DE PELAGIAANSE TOLERANTIE/THEOLOGIE VAN DR. A. GOUDRIAAN
DE PELAGIAANSE TOLERANTIE-THEOLOGIE VAN DR. A. GOUDRIAAN (1)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje

In Romeinen 3:8 stelt de Heilige Geest bij monde van de apostel Paulus dat degenen die beweren dat de apostelen leren: "Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit kome", dat hun verdoemenis rechtvaardig is!

Dat laatste geldt dus ook voor degenen die leren dat Gods Woord 'geoorloofde tolerantie' leert jegens het kwade, om een groter kwaad te voorkomen, want dat is precies hetzelfde als het kwade te leren, opdat het goede daaruit voortkome. Tegenover dat duivelse kwaad stelt Gods Woord de straf der verdoemenis. Welnu, pelagiaanse SGP, welnu, dr. Goudriaanse GB, ik ben vrij van uw bloed! - GPPB.


--------------------------------------------------


DE PELAGIAANSE TOLERANTIE-THEOLOGIE "VAN DR. G. VOETIUS TOT DR. A. GOUDRIAAN"


Gereformeerde tolerantie dient hogere doelen
RD: 18-05-2013 14:14 | Dr. Aza Goudriaan

Goudriaan: Is het woord "intolerant" een goede samenvatting van de klassieke gereformeerde levenshouding?

Lees eerst volledige RD-artikel via onderstaande bronlink, of via de Klik hier link:
http://www.refdag.nl/opinie/gereformeerde_tolerantie_dient_hogere_doelen_1_739473

---------------------------------------------------------------------

Hieronder gaan we in op hetgeen dr. A. Goudriaan (PKN) beweert in zijn betoog over "geoorloofde tolerantie", waaruit blijkt dat dr. Goudriaan volledig ge-indoctrineerd is door zijn kerkelijke bloedgroep binnen de PKN, namelijk de tolerante GB en samenspant met het verderfelijke politieke pelagianisme der SGP. Van belang is dus eerst het RD-artikel te lezen, aangezien we het RD-artikel niet in zijn geheel kunnen publiceren, geven we een omschrijving van hetgeen dr. Goudriaan in zijn betoog beweert, waarop we dan commentaar geven.

Antwoord 1: De hierboven genoemde vraagstelling van Goudriaan deugt al van geen kant, want wat kan mij de levenshouding van de klassieke gereformeerden schelen, aangezien de levenshouding van de zogenaamde klassieke gereformeerden op geen enkele wijze bijbels bepalend is. Goudriaan begint zijn betoog dus al met symptoombestrijding in de vorm van een pilaarheilige vraag.

Goudriaan zet zijn betoog in met de stelling dat de tolerantie dikwijls gerelateerd wordt met de verlichting of met radicale en vrijzinnige stromingen uit de tijd van de Reformatie. Daarvan zegt Goudriaan dat die kwalificatie op zichzelf geen verkeerde geschiedschrijving is, maar wel zegt hij dat er diverse kanttekeningen bij te plaatsen zijn.

Antw. 2: Bij de rationele kanttekeningen van dr. A. Goudriaan, zijn we om der Waarheid wille genoodzaakt diverse Schriftuurlijke kanttekeningen te plaatsen, aangezien dr. Goudriaan de Voetiaanse tolerantie pelagianiseert en als norm ventileert.

Goudriaan vindt het geen goed idee om te veronderstellen dat het politieke denken van orthodoxe gereformeerden onder de noemer van intolerantie adequaat is samengevat.

Antw. 3: "Om te veronderstellen dat het politieke denken van orthodoxe gereformeerden onder de noemer van intolerantie adequaat is samengevat", is geen kwestie van een goed of slecht idee, want het politieke denken van de huidige zogenaamde ‘orthodoxe gereformeerden' is dermate tolerant in het kwade, dat de duivel ervan siddert. Men kijke alleen maar naar het beleid en de werkwijze van de zogenaamde ‘orthodox gereformeerde' SGP, een partij die godslasterlijk tolerant is in het kwade en met een vrome mond Gods geboden met voeten treedt door te kiezen tussen kwaden en de zonde met de zonde bestrijden. De intolerantie van de SGP bestaat in politieke vijandschap jegens het Woord van God. Goudriaan theoretiseert contra de realiteit van het politieke denken van de zogenaamde orthodoxe gereformeerden en wat hij hier schrijft is slechts schaamteloze bladvulling die lichtjaren van de werkelijkheid verwijderd is.

Goudriaan suggereert vervolgens dat zo'n idee niet alleen bij seculiere critici leeft, maar ook bij de hedendaagse gereformeerden. Dikwijls wordt door de huidige gereformeerden gedacht dat het gereformeerd protestantisme zich in de 16e en de 17e eeuw een politiek kon veroorloven die niet alles tolereerde. In het Europa van de 21e eeuw gaat dat niet langer. Daarom hebben 17e-eeuwse geschriften vandaag niet veel meer te bieden.

Antw. 4: In het licht van de kennis Gods in Christus, hebben de 17e eeuwse geschriften niets te bieden, nee, want Gods Woord leert in 1 Johannes 2:17: "En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven."

Goudriaan zegt vervolgens dat de eenzijdige kijk op het verleden, zoals hij die schetste, linksom of rechtsom zal gaan en dat is hem te kort door de bocht. Volgens Goudriaan biedt de 17e eeuw goede aanknopingspunten om dat te illustreren.

Antw. 5: Goudriaan veronderstelt een kijk op het verleden door een rationele bril, maar zo kijkt Gods volk er niet tegenaan. De Heilige Geest leidt Gods kinderen niet links- of rechtsom, maar door een rechte weg: "Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechte weg , waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene", Jer. 31:9, want: "Hij leidde hen op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning", Ps. 107:7. Bovendien, al die blikken op het verleden, maakt een ziel niet bekwaam tot het Koninkrijk Gods, want Christus leert: "Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods", Luk. 9:62. Als wij deze onfeilbare Schriftgegevens in ogenschouw nemen, wat wil Goudriaan dan bereiken met zijn aanknopingspunten uit de 17e eeuw? Al die moralistische aanknopingspunten uit het verleden zijn niet meer dan ophouders op de weg.

Goudriaan brengt vervolgens Gijsbertus Voetius ten tonele als een man die de reputatie heeft van "strenggereformeerd" en als een erudiete hoogleraar in Utrecht tal van gereformeerde predikanten heeft gevormd. Voetius was een lid van de Synode van Dordrecht (1618-1619), die onder leiding van Bogerman de remonstranten de deur hebben gewezen. Volgens Goudriaan heeft de tolerantie in Voetius' denken een duidelijke plaats.

Antw. 6: 1. Goudriaan hypnotiseert de lezer door Voetius op te voeren als een bijbels bepalende factor ten aanzien van de gereformeerde tolerantie, terwijl Gods Woord ook hierin de enige gezaghebbende bron is en het einde van alle tegenspraak. Goudriaan's kwalificatie van Voetius is bovendien al even verwerpelijk als zijn PKN-lidmaatschap, aangezien ook hij voluit participeert met de valse en plurale grondslag van de sodomitische PKN. Als zodanig hebben alle PKN-leraars zich het recht van spreken ontnomen en zichzelf monddood gemaakt. God neemt geen getuigenis aan van degenen die zich een valse grondslag permitteren, zich daarvan niet bijbels publiek vrijmaken en niet daadwerkelijk het stof van hun voeten schudden. Met een PKN-lidmaatschap participeert men zowel actief als passief met het kwade, omdat men deel uitmaakt van het geheel der sodomitische PKN. Zoals een Joodse Barmitswa op 14-jarige leeftijd verantwoordelijk gesteld wordt voor het geheel der Joodse kerk, zo is een waar Christen geloofsverantwoordelijkheid schuldig ten aanzien van het geheel der ware Kerk. Gods Woord houdt er namelijk geen prive-geloof opna, laat staan dat we onze naaste in zijn waarde mogen laten omtrent zijn zondebedrijf. God heeft de Roomse kerk als valse kerk verworpen en dat geldt ook voor de plurale PKN, omdat beide kerken kwa grondslag, leer en belijdenis niet gebouwd zijn op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Christus de uiterste Hoeksteen is. Net zomin Christus het Hoofd is van de valse Roomse kerk, is Christus ook niet het Hoofd van de valse PKN. Christus beveelt Zijn volk de valse kerken (geestelijke babylon) te verlaten (Openb. 18:4).

Dr. J. Gill on Rev. 18:4: "And I heard another voice from heaven", &c.] Either of another, or of the same angel, or rather of God, or Christ Himself, since the persons addressed are called His people: "saying, come out of her, my people"; meaning either His elect ones, till now uncalled, being such whom God had chosen for His people, and were so by virtue of the covenant of grace, were given to Christ as His people, and were redeemed by Him, though, till this call, in an unconverted state; or else such who had been secretly called by the grace of God, but had not made a public profession of the Gospel, nor bore an open testimony against the Romish idolatry; for as the Lord had a righteous Lot in Sodom, and saints where Satan's seat was, Rome Pagan, so He will have a people in Rome Papal, at the time when its destruction draws near; and these wilt be called out, not only in a spiritual sense, to quit the communion of the church, to forsake its idolatries, and not touch the unclean thing, separate themselves from her, and bear a testimony against her doctrines and worship, but in a literal sense, locally; they shall be bid to come out of her, as Lot was ordered to go out of Sodom before its burning, and the people of the Jews out of Babylon before the taking of it, #Jer 50:8 51:45 to which reference is here had: and as the Christians were called out of Jerusalem before the destruction of it: this shows the particular knowledge the Lord has of His people, be they where they will, and the gracious care he takes of them, that they perish not with others; and that it is His will they should be a separate people from the rest of the world; and this call of His sufficiently justifies the Protestants in their separation from the church of Rome, and every separation from any apostate church; "that ye be not partakers of her sins": by conniving at them, or committing the same; and all such are partakers of them, and have fellowship with these unfruitful works of darkness, that are in the communion of that church; and those that dwell at Rome are in great danger of being so, and cannot well avoid it: yea, even those that only go to see it, and stay but for a time in it, and that not only through the strength and influence of example, but through the force of power and authority: "and that ye receive not of her plagues; or punishments"; the seven last plagues, which belong to her, the vials of which will be poured out upon one or other of the antichristian states, and the fifth particularly will fall upon Rome, the seat of the beast, and is what is here referred to."

Vervolg Antw. 6: 2. Dat Goudriaan Voetius als model opvoert om zijn betoog over ‘geoorloofde tolerantie' bewijskracht te geven, is al even wankel en vaag als zijn hele rationele betoog. Voetius mag dan in veler ogen een vooraanstaand theoloog geweest zijn van de Nadere Reformatie, maar de meeste theologen van de Nadere Reformatie, inclusief Voetius, zijn afgeweken van de leer van de Reformatie en zijn op de scholastieke toer gegaan, met vele dwalingen als gevolg. Voetius staat beslist niet in de traditie van de Reformatie, en hij was net als Witsius een foederaal-theoloog (verbonds-theoloog), die de leer waarmee de Kerk staat of valt -de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze- niet meer centraal stelden. Voetius helde over naar het zg. verbondsautomatisme en leerde o.a. dat de uitverkorenen voor hun bekering al het zaad van de wedergeboorte in zich hebben, hetgeen een aanslag is op de vrije genadeleer en een ontkenning van de totale verdorvenheid van de mens. Voetius heeft daarmee voeding gegeven aan een veronderstelde wedergeboorteleer, namelijk dat al de kinderen op het erf van het genadeverbond als uitverkorenen moeten worden beschouwd, tenzij het tegendeel blijkt. Abraham Kuyper had zijn veronderstelde ideeën dus van geen vreemde. Achter deze veronderstelde wedergeboorte-visie moet dan ook een veronderstelde verkiezing schuil gaan. Ik hoop dat dit te denken geeft.

Volgens Goudriaan is tolerantie voor Voetius een ethische kwestie, zowel in het kerkelijke als in het politieke leven. Dan werpt Goudriaan een vraag op: ‘Ben je mede verantwoordelijk voor de zonden van iemand anders als je deze ziet en tolereert?' Waarop het antwoord van Voetius luidt: "Ja", met verwijzing naar het Nieuwe Testament. Goudriaan verwijst vervolgens naar twee bijbelse voorbeelden. 1. Paulus schrijft de tucht voor tegen een incestdader in de gemeente van Korinthe (2 Kor. 5). 2. De gemeente van Thyatire wordt door Christus verweten dat zij een overspelige vrouw laat leren (Openb. 2). In beide gevallen gaat het volgens Goudriaan om ethiek en discipline binnen de christelijke gemeente. Goudriaan concludeert vanuit de optiek van Voetius dat in beide gevallen het passief toekijken omtrent het kwade, men zich mede schuldig maakt aan het kwade.

Antw. 7: Ten aanzien van het zich schuldig maken aan andermans zonden en de daarmee samenhangende tucht, is Voetius volkomen bijbels. Dat houdt dus ook in dat Voetius een bijbels bewijs levert dat Goudriaan en al zijn PKN-GB-collega's zich schuldig hebben gemaakt aan de valse en plurale oecumene, de valse leer en de sodomitische ongerechtigheid van de PKN. Dat geldt trouwens ook voor de HHK, aangezien die kerk een homo-kandidaat preekconsent heeft gegeven en zelfs beroepbaar heeft gesteld. Met die godslasterlijke tolerantie heeft de HHK zich net zo verwerpelijk gemaakt als de PKN.

Goudriaan interpreteert Voetius dat tolerantie niet altijd verkeerd is. Volgens Goudriaan noemt Voetius twee voorwaarden voor "geoorloofde verdraagzaamheid." 1. Tolerantie is niet verkeerd als iemand de macht of de bevoegdheid niet heeft om een zonde weg te nemen of om een wending ten goede te bewerkstelligen. 2. Het kan nodig zijn een kwaad te tolereren teneinde een groter kwaad te voorkomen. Hierbij verwijst Voetius -volgens Goudriaan- naar twee voorbeelden in het Oude Testament: in Israël werden polygamie en echtscheiding getolereerd.

Antw. 8: Laat Goudriaan Voetius buikspreken om zijn pelagiaanse gevoelens te stijven? Het heeft er alles van weg, aangezien hij volledig voorbijgaat aan het feit dat God OF de zonden straft met de drievoudige dood, OF de zonden in Christus vergeeft van verleden, heden en toekomst. God heeft NIETS in de marge geregeld voor de onbekeerde wereld, hoewel uitwendige verbondskinderen -als zij in hun zonden sterven- met dubbele slagen geslagen zullen worden, omdat zij de weg geweten, maar die niet bewandeld hebben. Tussen het rijk der genade en het rijk der duisternis bestaat geen tolerant grijs gebied, zoals Goudriaan wel suggereert. Het is duidelijk dat Goudriaan zich inbeeldt dat hij en zijn GB-collega's in PKN-verband in een grijs gebied verkeren, hetgeen een fatale vergissing is. Gods Woord leert nergens een "geoorloofde verdraagzaamheid" jegens het kwade, wel een gelovige lijdzaamheid in het kader van het lijden om Christus' wil; een gelovige verdraagzaamheid jegens de zwakken in het geloof (Rom. 14:1); jegens gelovigen onderling, namelijk als het persoonlijke zwakheden betreft, die zij elkander moeten vergeven (Ef. 4:2), maar Gods Woord leert nergens een "geoorloofde verdraagzaamheid" jegens de zonde. Goudriaan vereenzelvigt het kwade dat onder Gods toelating en in Zijn ongunst geschiedt met ‘geoorloofde tolerantie', maar dat is een volbloed antinomiaanse interpretatie van het Goddelijke Woord, en contra de geloofsverkiezing van Mozes: "Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons", Hebr. 11:25-26.
Onmacht om de zonde weg te nemen neemt de (mede) schuld aan de zonde niet weg en de onmacht en/of onbevoegdheid om de zonde weg te nemen, is absoluut geen vrijbrief voor "geoorloofde tolerantie", zoals Goudriaan dat wel suggereert. Gods Woord wijst de weg aan om onze ziel te bevrijden van de zonde in anderen, namelijk in Ezechiël 3:18:21, daar spreekt de HEERE der heirscharen: "Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven, en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet, om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Doch als gij den goddeloze waarschuwt, en hij zich van zijn goddeloosheid en van zijn goddelozen weg niet bekeert, hij zal in zijn ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uw ziel bevrijd. Als ook een rechtvaardige zich van zijn gerechtigheid afkeert, en onrecht doet, en Ik een aanstoot voor zijn aangezicht leg, hij zal sterven; omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Doch als gij den rechtvaardige waarschuwt, opdat de rechtvaardige niet zondige, en hij niet zondigt; hij zal zekerlijk leven, omdat hij gewaarschuwd is; en gij hebt uw ziel bevrijd."

Wel of niet schuldig staan aan andermans zonden, staat of valt dus niet met de macht of onmacht om de zonde weg te nemen, noch met de macht of onmacht een wending ten goede te geven, zoals Goudriaan wel suggereert, maar staat of valt met het zich gelovig vrijmaken van de zonde, zoals o.a. in Ezech. 3 wordt geleerd. Vervolgens beweert Goudriaan via een buiksprekende Voetius dat het geoorloofd is om het kwade te tolereren om een groter kwaad te voorkomen, en dan noemt hij via de mond van Voetius met name polygamie en echtscheiding.
Al Goudriaan's Voetiaanse buiksprekerij ten spijt, leert Gods Woord het tegendeel, namelijk, dat het kwade, noch de kwaden mogen worden verdragen. "Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen", Lev. 19:17. Ook Christus prijst de gelovige onverdraagzaamheid van de Efeziërs jegens de kwaden: "Ik weet uw werken, en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt dragen; en dat gij beproefd hebt degenen, die uitgeven, dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet; en hebt ze leugenaars bevonden", Openb. 2:2.
Het tolereren van het kwaad om groter kwaad te voorkomen, is een duivelse leer, conform het afvallige beleid van de SGP. Kiezen tussen kwaden blijft zonde en elke zonde is verdoemelijk voor God. Het stemmen op een abortuslimiet -zoals de SGP zich dat permiteert- is net zo duivels als het stemmen voor abortus. God eist een abortusverbód en tolereert niet 1 moord, "want", zegt Christus: "Allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan", Matth. 26:52. Daarmee wordt niet het zwaard van de overheid bedoeld als zijnde Gods dienaresse, want die draagt het zwaard niet tevergeefs. Overigens zou Voetius de afvallige SGP veroordelen, aangezien hij het stemmen voor een abortuslimiet in het licht van de heilige Wet Gods een doodzonde zou noemen. Goudriaan veinst echter met de Schrift-afvallige pelgiaanse SGP mee, zoals blijkt uit ethische bulletins die in samenwerking met de SGP geschreven zijn met bepaalde leden van de Guido de Bres stichting, waaronder Goudriaan zelf.
Be aware: polygamie en (ongeoorloofde) echtscheiding zijn sinds de zondeval zonden voor God en er bestaat geen enkele zonde in Gods gunst, ook niet voor sommige bijbelheiligen die zich meerdere vrouwen veroorloofden. Jakob had twee vrouwen, hoewel Laban en niet Jakob hierin hoofdschuldige was, maar het is in Jakob's huisgezin altijd een heksenketel geweest vanwege de afgunst en veelheid der vrouwen. Zowel Lea als Rachel waren evenwel Jakob's wettige vrouwen, ‘dank zij het bedrog van Laban'. Dat Gods verborgen raad de geboorte van de 12 patriarchen van eeuwigheid heeft bepaald, is in geen enkel opzicht een vrijbrief voor veelwijverij, laat staan om de veelwijverij de status toe te kennen van ‘geoorloofde tolerantie'. Dat geldt dus ook voor de veelwijverij van David, waarvan hij de bitterheid heeft moeten ondervinden, hetgeen hij ook heeft beweend en beleden, namelijk, dat zijn huis alzo niet was bij God (2 Sam. 23:5). Polygamie en echtscheiding viel ook in het Oude Testament niet onder de noemer van bijbelse legitimiteit. Polygamie is tegen de Goddelijke scheppingsorde en het is van den beginne alzo niet geweest, en is door Christus veroordeeld (Matth. 19:8-9). Koning Salomo is om zijn mega-veelwijverij zelfs zwaar gestraft met de scheuring van het rijk in het tien-stammen- en het twee-stammenrijk. En dat alles schaart de pelagiaan Goudriaan bij monde van Voetius onder "geoorloofde tolerantie."
Dat Mozes soms een scheidbrief gaf aan verharde gehuwde belijders, was in geen enkel opzicht een vrijbrief van God voor een legitieme echtscheiding. Al het kwaad dat onder de toelating Gods geschiedt, heeft Gods goedkeuring beslist niet. Voor het kwaad, hoe gering ook in ‘s mensen oog, zal de overtreder moeten boeten met de eeuwige straf, tenzij hij/zij zich waarachtig tot God bekeert. De scheidbrief van Mozes is dus op geen enkele manier een vrijbrief voor echtscheiding. Dr. Goudriaan balanceert op een godslasterlijke grens, waarbij God tot een auteur der zonde gemaakt wordt. Kiezen tussen kwaden heeft de Goddelijke goedkeuring niet, al zouden er ook 1000 Voetiussen zijn die het kiezen tussen kwaden zouden gedogen. God is te rein van ogen dan dat hij het kwade zoudt zien (Hab. 1:13) en Christus heeft Zijn dierbaar bloed gestort, omdat de gerechtigheid Gods een volmaakt offer vorderde voor de minste overtreding van de heilige Wet Gods.

Volgens Goudriaan beweert Voetius dat het nodig kan zijn een kwaad te tolereren teneinde een groter kwaad te voorkomen, maar Goudriaan illustreert dat niet duidelijk vanuit het Woord en dat kan ook niet, omdat Gods Woord geen zonde-tolerantie leert, ook niet ter beperking van het kwaad. De Heilige Geest leert duidelijk bij monde van Paulus in Romeinen 3:8 dat degenen die beweren dat de apostelen leren:"Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit kome", dat hun verdoemenis rechtvaardig is! Dat laatste geldt dus ook voor degenen die leren dat Gods Woord 'geoorloofde tolerantie' leert jegens het kwade, om een groter kwaad te voorkomen, want dat is precies hetzelfde als het kwade te leren, opdat het goede daaruit voortkome. Tegen dat duivelse kwaad stelt Gods Woord de straf der verdoemenis.

Wat hebben wij trouwens met Voetius te maken als Gods Woord het bestrijden van het kwaad met het kwade als zonde verwerpt en dezulken die dat leren de verdoemenis aanzegt? Goudriaan noemt alleen polygamie en echtscheiding, maar ook over die zaken is Gods gebod niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Door de inspiratie des Geestes stelt Paulus -in navolging van Christus in Matth. 19:9- polygamie zelfs op één lijn met hoererij: "Om der hoererijen wil zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben", 1 Kor. 7:2.
Dus de Goudriaan/Voetius-stelling van ‘geoorloofde tolerantie' in geval van onmacht om de zonde weg te nemen, is een buitenbijbels verzonnen idee, aangezien God Zijn volk niet als getuigen gesteld heeft om de zonde uit de wereld weg te nemen, maar om ertegen te getuigen in het kader van de schrik des Heeren en de bediening des doods, opdat er door de prediking plaats gemaakt worde voor het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Goudriaan is constant bezig om de oude mens onder de wet te stijven met geoorloofde tolerantie jegens het kwade, terwijl Gods volk gedurig tot God zucht: "En wordt mijn geest door ‘t kwade licht verrast, ai, laat het mij toch nimmer overheren!"
"Nee", zegt Goudriaan, "want Voetius zegt dat het geoorloofd is om een bepaald kwaad te tolereren en een ieder zij daarin in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd..." Ik denk dat de rijke man zich met dat soort van antinomianisme en pelagianisme gekieteld heeft, en daarom leefde hij alle dagen vrolijk en prachtig, maar toen hij zijn ogen opsloeg in de eeuwige pijn, was het eeuwige vuur het loon op zijn antinomiaanse en pelagiaanse tolerantie-theologie.

Goudriaan zegt verder in het RD-artikel dat hetgeen geldt in persoonlijk of kerkelijk verband, in wezen ook op de overheid van toepassing is. Goudriaan stelt als vuistregel dat activiteiten die duidelijk met de beide tafels van de Tien Geboden strijden, niet te tolereren zijn, maar toch meent hij dat er uitzonderingen gemaakt kunnen worden. Het argument dat Goudriaan hierbij maakt, is uiterst vaag, namelijk als hij zegt dat de overheid niet altijd in staat is om verkeerde godsdienstige praktijken uit het publieke domein te weren, "want als de macht en bevoegdheid ontbreken om een bepaald kwaad uit de weg te ruimen, zit er niets anders op dan het euvel te tolereren", aldus Goudriaan.

Antw. 9: Dus Goudriaan neemt de Tien Geboden als een ideale vuistregel, maar dan als een vuistregel met mazen in het net. Hieruit blijkt voor de zoveelste keer dat God de wijsheid der wijzen heeft doen vergaan, want Gods heilige Wet is een absolute Wet, die geen zucht zonde door de vingers ziet en elke overtreding moet straffen met de drievoudige dood. Of het individu, de kerk, en de overheid wel of niet in staat zijn om de zonde te weren, is heel de vraag niet. God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiedde. Daarbij komt, dat wie tegen één gebod zondigt, schuldig staat aan de ganse Wet. In het licht van de heilige Tien Geboden valt er niets te tolereren, dan alleen op straffe des drievoudigen doods. Als het kwade door onmacht niet uit de weg geruimd kan worden, is er van tolereren geen sprake, want tolereren betekent door de vingers zien, toelaten, erin toestemmen. Goudriaan creërt hiermee een valse voorstelling van zaken, en laat zich een schuld op de hals, door zich van het kwade niet vrij te maken, puur vanwege het feit dat hij de Wet niet kent en miskent.

In zijn eertijds kende Saulus van Tarsen de Wet als zodanig niet en Goudriaan geeft aan dat ook hij zonder de Wet leeft. Maar toen het gebod kwam, viel er voor Paulus niet veel meer te tolereren, want toen werd de last der zonde hem zo zwaar dat hij eronder bezweek (Rom. 7:9). Als het eerst niet hier over gaat, gaat het over niets, en zal de functie en de betekenis van de Wet in het burgerlijke leven eveneens verbasterd worden. Goudriaan doet aan bladvulling, omdat hij van de Wet een oudwijfse regel maakt, waarmee de mens kan modereren en tolereren. Dezulken nemen de Wet erbij als een moralistische regel des levens, maar kennen de Wet niet als de bediening des doods en derhalve kennen zij God niet. Als de macht of de bevoegdheid ontbreken om het kwaad uit de weg te ruimen, dan is er geen sprake van tolereren, want dan zijn we geroepen om ertegen te getuigen door het geloof en de Geest van Christus. God laat het kwade dikwijls begaan, met het doel, zoals beschreven in 1 Korinthe 11:19: "Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u." Doch wee die ketters!
Gods volk wordt nergens geroepen om het kwaad te tolereren, maar is geroepen om zich ervan vrij te maken en de kwaden te verwerpen, want er staat geschreven in Titus 3:10: "Verwerp een kettersen mens na de eerste en tweede vermaning."
Het liefhebben van je vijanden en het verdragen van de kwaden (2 Tim. 2:24b) wordt Gods volk alleen omwille van het lijden om Christus geboden, dus wat de kwaden Gods kinderen persoonlijk aandoen, maar als de Waarheid van het Evangelie in het geding is, dan mag er geen strobreed getolereerd en gemodereerd worden (Lees o.a. Gal. 2).

Dat God Zijn kinderen soms gebiedt om tegen de Wet in te handelen, staat niet in het kader van de zonde, maar van de gerechtigheid des geloofs. Abraham moest tegen de Wet in Izak offeren, maar Abraham zondigde niet door de Wet te overtreden, omdat God het hem geboden had. Abraham geloofde God en hij gehoorzaamde God als een overtreder en als een goddeloze in het licht van de Wet, maar daarin zondigde hij niet, maar is juist uit zijn gehoorzaamheid gerechtvaardigd, dus uit de werken des geloofs, zoals Jakobus dat door de inspiratie des Geestes bedoelt in Jakobus 2:21: "Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, als hij Izak, zijn zoon, geofferd heeft op het altaar?" Dat geldt ook voor Hosea, die op Gods bevel een hoer moest trouwen en beminnen (Hos 3:1), om de zonde des volks en Gods liefde jegens het volk uit te beelden. Daarin zondigde Hosea niet, maar is juist uit de werken gerechtvaardigd op de wijze zoals Jakobus over Abraham getuigt. Let wel: gerechtvaardigd te worden uit de werken, is iets anders als gerechtvaardigd te worden door de toegerekende gerechtigheid van Christus. Het eerste is een gevolg van het tweede, maar niet andersom. De genoemde geloofsdaden van Abraham en Hosea, die tegen de Wet ingingen, hebben evenwel NIETS te maken met 'geoorloofde tolerantie' jegens het kwade. Er bestaat wel geoorloofde tolerantie in het kader van het goede, bijv. orgelbegeleiding in de kerk of geen orgelbegeleiding, maar Gods Woord geeft geen ruimte voor geoorloofde tolerantie jegens het kwade.

Volgens Goudriaan is de overtuiging door de Tien Geboden ingegeven, namelijk de oproep om Gods Naam niet door een meineed te ontheiligen en om geen valse getuigenis af te leggen.

Antw. 10: In het kader van het burgerlijke leven kan al het kwade door de overheid niet geheel worden uitgebannen, want dan zouden we uit deze gevallen wereld moeten gaan. Maar de overheid is wel geroepen om al het kwade te beteugelen en de kwaden te bestraffen, al naar gelang de zwaarte van het delict. Als de overheid echter faalt in het bestraffen van de kwaden, is de kerk geroepen daartegen te getuigen en niet met een stomme mond de onschuldige pilatus te spelen, want als de profetie ontbreekt, wordt het volk ontbloot en dat is de situatie van vandaag. Goudriaan rept in algemene zin over de zonde van meineed, maar waarom is hij niet terzake en stelt hij het meinedige koningshuis -ten aanzien van de ondertekening van de abortuswet- hier niet ter discussie? Met al dat algemene en vage geredeneer is niemand gebaat en daarvoor hoeft men ook geen universitaire scholing te volgen.

(VERVOLG OP VOLGENDE BLOK)

DE PELAGIAANSE TOLERANTIE-THEOLOGIE VAN DR. A. GOUDRIAAN (2)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Goudriaan stelt dat als een overheid in een situatie van overmacht verkeert, waarbij een bepaalde situatie niet verholpen kan worden, een politiek van tolerantie onvermijdelijk is. Volgens Goudriaan zegt Voetius in het geval dat christenen alleen dan godsdienstvrijheid kunnen krijgen als ook anderen in die vrijheid delen, het volgende: "In dit geval is het beter om een staat en een kerk met dit bezwaar te hebben dan om er geen te hebben." Daaruit concludeert Goudriaan dat een overheid niet zondigt door een kwaad te tolereren dat zij niet kan wegnemen. Tolerantie probeert dan juist een groter kwaad te voorkomen, aldus Goudriaan.

