|
|
|
‘De laatste der Mohikanen'
In dit artikel wil ik opnieuw wat fragmenten vertellen uit het leven van twee oude kinderen Gods, twee leesbare brieven van Christus, die wij van dichtbij gekend hebben, met wie wij een geestelijke band in Christus hebben, een band die de Heere gelegd heeft en die blijft tot in der eeuwigheid. De leiding die God met deze mensen gehouden heeft, strekt niet tot eer van hen, maar tot eer van de Koning der Kerk, in Wien de Vader al Zijn welbehagen heeft.
We zullen wat voorvallen uit hun leven verhalen om vooral de jeugd eens iets meer te vertellen dan al dat ‘objectivisme' waarmee ze in onze dagen doorgaans overspoeld worden.
Ooit hoorde ik eens een leraar zeggen dat we in onze dagen te veel dogmatiseren. Daarmee bedoelde hij, dat er teveel gezegd wordt hoe het is, maar te weinig getuigd wordt hoe het gaat. Die opvatting val ik van harte bij, want het verstand laat na de ware grond van het weldoen op te merken, maar het welbehagen des Heeren zal door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaan, ook in het leven van Zijn kinderen.
Ik kan nog herinneren dat ik als kind werd meegenomen naar de gezelschappen, waar Gods kinderen bijeen kwamen. Dan hoorde ik wel eens der vrome tent weergalmen. Meestal ging het over de heerlijkheid van Christus, Zijn staten en ambten en de toekomst van de levende Kerk. Daar waren de gekenden des Heeren. Als baby ben ik ooit verzorgd door één van die gekenden des Heeren. Als ze geweten had welk een groot beest er uit die baby zou groeien, zou ze me wel naar het politiebureau gebracht hebben. Ze is inmiddels afgereisd naar Immanuëls land.
Ach, waar zijn die gezelschappen van weleer? Gods volk leeft in deze bedeling als vreemdelingen in de verstrooiing. Het oude volk is zo langzamerhand uitgestorven en daarmee is ook de ‘Tale Kanaäns' en de bevinding daarvan aan het verdwijnen. Objectivisme en horizontalisme is er voor in de plaats gekomen. Ik zeg niet dat God Zijn volk niet meer heeft. Ook ben ik geen lid van de stichting: ‘Het Omgekeerd Remonstrantisme' dat beweert dat God geen mensen meer bekeert, maar de geoéfenden, de vaders in de genade en de moeders in Israël zijn aan het uitsterven. Hier en daar zitten er nog enkelen. Ze leven als vreemdelingen in de verstrooiing, buiten de legerplaats en door niemand begrepen, ook niet door het gros huidige refo-dominees. Er blijft een wezen-Kerk over. God zal Zijn erfdeel echter nooit verlaten, want Christus heeft gezegd: "Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weder tot u."
We hebben ‘de laatste der mohikanen' in Nederland achtergelaten. "Tante Lena" heet ze. Ze is getrouwd geweest met "Ome Jan", die tien jaar jonger was dan zij. 't Was geen directe familie van ons, maar zo werden ze door ieder- een genoemd. Geestelijk hebben we elkaar in onze oudste Broeder leren kennen en die uit God geboren zijn overleven zichzelf.
Tante Lena heeft Ome Jan overleefd. Zij is 96 jaar geworden. Ome Jan is op 83e jarige leeftijd overleden. Ik zal wat fragmenten uit het leven van deze twee kinderen Gods doorgeven.
Tante Lena -hoewel er niet bij opgevoed- is op jonge leeftijd tot bekering gekomen. "De waarachtige bekering is geen misschientje, daar ben je bij, hoor! God doet geen half werk. Ik heb het zélf uit Zijne mond gehoord", zei ze dikwijls. Ook zei ze eens: "Ik heb nooit de eerste liefde verlaten." Dat is al een preek op zich! ‘Nooit de eerste liefde verlaten!' Wat een genade! Wie van Gods kinderen kan het haar nazeggen? Toch moet ik dit relativeren. Tante Lena heeft haar ganse leven in een beschermde sfeer verkeerd. Ze leefde in zekere zin ascetisch. Ze heeft in uitwendige zin nooit bloot gestaan aan wereldse verzoekingen. Dat maakt wel enig verschil. Toch had ze veel zelfkennis. Dikwijls zei ze: "Wij bedoelen God niet. God bedoelt Zichzélf! Gód heeft belang in onze zaligheid, wij niet!" Zo is het ook. Ons belang komt meestal niet verder dan eigenbelang, ook na ontvangen genade, of het moet zijn dat we door de Geest van Pinksteren niet meer ons belang op het oog hebben, maar Gods belang, want het gaat God om God. Dat is ook gebleken in het gezin waarvan Tante Lena deel uitmaakte.
Tante Lena vertelt: "Ik had een zus en twee broers. Eén ervan was een dronkelap en die heeft me veel tranen gekost, maar ook hij is later tot bekering gekomen. De zonden staan God niet in de weg, want daar is een algenoegzaam Offer voor. God bekeert geen vrome mensen, maar enkel mensen die rijp zijn voor de hel. Als God met een mens komt af te handelen, dan denkt ‘ie dat Hij het op zijn ondergang gemunt heeft, maar dat is enkel liefde van God, hoor, want Hij kan alleen Zijn liefde kwijt aan een zwarte Bruid. Ik had een lieve moeder, die zich dikwijls leeg geweend heeft omdat er drie van haar kinderen al jong bekeerd waren, terwijl zij erbuiten stond. O, dan kon ze zo erbarmelijk wenen. Ik mocht echter geloven dat God ze nemen zou en het is gebeurd, hoor!"
Tante Lena is op een bijzondere manier aan Ome Jan gekomen, zo heeft ze mij verteld: "God wees Jan aan als mijn toekomstige man, maar ik moest niets van hem hebben. Ik was het niet met God eens. Ik kreeg een ‘karbonkel' op mijn rug van de vijandschap. God liet Zijn ongenoegen blijken en zou me tegenkomen als ik Jan niet als mijn toekomstige man zou aanvaarden. Toen heb ik mogen buigen en de Heere beloofd met Jan te zullen trouwen. Maar er waren nog andere kapers op de kust. Ik had mededingsters die het om Jan te doen waren. Ik kon mijn zaak echter aan God kwijt. Onder een preek over Salomo's rechtspraak aangaande dat kind en die twee vrouwen, werd het kind mij toegewezen en dat kind was Ján!"
Tante Lena was 40 jaar toen ze met Ome Jan trouwde. Ruim 51 jaar zijn ze getrouwd geweest! Ook Ome Jan kon zo echt uit zijn leven vertellen. "Mijn moeder pleegde zelfmoord en mijn vader zat mij dikwijls met een mes achterna. Dominee Bogaardt, predikant van ‘Hervormd Lokaal' uit Sliedrecht, heeft mij destijds in huis gehaald, met de bede: "Heere, mag ik de last van dat jongetje dragen?" Ds. Boogaardt had de breuk van Neerlands kerk ingeleefd en kon zich daarom niet van de kerk der vaderen afscheiden. Hij heeft vele jaren met veel vrucht in een houten gebouw gepreekt. Toen er drie weken geen mensen meer bekeerd werden, deed ds. Boogaardt zijn kerkje op slot en liep dan het gangpad heen en weer, roepende tot de Heere, wat de oorzaak toch was dat de bekéring uitbleef. Toen wees God hém aan als de schuldige! Toen mocht ds. Boogaardt onder God komen. Dezelfde nacht liet ds. Boogaardt het slot van zijn huisdeur en zei tot zijn vrouw: "Vrouw, de Heere is weergekeerd." Dezelfde nacht kwamen er een paar gemeenteleden bij Boogaardt aan huis vertellen wat God aan hun ziel gedaan had."
Op een andere keer vertelt Ome Jan: "Tijdens een winterse bijbellezing was er iets niet in orde met de kolenkachel in de kerk. Er ontstond koolmonoxide. De kerk was tot de nok gevuld met mensen en al die mensen vielen de één na de ander flauw op de grond. Sommigen werden helemaal blauw. Er moesten wel vijfentwintig taxi's aan te pas komen om al die mensen naar het ziekenhuis af te voeren."
Ander fragment: "Toen de kerk pas gebouwd was, lag er nog geen vloer in, maar ds. Boogaardt wilde toch alvast een dienst houden. Al die stoelen stonden op een zachte ondergrond en toen de dienst uitging, waren de meeste stoelen tot de zitting in de grond gezakt."
Ja, je kon ook wel eens lachen met die oudjes! Vooral met Tante Lena. Die kon soms aanstekelijk droog (soms ook ouderwets grof) uit de hoek komen. "'t Kon wat dat betreft wel een zus van je zijn", zegt mijn vrouw wel eens tegen mij. Beide oudjes hadden niets van gemaakte vroomheid. Weet u wat deze beide oudjes wel hadden? De liefde en de liefde is een vrucht des Geestes. Ja, en dan zingt elk vogeltje uit Gods kooi zoals het gebekt is. Natuurlijk niet zoals de mens van nature het wil horen, maar naar de zin en de mening des Geestes. Dié mening gaat meestal dwars tegen de generale kerkopinie heen. Ach, wat geeft het? Liever alle mensen tegen dan God tegen. Tante Lena had maling aan het feit hoe iemand over haar geestelijke staat dacht. Als ze door bepaalde farizeeërs in twijfel getrokken werd, zei ze dikwijls: "Dat laat me Siberisch koud. Weet Gód van ons af, dát telt!" Maar weet u wat ze ook zei? "Als er nooit een band uit God valt met Gods ware kinderen, dan mag je je staat nog wel eens nakijken."
Onder de bevindelijke waarheid van ds. Boogaardt zaten veel van Gods kinderen, maar er was ook kaf onder het koren. Dat kwam wel eens openbaar. Er was eens een vrouw die steeds haar ‘benauwdheden' in de consistorie kwam vertellen. Ds. Boogaardt gaf er niet zoveel voor. Onder de preek viel het mens flauw en rolde vanuit haar bank in het gangpad, om haar verhaal kracht bij te zetten, achteraf bekeken. Ds. Boogaardt stopte met preken en zei tegen één van zijn ouderlingen: "Kees, haal eens een emmertje water en gooi het maar over haar hoofd, dan zal ze wel bijkomen." Het flauwgevallen mens was altijd pronkerig met haar mooie muts en toen die ouderling met het water kwam toesnellen, sprong zij ineens op haar benen en riep uit: "Stop…, stop…, kijk uit voor mijn mooie muts!"
Ja, zo werd ‘schijn' nog eens ontmaskerd. In onze dagen hoeft ‘schijn' niet meer flauw te vallen, want ‘schijn' valt in 't geheel niet meer op tussen al dat nabijkomend christendom.
Een andere vrouw uit de gemeente van ds. Boogaardt, een bekeerde vrouw, had altijd de eigenaardigheid om publiekelijk ‘halleluja' uit te roepen als ds. Boogaardt eens ‘bij God vandaan' mocht preken. Ds. Boogaardt vond dat echter zo storend, dat hij het mens een wollen deken beloofde, als zij niet meer ‘halleluja' zou roepen in de kerk. De zondag daarop mocht de dominee weer bij God vandaan preken. De vrouw stond plotseling op van haar zitplaats en riep luidkeels: "Deken of geen deken…, hallelujá!"
