ook over missende en hongerige zielen, die Christus zalig spreekt, echter niet op de wijze zoals u dat verstaat, want die hongerigen en dorstige zielen zijn degenen die kennis hebben aan Christus door een waar geloof. Naar de gerechtigheid hongeren en God missen buiten het daadwerkelijk geloof in Christus om, is een eigenlievend geloof, maar geen waar geloof. Christus is de Bron en de Fontein des Levens en alles buiten Hem is de dood. Het ware gemis wordt dus uit het bezit geboren, zoals bij de Emmaüsgangers, want die mensen kenden Christus door het geloof, maar ze misten op hun weg naar Emmaus het Voorwerp des geloofs in de beoefening, vandaar dat hun harten brandende waren toen Hij de Schriften voor hen opende, en omdat zij hongerde naar Hem, werden zij verzadigd met Hem in de breking des Broods! Hongeren en dorsten naar de gerechtigheid staat derhalve in het kader van het jagen naar de volmaaktheid, waarvan Paulus melding maakt als hij zegt: "Ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben", Filip. 3:12. Kende die man Christus, ja of nee? De zaligsprekingen zijn niet tot onbekeerden of onverzoende bekommerde zielen gericht, maar tot degenen die Christus kennen door het geloof, zoals de discipelen dat waren, waartegen Christus Zich richt in de zaligsprekingen.

Moordenaars op de weg naar Sichem, waar u mee schermt, zijn we van nature allemaal. Christus bad derhalve voor moordenaars. Nooit ingeleefd? Je kunt echter geen moordenaar zijn van gedrochtelijke hersenschimmen, zoals ds. Th. van der Groe al die schijnheilige sukkels op de toeleidende weg ontmaskert, omdat zij zich zonder Christus te kennen al bij Gods ware volk rekenen. De oorzaak van het halfverloste christendom is dus een klaar bewijs dat vanaf de meeste kansels, zowel links als rechts, de bediening der verdoemenis (der Wet) vermengd wordt met die van het eeuwig Evangelie, zodat er veel bijkomend werk is dat voor het ware moet doorgaan, en dat is ook de oorzaak dat er welhaast geen doorbrekend werk meer is, want zo de herder, zo het volk.

Er bestaat dus geen kennen van Christus en vertrouwen in Hem, terwijl men niet verzekerd is van de vergeving der zonden, in tegenstelling tot uw suggestie dat het wel bestaat. Christus zegt immers dat ook de kleinen in Hem geloven. De zuigelingen in de genade hebben dus niet een bloot geloof, maar ze geloven daadwerkelijk, blijkens het woord van Christus. Geloof en geloven is in het uur van de wedergeboorte niet te scheiden en het daadwerkelijke geloof in Christus is er vanaf het prilste begin van het geestelijke leven. In het minste geloof is zekerheid, hoewel de gelovige dikwijls heen en weer geslingerd wordt door aanvechting en ongeloof, maar dat doet niets af van het feit dat zelfs klein- en zwakgelovigen enige zekerheid hebben van hun zaligheid, omdat Christus ook voor dezulken een volkomen Zaligmaker is en er Borg voor staat, dat hun geloof (geloven) niet zal ophouden.

In één adem met de toeleidende weg noemt u de Hoofdman over honderd en de Syro-Fenicische vrouw. U bent echter in de war, want deze mensen geloofden reeds in Christus. Hun verzoek aan en hun komen tot Christus liep niet over hun bekering, maar (respectievelijk) over de genezing van een doodzieke knecht en een doodzieke dochter. Uw suggestie om deze gelovigen alsnog op de weg tot Christus te plaatsen is dus geheel misplaatst, want de zaken waar het hier over gaat zijn geloofsoefeningen en geloofsbeproevingen in het kader van het leven der genade.

Tenslotte. Wat u, ds. M. leert ten aanzien van de toeleidende weg is volgens de leer van Christus censurabel (Gal. 1:8-9), want deze dwaalleer is in strijd met Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid. De Heere geve degenen die de Zoon hebben meerdere kennis van Hem, en Hij ontneme degenen dátgene wat ze (buiten Christus) menen te hebben, want de beloften Gods zijn in Christus niet ja en nee, maar ja en amen, een iegelijk die gelooft. We hopen van ganser harte dat uw ogen mogen opengaan voor de leer waarmee de Kerk staat of valt, de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, die herontdekt werd door de reformatoren, door de hagenpredikers is verkondigd en door duizenden zielen is bewaard als een dierbaar pand in benauwde tijden. Maar als uw ogen er werkelijk voor opengaan, zult u publiek de valse leer van de rechtvaardiging van de wedergeborene moeten herroepen en dan is het moment aangebroken dat u uit uw denominatie zult worden uitgeworpen, omdat uw kerkverband het getuigenis van Stefanus net zo haten als het toenmalige Sanhedrin. Wel, laat ze u met stenen bekogelen, op uw jas spugen, met bagger besmeuren, uw naam belasteren, immers, een dienstknecht is niet meerder dan zijn Heere. Op de dag van uw kerkelijke uitwerping zal ik u D.V. verwelkomen, met een voor Gods vervolgde volk onder het kruis bekende groet: "Welkom buiten de legerplaats!"

Tot horens dan D.V.,

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl