|
|
NIEUWE EVANGELISATIEMETHODE VOLGENS R. NIJHOFF VAN DE CHRISTENUNIE
| |
|
KELLERIAANS CALVINISME VAN DHR. R. NIJHOFF (CU) & DR. W. VAN VLASTUIN (HHK)
|
|
VRAAG INZENDER:
U HEBT HET DIKWIJLS OVER DE SGP, MAAR U SCHRIJFT ZELDEN OVER DE CHRISTENUNIE. KUNT U EENS AANDACHT SCHENKEN AAN HET CHRISTELIJKE GEHALTE VAN DE CU, NAAR AANLEIDING VAN HET ARTIKEL VAN DHR. R. NIJHOFF VAN HET WETENSCHAPPELIJK BURO VAN DE CHRISTENUNIE? (ZIE BIJGEVOEGDE LINK). BIJVOORBAAT DANK!
Kom als christen in publieke debat niet met wetten en regels RD: 18-06-2013 21:05 | Rob Nijhoff
Bronlink: http://www.refdag.nl/opinie/kom_als_christen_in_publieke_debat_niet_met_wetten_en_regels_1_747615
--------------------------------------------
COMMENTAAR OP ENKELE CITATEN VAN DHR. R. NIJHOFF
Nijhoff: "Een gunnend beeld van God past bij het Evangelie. Het is goed dat te laten merken, ook in publieke discussies, zoals over zondagsrust." In plaats van te hameren op allerlei regels en geboden doet een christen er goed aan in het publieke debat iets voelbaar te maken van de grootmoedigheid van de Vader van Jezus Christus."
GPPB.: Aangezien de wetenschapper van de CU, dhr. R. Nijhoff, een voelbaar idee van een gunnend God wil uitdrage in het publieke en politieke debat, zullen we eerst de beweegredenen van dat pleidooi onderzoeken in het kader van 1 Johannes 4:1, alvorens in te gaan op het gehalte van Nijhoff's pleidooi. Het eerste wat gezegd moet worden is, dat Nijhoff eerst zijn eigen partijleden moet evangeliseren, aangezien de wetteloosheid bij de CU er vanaf druipt. Ten tweede gaat Nijhoff ervan uit dat christenen in het algemeen het door hem geschetste beeld van God, publiek voelbaar moeten maken (om de CU meer partijleden te bezorgen?). Nijhoff heeft een soort evangelisatie-campagne voor ogen waarin ook de dwaze maagden kunnen participeren, aangezien ook de dwaze maagden tot de christenen in het algemeen moeten worden gerekend. En op dat leger van verbondsmatige christenen heeft Nijhoff zijn hoop gezet, om met uitsluiting van wetten en regels een publiek en een politiek gevoel te kweken van een gunnend God. Met zijn evangelisch klinkend pleidooi geeft Nijhoff voor zichzelf en voor de christenen in het algemeen te kennen dat zij de kennis over God als zijnde een verterend Vuur en een eeuwige Gloed is bij Wie niemand wonen kan, reeds verre te boven zijn. Vanuit die humanistische optiek is het niet zo moeilijk om Gods oordeel over de zonden glad te strijken met het wegredeneren van wetten en regels. Zoals gezegd gebruikt Nijhoff de benaming ‘christenen' in algemene zin en daarmee vereenzelvigt hij de uitwendige christenen onder de wet, met de ware Christenen onder de genade om dat leger christenen vervolgens te plaatsen onder de werkheilige vlag van "Voorwaarts Christenstrijders!" Aangezien de dwaze maagden niet tot de hemelse bruiloftzaal worden toegelaten, terwijl Nijhoff het onderscheid tussen de wijze en dwaze maagden geheel buiten beschouwing laat, zal het pleidooi van Nijhoff al degenen welgevallig zijn die alle christenen in het algemeen onder de noemer plaatsen van de Ečn heilige, algemene Christelijke Kerk, zoals de Schriftvervalsende dr. W. van Vlastuin (HHK) recent in het RD pleegde te doen met zijn gelimiteerde lofprijzing jegens het helleverdrag tussen Rome en de Lutherse Wereldbond, waarin de leer waarmee de Kerk staat of valt opnieuw is vervalst (Zie volgend blok).
Nijhoff: Christenen –en wie niet?– kennen wetten en regels.
GPPB.: Onbekeerde christenen weten allemaal wel van verkeersregels, van stopborden en van eenrichtingsborden, maar de wet Gods houden zij voor een oudwijfse regel waaraan zij menen te kunnen voldoen door gedrag en vlijt, hier een weinig, daar een weinig, zus en zo, en dat allemaal met een gevoel van zelfvoldaanheid, alsof God enig werk van een mens in aanmerking neemt, die het geloof mist, al heet hij/zij ook honderd keer ‘een christen'. Onbekeerde christenen onder de wet leven zonder enige uitzondering geheel zonder de wet, zoals Saulus van Tarsen in zijn eertijds (Rom. 7:9), juist omdat elk godsdienstig mens van nature een loopje neemt met de wet Gods, door van de wet een doe-regel te maken t.b.v. wettische vlijt en een antinomiaans gedrag. Gods volk daarentegen is in en door Christus ineens en voor altijd van die wettische regelhuishouding verlost (Joh. 8:38), en zijn niet meer onder de wet, maar onder de genade (Rom. 6:14 - Gal. 5:18). Het leven der geloofs wordt niet geregeerd door wetten en regels, maar door Koning Jezus, die de Zijnen met Zijn genadige Geest regeert, bestuurt, onderhoudt en hen wortelt in de Waarheid van het Evangelie door het geloof.
Nijhoff: Maar het Evangelie van Gods genade gaat dieper: er wordt een streep gehaald door de schuld. Dat betekent nog geen streep door Gods geboden. Maar christenen zijn geen mensen van vooral regeltjes en gemoraliseer. Toch is dat een wijd verspreide karikatuur over christenen in onze samenleving. Christenen betuttelen of willen via de politiek hun eigen geloofskeuzes opdringen aan de rest van de samenleving, zo is de redenering. Een voorbeeld is het christelijke streven naar zondagsheiliging.
GPPB.: Aangezien alleen Gods kinderen delen in Gods genade, is de opmerking van Nijhoff puur rationeel en pelagiaans algemeen. Gods Woord leert namelijk nergens dat er een algemene verzoeningsstreep gehaald wordt door de schuld van alle christenen. Bovendien krijgen Gods kinderen geen streep door hun schuld, maar een blanco register van de gerechtigheid van Christus. Door de toegerekende gerechtigheid van Christus staan Gods kinderen niet meer onder het verdoemend vonnis der wet, maar onder de vrijmaking van het Evangelie des Zoons. Ware Christenen zijn inderdaad geen mensen van ‘regeltjes en gemoraliseer', maar onbekeerde christenen daarentegen staan onder de vloek der wet en onder de toorn Gods. Dat onderscheid maakt Nijhoff echter niet, aangezien hij het Christen-zijn onder de noemer plaatst van de algemene verzoening. Gods Woord leert echter dat "Den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers", 1 Tim. 1:9. Alleen degenen die door het geloof van Jezus leven, tegen de zodanigen is de wet niet. (Gal. 5:23). Omdat het gros westerse christenen onder en zonder de wet leeft en in een onverzoende staat met God verkeert, is dat de reden dat de wereld een slechte indruk heeft van het huidige Christendom, omdat de huidige naamchristendom het ware Christendom in diskrediet stelt door haar wettische en/of antinomiaanse gewaad, gelaat en gepraat, zoals de SGP, de CU en het CDA dagelijks ten beste geven. Ik kan me voorstellen dat de liberale wereld de dubbelslachtige en de tussen-kwaden-kiezende politieke religie van de SGP, de CU en het CDA meer dan zat zijn, omdat er een stank vanuit gaat waarvan de mussen dood van dak vallen. Dhr. Nijhoff kan wat dat betreft zijn hand in zijn eigen CU-boezem steken, aangezien de CU met de SGP en het CDA zichzelf en anderen bedriegen, omdat zij het recht Gods vervalsen met een humanistisch evangelie, onder de vlag van ‘bijbels genormeerde politiek', dat zijn aanhang heeft onder het naamchristendom op de brede weg des verderfs. Gods Woord leert echter geen streven naar zondagsheiliging, want al dat werkheilige streven is kenmerkend voor het humanistische verbond der afvallige gristelijke politiek. Gods Woord leert gans anders: "Gedenk de sabbatdag dat gij dien heiligt!" Geen streven, maar een gebod, en de gehoorzaamheid aan dat gebod, ontlenen Gods kinderen door het geloof en der liefde aan de gehoorzaamheid van Christus, en niet door het doe-dat der wet. Nijhoff geeft blijk de wet niet te verstaan, aangezien hij de wet naar zijn hand wil zetten, en de wet zelfs terzijde wil zetten, alsof al die geboden en regels de niet-christenen in de war zou brengen, terwijl Gods Woord leert dat degenen die de wet teniet doen, zonder barmhartigheid sterven (Hebr. 10:28).
Nijhoff: Waarom is, anders dan bij een liberaal, bij een christen het beeld ontstaan dat hij –om bij dat voorbeeld te blijven– 's zondags niets mag, omdat „dat moet van zijn geloof", omdat „dat in de Bijbel staat", omdat „God dat gebiedt"?
GPPB.: Het vertekenende beeld dat ontstaan is van het Christen-zijn, is daarin gelegen, dat de huidige refo-christenheid totaal is afgehaakt van het gezag van Gods Woord en Wet, maar dat is noch de schuld van het Woord, noch de schuld van de Wet, noch de schuld van het ware Christendom. Nijhoff moet het beeld niet ontlenen aan hetgeen het afvallige christendom ervan gemaakt heeft, maar aan het gezaghebbende Woord van God zelf! Een kind van God mag alles wat God behaagt, ook zondags, en dat is echt geen karig beetje. Bovendien is de ware godsdienst een liefdedienst die nooit verdriet en geen slavenarbeid, zo van: dit mag wel en dat mag niet, maar een liefdedienst door een waar geloof dat door de liefde is werkende. Nijhoff haalt de grond des geloofs weg van "er staat geschreven", maar voor Gods ware volk is het Woord juist een bron der zaligheid en een lamp voor hun voet en een licht op hun pad.
Nijhoff: Weinig christenen zullen Gods gezag en heilzame geboden betwisten, of het nut van concrete regels. Jezus Christus Zelf ontkende dat Hij de wet zou willen ontbinden („geen tittel of jota"). Geen opvoeding kan zonder regels. Het punt hier is: Welk beeld krijgen niet-christenen van de Vader van Jezus Christus? Is Hij, net als Allah, een absoluut Heerser Die vooral gedragsregels liet vastleggen, zoals wanneer mensen moeten bidden en vasten? Is de Bijbel een wetboek? Of hebben christenen een Evangelie dat veel dieper en breder gaat?
GPPB.: Ook Nijhoff bedient zich van de vrijmetselaars-code, door dingen te zeggen en in de praktijk precies het tegenovergestelde te doen, aangezien Gods gebod met name door de CU wordt betwist door homo's het recht van het homo-zijn in handen te drukken, terwijl er geen homo het Koninkrijk van God zal binnengaan, aangezien den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers, den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den mensendieven, den leugenaars, den meinedigen, onder het vloekvonnis der wet liggen (1 Tim. 1:9-10) en het Koninkrijk van God in die staat niet zullen kunnen ingaan. Bovendien heeft Christus de wet niet vervuld voor neocalvinisten die de wet naar hun hand zetten en ondertussen het absolute gezag van Gods wet aan hun laars lappen, laat staan dat kuyperiaanse wet-schenners kennis hebben aan de dodelijke bediening der wet jegens de oude mens die zich vermaakt in zijn doodzijn in een leven van dode werken. Bovendien regeert Christus de Zijnen niet met wetten en regels, maar door de Geest der liefde en des geloofs, Die Gods ware volk in al den Waarheid leidt. Op de voor hem bepalende vraag die Nijhoff stelt: "Welk beeld krijgen niet-christenen van de Vader van Jezus Christus", luidt het antwoord uit der mond van Christus: "Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen", Joh. 8:19b. Nijhoff gaat volledig aan de particuliere verzoening en aan het persoonlijke geloof voorbij, zonder welke geen mens zich een bijbels beeld van God kan vormen. Bovendien getuigt een waar Christen zowel van een toornig God, als van een verzoend Vader in Christus. Van een toornig God jegens de goddelozen, hen tot een schrik (Rom. 3:19) en tot verheerlijking van het recht Gods, en van een verzoend Vader tot verheerlijking van Christus en Zijn genade, met de drijfveer van de liefde van Christus dat het zijn moge tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk. Nijhoff focust alleen op het getuigenis van christenen in het algemeen, die naar zijn idee allemaal in een verzoende betrekking met God staan. Dat is echter een droombeeldig luchtkasteel, en daarbij komt dat Nijhoff het getuigenis van een toornig God buiten beschouwing wil laten, omdat niet-christenen volgens zijn optiek dan een verkeerd beeld van God zouden krijgen. Volgens Nijhoff moet Paulus wel in de war geweest zijn, als hij krachtens het recht Gods de ganse wereld onder de vloek der wet en voor God verdoemelijk stelt (Rom. 3:19); en van die God getuigt, als zijnde een verterend Vuur (Hebr. 12:29), en vanuit de schrik des Heeren de mensen beweegt tot het geloof (2 Kor. 5:11). Allemaal verkeerd, meent Nijhof, want zo'n schrikbeeld van God maakt dat de mensen God en de godsdienst wantrouwen, terwijl elk mens van nature van God een afgodsbeeld heeft en een karikatuur aan de hand houdt van het wezen Gods. De bijbelse prediking behelst de volle raad Gods, hetgeen we zelfs zien als Paulus staande op de Areopagus den niet-christenen den onbekende God predikt, zeggende: "Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn. God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft", Hand. 18:30-31. Paulus brak heel hun afgoderij in stukken en confronteerde al die heidenen met de oordeelsdag waarop alle mensen rechtvaardig geoordeeld zullen worden, maar dat is volgens Nijhoff helemaal verkeerd, aangezien Paulus -volgens zijn idee- al die heidenen met een verkeerd Godsbeeld heeft opgezadeld door een veel te scherpe prediking. 'En als de heidenen hoorden van de opstanding der doden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen. En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan' (Hand. 30:32-33). Volgens Nijhoff had Paulus een evangelisatietent moeten opzetten en de biograaf van ds. Mallan, dhr. Mastenbroek uit Gouda moeten inhuren om al die onwetende niet-christenen te onthalen op koffie en gebak, om hen vervolgens onder pianomuziek een evangelie in de strot te gieten, gemengd met bitterballen, patat en loempia's, want dan hadden al die mensen spontaan het Evangelie aangenomen, krachtens een positief godsbeeld welke Nijhoff zich inbeeldt. Echter, ten spijt van al die humanistische positiviteit, moet altijd en overal de volle raad Gods gepredikt worden, naar de Wet en naar de Getuigenis, zoals we ook o.a. zien bij de prediking van de apostel Petrus op de Pinksterdag, waar hij eerst de schrik des Heeren preekt in de blootlegging van de schuld "Dien gij gekruisigd hebt", waardoor de harten van de hoorders doorstoken (verslagen) werden, alvorens hij hen de bekering tot God en het geloof in Christus predikt. Allemaal verkeerd, meent Nijhoff, want Petrus had vanaf het begin een dieper en breder evangelie moeten prediken, want dan hadden die mensen zich niet hoeven pijnigen met die hartverlammende doorsteking der wet, volgens Nijhoff, terwijl die doorsteking des harten juist de zaligste doorsteking is die een mens kan ontvangen, want daarmee verliest hij de werkheilige en Godevijandige oude mens, aangezien geen oude mens de enge poort doorkomt, omdat die oude mens te hoog, te breed en te opgeblazen is, terwijl een door de wet gedood mens, wel doorgang vindt, namelijk als een helwaardig lijk die op genade of ongenade languit voor de voeten van Immanuel valt en tot zijn eeuwige verwondering wordt vrijgesproken van schuld en straf.
Nijhoff: Een gunnend beeld van God past bij het Evangelie. Het is goed dat te laten merken, ook in publieke discussies, zoals over zondagsrust. Wie blijft argumenteren vanuit een heilig gebod, weegt onvoldoende dat God Zelf bij veel aangesprokenen geen enkel vertrouwen geniet. Christenen houden dan een reputatie van letterknechten; handhavers van Gods wetgevende macht.
GPPB.: Nijhoff redeneert als een Jehova-getuige, aangezien hij meent dat niet-christenen hun vertrouwen op God gaan stellen door een ‘evangelisch gekleurd beeld van God', terwijl het zielsbedrieglijk is om de oude mens onder de wet ‘het vertrouwen in God' in handen te drukken, omdat de oude mens onder de wet nooit en te nimmer God zal vertrouwen, nog voor geen cent en nog voor geen seconde. Dat feit brengen wij niet in mindering op het onvoorwaardelijke Evangelie van vrije genade nl., dat God geen lust heeft in de dood van de goddeloze, maar dat hij zich bekere en leve, nee, maar er is geen enkel mens die voor het onvoorwaardelijke Evangelie invalt, tenzij die mens als een onvoorwaardelijke zondaar Gods recht erkent in de aanvaarding van zijn welverdiende straf, gelijk wij o.a. zien bij de moordenaar aan het kruis. Elk kind van God krijgt een moordenaarsbekering, aangezien er geen bekeerde mensen aan het kruis hangen, want Christus werd onder de misdadigers gerekend om misdadigers te zaligen en met God te verzoenen en dan zal de mens zich als zodanig moeten leren kennen, aangezien God een God is Die uitsluitend de goddeloze rechtvaardigt. Nijhoff suggereert bovendien dat het handhaven van Gods wetgevende macht behoort tot de letterknechten. Hiermee schaart Nijhoff de profeten als bedienaars van het recht Gods, de apostelen, ja, Christus Zelf, onder de letterknechten, aangezien Christus, de profeten en de apostelen de wet tot verdoemenis gepreekt hebben voor degenen die het met Mozes op een akkoord gooien. Daartoe zijn al Gods ware knechten geroepen, namelijk, om de wet tot verdoemenis te prediken, ten eerste tot verheerlijking van Gods recht en ten tweede om plaats te maken voor Christus, aangezien de wet een bloedwreker en een tuchtmeester is tot Christus. Het Evangelie doet alleen kracht in het hart van misdadigers die aan de straf van hun ongerechtigheid een welgevallen hebben. Dat is geen opdracht waaraan de mens moet voldoen, maar een gevolg van de inkomst der wet, zoals Paulus daarvan melding maakt in Rom. 7:9. Nijhoff acht het plaatsmakende werk der wet achterhaald en hij zou de rijke jongeling, de wetgeleerden, de Farizeeën en de Schriftgeleerden een ‘gunnende evangelie' toegestopt hebben, terwijl Christus al die wetsbetrachters verwees naar het 'doe-dat' der wet, omdat zij de bekering tot God en het geloof in Christus niet van node achtten. Nijhoff acht met zijn evangelisch klinkend pleidooi een bijbelse roeping om Wet en Evangelie beiden te preken, achterhaald. Maar daarmee pleegt hij een grove Schriftkritische aanslag op de wijze waarop Gods Woord gepredikt moet worden, namelijk naar de zin en mening des Heiligen Geestes en niet naar het E.O.-idee van Nijhoff. Al Gods ware knechten zijn geroepen om het snode van het kostelijke te onderscheiden en dat kan nooit zonder het recht Gods te handhaven voor het opstandige en Gode vijandige vlees. De roeping van Jeremia "om uit te rukken, en af te breken, en te verderven, en te verstoren; ook om te bouwen en te planten", acht Nijhoff uit de tijd, aangezien hij aan het bouwen wil slaan, zonder dat het bouwvallige werkhuis van wettische werken is afgebroken en de werkheilige oude mens is gedood. Het idee van Nijhoff staat echter niet op zichzelf, want met dat soort van refo-humanisme is heel het Refodom vergeven. De leer waarmee de Kerk staat of valt, de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, kan echter nooit de heidenen en de Joden gepreekt worden buiten het recht en ten koste van het recht Gods om, en ook nooit buiten de gewilligheid van Christus om. Als de genade en de waarheid elkander niet kussen in de toepassing des harten, berust heel dat vleesstrelende gevoel van een zogenaamd positief godsbeeld louter op inbeelding en betovering. Derhalve mag Nijhoff zich wel ernstig afvragen in welke relatie hij zelf tot God staat.
Nijhoff: Kernwoord van het Evangelie is genade. De boodschap van en over Jezus Christus draait om vrijspraak, gratie. Soms betekent dat meteen een besliste ommekeer in bijvoorbeeld uitbuitend, grensoverschrijdend gedrag. Maar initiatief en kern blijft: Gods liefde die doordringt. Een christen kan zich er, ook in publieke discussies, beter op toeleggen om iets voelbaar te maken van de grootmoedigheid van deze gunnende Vader van Jezus Christus. Vooral door eigen doen en laten. Maar ook door woorden. Ook in het publieke debat. Deze goede God laat het immers regenen over bozen en goeden.
GPPB.: Dat God Zijn zon doet opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matth. 5:45), betekent niet dat het Evangelie zonder de geestelijke betekenis van de wet gepreekt kan worden, want die voorstelling maakt het kruis van Christus overbodig en het offer van Christus tevergeefs, omdat de oude mens in de optiek van Nijhoff zonder de wetsdood gehandhaafd blijft. Maar de rijke man die -net als Nijhoff- de leer van de restauratie van de oude mens aanhing, is zijn ingebeelde-hemel-geloof slecht bekomen, toen hij zijn ogen opsloeg in de eeuwige pijn. Nijhoff weet derhalve niet wat het betekent dat God een God is Die de goddeloze rechtvaardigt, aangezien hij niet-christenen van die kennis wil vrijwaren. Gods ware volk is Gode dankbaar dat Hij de wet erbij gegeven heeft, want dat heeft tot gevolg dat de misdaad te meerder worde (Rom. 7:9), want waar de zonde meerder geworden is, sterft de oude mens, en daar is de genade veel meer overvloedig geweest (Rom. 5:20b), tot lof en prijs van Gods heilige Naam en tot zaligheid van al degenen die de verschijning van onze Heere Jezus Christus liefgehad hebben en liefhebben, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad.
|
|
|
|
|
|