Antw. 11: Allereerst moeten we zeggen -wat we al zoveel gezegd en geschreven hebben- dat politiek bedrijven onder de noemer 'zondebedrijf' valt. Politiek draait op leugens en bedrog. Gods volk dat der zonde gestorven is, kan zich daarvoor niet lenen en van Godswege worden zij daartoe ook nooit geroepen. Wel worden sommige van Gods kinderen soms geroepen om bijbelse staatskunde te bedrijven, zoals o.a. Daniël en Nehemia daartoe geroepen waren. Bijbelse staatskunde bedrijven werkt echter niet binnen een politiek democratisch bestel, waarin meeste stemmen gelden. Democratie kan alleen draaien door partijdige politiek met als gevolg de tolerantie van het kwaad. Dat is Gods volk ten enenmale verboden. Gods volk is soms geroepen tot het uitvoeren van bijbelse staatskunde en altijd geroepen om tegen het kwaad en voor het goede te getuigen en niet te schipperen met Gods geboden, laat staan om Gods Woord aan te passen aan de politieke situatie, hetgeen de SGP nu juist wel doet, tot haar eigen verderf. Algemene en dus valse godsdienstvrijheid tolereren om zelf het rechtzinnige kerkje te kunnen spelen, is pure ongerechtigheid en in Gods Woord verboden, want er staat geschreven in Mattheus 6:24: "Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon."
Christenen zijn geroepen om tegen alle valse godsdiensten te getuigen en de Overheid is als Gods dienaresse geroepen om alle valse godsdiensten te weren en uit te roeien (Art. 36 NGB). Wie hierin modereert en tolereert, leert verderfelijke ketterijen en moet onverwijld onder de tucht gesteld worden. De door Goudriaan geciteerde zinsnede van Voetius: "In dit geval is het beter om een staat en een kerk met dit bezwaar te hebben dan om er geen te hebben", is het toppunt van ongeloof en een bewijs dat ook Voetius de ergernis van het kruis teniet deed, om maar niet vervolgd te worden (Gal. 6:12). Het tolereren van een algemene godsdienst om de kerk in stand te houden, is de theologie van de duivel. Ten aanzien van dit kwaad zegt de Heilige Geest bij monde van Paulus: "Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn; welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken", Filp. 3:18-19.

Ten spijt van al die Voetiaanse leringen die Goudriaan ons voorschoteld, kan geen overheid de Kerk van Christus doen ophouden in haar bestaan, aangezien Christus voor het voortbestaan en het geestelijke welzijn van Zijn Kerk Borg staat: "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen", Matth. 16:18.
Dat betekent niet altijd dat de Kerk haar openbare vergaderplaatsen zal behouden, maar dat is ook geen waarborg voor het voortbestaan van Gods Kerk. In tijden van vervolging komt de Kerk van Christus wel bijeen, maar meer in holen en spelonken der aarde en in het gebed voor Gods troon.

Goudriaan haalt vervolgens een stel "wijze" spreuken aan die Voetius citeert, zoals de spreuk van Hesiodus: "De helft is meer dan het geheel" en de spreuk: "Wie het geheel zoekt, verliest het geheel." Hij noemt ook ‘bijbelse voorbeelden van overmacht': David en Hizkia wilden naar het heiligdom gaan, maar konden niet; Petrus had geen geld om aan de bedelaar te geven.

Antw. 12: Er is maar 1 Wijsheid, waarde Goudriaan, en dat is Christus (1 Kor. 1:30), en die Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al Gods ware kinderen (Matth. 11:19b). Bij die Wijsheid is de wijsheid van Voetius slechts dwaasheid en niet meer dan scholastische werkheiligheid. De door Goudriaan aangehaalde uitspraak van Hesiodus is dan ook pure Schriftkritiek en dat is ook de slogan van de SGP en van de kerk van vandaag. Christus leert en doet geheel anders. Dat kunnen we o.a. lezen in de gelijkenis van de verloren penning. Die vrouw zei niet, "Nou ja, ik heb wel 1 penning verloren, maar Hesiodus zegt dat ik er niet om moet treuren, want ik heb nog meer dan de helft over en Hesiodus heeft mij verzekerd dat de helft meer is dan de tien penningen bij elkaar, dus moet ik met die 9 penningen dik tevreden zijn." DAT IS DE HUURLINGENTAAL VAN HET HUIDIGE REFORMATORISCHE GEMENEBEST!
Die vrouw deed echter heel wat anders: zij keerde het hele huis met bezemen, totdat zij die ene verloren penning gevonden had. Toen bedreef zij vreugde met heel de Kerk en de engelen verblijden zich meer over dat ene verloren schaap dat door Christus gezocht, gevonden, gereinigd en op Zijn schouders teruggebracht is, dan over de 99 rechtvaardigen die de bekering niet van node hebben (Luk. 15:7). Die vrouw zocht het geheel van die tien penningen, omdat Christus niet eentje van Zijn gekochte schapen verloren laat gaan, en er geen klauw zal achterblijven (Ex. 10:26). De voorbeelden van overmacht die Goudriaan van Voetius citeert, slaan nergens op en zijn zeker niet van toepassing op het tolereren van het kwade.
Dat echte nood wetten breekt, zoals geestelijke nood de wet van Mozes doorbreekt, is openbaar. We kunnen dat lezen in het leven van de melaatse die de wet der melaatsheid overtrad, hetgeen een zalige overtreding was, omdat de melaatse tegen de wet in doorbrak in zijn smeekbede tot Jezus (Matth. 8:2), gelijk ook die bloedvloeiende vrouw (Luk. 8:43-48) en de Samaritaanse melaatse deden (Luk. 17:15-16). We zien dat ook bij koningin Esther die tegen de wet van Meden en Perzen in, naar de koning ging: "Alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om", Es. 45:16. De aangehaalde voorbeelden uit Gods Woord zijn gezaghebbende geloofsillustraties, terwijl Goudriaan opkomt uit de scholastisch-ethische hoek, namelijk wat volgens Voetius wel en/of niet geoorloofd is. Een arm en verdoemelijk portie!

Goudriaan meent dat genoemde opvatting van Voetius in de gereformeerde traditie na hem levend gebleven zijn. Dat zou volgens Goudriaan blijken uit een leerboek van Johannes à Marck die aan de vorming van diverse generaties predikanten heeft bijgedragen. Volgens Marck mocht de overheid in het publieke domein afgodische en blasfemische praktijken niet tolereren, behalve in drie gevallen: 1. Als de absolute noodzakelijkheid ertoe noopt uit burgerlijke voorzichtigheid iets toe te geven. 2. Als eerbied voor de eed die men ook aan de ketters en ongelovigen houden moet dit eist. 3. Als de algemene welstand van de kerk het vereist.

Antw. 13: Volgens Johannes à Marck? Wat gaat mij dat aan en wat gaat dat de gemeente Gods aan? Gods Woord leert bij monde van de Prediker 10:16: "Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot in den morgenstond eten!"
Dat is ook het getuigenis van Gods ware kinderen, die nooit voor de algemene welstand van de kerk pleiten ten koste van de Waarheid Gods. Daarentegen handelen en getuigen zij gelijk de apostelen deden en getuigen in Handelingen 4:19b-20: "Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. Want wij kunnen niet laten te spreken, hetgeen wij gezien en gehoord hebben."
Aan die geloofshouding en dat geloofsgetuigenis is de SGP vreemd en dat geloofsgetuigenis ontbreekt ook in het betoog van dr. Goudriaan.

Goudriaan meent dat zelfs bij zogenaamd "strenge" gereformeerden uit de 17e eeuw die het leven wilden normeren aan de Tien Geboden een theorie van tolerantie te vinden is. Deze tolerantie noemt Goudriaan weliswaar geen positief doel in zichzelf, geen ideaal, geen uiting van onverschilligheid of scepticisme, maar ingegeven door het streven om de kerk van Christus te dienen en de orde van de staat te bewaren in de weerbarstige praktijk van het leven.

Antw. 14: Ja, en nu komt de paapse aap in zijn geheel uit de PKN-mouw van dr. Goudriaan, aangezien de zogenaamde ‘strenge gereformeerden' de Wet erbij nemen als regel van hun leven, en dat is ook de kerk van vandaag. Het zijn de neonomianen die de Wet erbij nemen om hun leven te normeren, maar dezulken doen de Wet juist teniet en leven geheel zonder de Wet, omdat zij aan de geestelijke bediening der Wet vreemd zijn, gelijk ook de apostel van zijn eertijds getuigt in Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." Toen heeft het Gode behaagd, Zijn Zoon in Paulus te openbaren (Gal. 1:15-16), zoals Christus Zich aan al de goddelozen uit Romeinen 5:6 openbaart, als het Einde der Wet, namelijk tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4). Wie de Wet uit de Ark haalt en naast Christus plaatst, pleegt overspel met de oude Adam (de oude mens) onder de Wet (Rom. 7). Als we uit Christus leven, zijn we een lijk voor de Wet (Gal. 2:19a) en dan heeft de Wet geen zeggenschap meer over ons. Als we onder de genade verkeren worden we ook dan niet door de Wet genormeerd, maar DOOR DE GENADE ALLEEN! In Christus zijnde door het geloof valt er niets meer te modereren, niets meer te tolereren en niets meer te normeren, want dan is de oude mens uitgerangeerd en door de Wet gedood. Dan zijn we een nieuw schepsel en tegelijk geheel vleselijk, en dan erkennen we maar één Naam, Jezus Die ons leven is; dan kennen we maar één stem, die van Christus en een vreemde zullen wij geenszins volgen. Dezulken maken zich wel vrij en ik hoor ze zeggen: "Waarde Voetius, of hoe je ook heten mag, wat zie jij er toch beroerd en betoverd uit met je scholastieke gezicht en wat heb je toch vele zielen meegesleurd in die scholastieke hellegang richting Rome." Ja, dezulken achten met Paulus alles buiten Christus schade en drek, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen (Filip. 3:8).
Waarde dr. Goudriaan, ook Paulus meende in zijn eertijds Gode een welgevallige dienst te doen met zijn wijze van tolereren, hetgeen niets anders was dan molestreren, maar Paulus viel het zalige geluk ten deel om van zijn werkheilige paard geslagen te worden en als een blinde goddeloze in de Straat der Rechte te worden gerechtvaardigd door de toegerekende gerechtigheid van Christus. Ik zou zeggen, waarde Goudriaan, tolereer nog maar een eind weg op de brede pkn-weg, en zit maar veel bij Voetius op zijn universitaire wassen-beeld-schoot, maar weet dit, dat u met heel uw betoog alleen de huichelaars, de huurlingen en de vijanden van Christus naar de mond spreekt, terwijl Gods ware volk al dat zogenaamde ‘geoorloofde' als blinkende ongerechtigheid van tafel veegt en dat alles schade en drek achten, omwille van de heerlijkheid van Vorst Immanuel. De HEERE, onze GERECHTIGHEID!

Ik ben vrij van uw bloed.

GPPB.

PS. LEES OOK VIA DE KLIK HIER LINK HOE KOHLBRUGGE DE SCHOLASTIEKE THEOLOGIE VAN DE NADERE REFORMATIE VERWERPT ALS ZIJNDE VERROOMST !


http://www.derokendevlaswiek.nl