Op een avond zat Ome Jan weer eens in zijn praatstoel en vertelde het volgende. "In Sliedrecht noemden ze dominee Boogaardt het ‘slik-domineetje', want ds. Boogaardt ging er wel eens met de handkar opuit om wat teerkost bij te verdienen. Niet omdat hij het zo arm had, maar om het brood uit zijn mond te sparen en het de armen te geven! De wegen en dijken waren nog niet geasfalteerd zoals in onze dagen, maar ze waren onverhard en behoorlijk ‘slikkerig'. Als de dominee dan terug kwam van zijn ‘handelsreis' zat hij wel eens tot zijn knieën onder de bagger. Vandaar de scheldnaam: ‘het slik-domineetje'. Er was zelfs een ‘hoogstaand gekende man' die zich voor ‘gerechtvaardigd' uitgaf, die dominee Boogaardt - als hij hem op straat passeerde- verachtelijk op zijn jas spuwde. Dan zei die man: "Zo smerig, vies, vuil slik-domineetje, ben je daar weer?" En dan spoog ‘ie ‘em op zijn jas." Als wij dan ons afgrijzen daarover lieten blijken, zei Ome Jan: "Och, jongen, dat hebben ze de Heere Jezus ook gedaan." Ja, zo is het en al Gods ware volk onder het kruis zal het kunnen beamen vanuit hun eigen leven.
Ome Jan vertelt verder: "Ik heb eens een les van de dominee gehad, jongen, die ik nooit zal vergeten. Ik stond toen nog voor de zaken en ik dacht in mijn eigenwaan over heel wat geestelijke vermogens te beschikken. Ik liep op een dag met mijn handkar wat spullen te venten, maar op een gegeven moment kon ik bijna niet meer door de slik heenkomen. Het had al een paar dagen geregend en de dijk was één modderpoel. Zie ik in de verte iemand met een zwart pak aankomen! Het bleek de dominee te zijn, die net ergens een huisbezoek had verricht. Hij vroeg al van een afstand: "Loop je te tobben, Jan?" Ik zei: "Ja, dominee, er is bijna geen doorkomen aan." "Waar moet je naar toe, Jan?" Ik zei de dominee waar mijn reis heen was en zonder verder wat te zeggen greep de dominee het voortouw van de kar, sloeg het over zijn schouders en ging aan het trekken. Ik zei: "Dominee, uw ambtskleding zal hele- maal onder de bagger komen!" Ds. Boogaardt zei niets en bleef trekken, net zolang tot we mijn bestemming bereikt hadden. Ik schaamde me wild voor die mensen, want de dominee zat tot zijn schouders onder de bagger. Hij sloeg geen acht op al die verbaasde blikken, maar zei toen heel ernstig tegen mij: "Jan, dit heb ik voor je kunnen doen, maar het andere moet God doen." Met dat ‘andere' bedoelde hij de redding van mijn ziel. Mijn ziel was toen nog niet gered. Dominee Boogaardt legde pas de handen op het werk Gods in je als je de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie had beleefd.
Note: Hoewel ds. Boogaardt ‘leven voor de rechtvaardigmaking' leerde (onbijbels – alle werkingen buiten de zaligmakende kennis van Christus behoren tot de algemene werkingen des Geestes en zijn niét zaligmakend), gaf hij zielen buiten de afsnijding van de eerste Adam en geloofsinplanting in Christus geen grond om de eeuwigheid aan te doen. Dat laatste is zuiver bijbels. (GPPB.).
Dominee Boogaardt was bang voor gemene werkingen des Geestes. "'t Kan zo ver gaan wat het toch niet is", zei hij als hij op zijn plaats was. Ome Jan vertelt verder: "Er kwam toen veel volk van God bij ds. Boogaardt op het gezelschap. Op een avond zei de dominee tegen mij: "Jan, vanavond komt hier veel van Gods oude, geoefende volk en jij bent daarbij ook uitgenodigd." Ik vond het een hele eer, om in dezelfde kamer bij dat geoefende volk te mogen zitten. Anders zat ik altijd met een paar jongens van de Catechisatie in de achterkamer. Ik voelde me zeer vereerd. Toen het volk aan de praat ging, stemde ik er van ganser harte mee in en ik dacht in mijn verwaandheid dat hun taal de mijne was, want ik had best al heel wat beleefd…! Na afloop werd ik even door de dominee apart genomen. Hij keek mij doordringend aan. Hij zei: "Jan, ik heb je de hele avond gadegeslagen en je was het blijkbaar in alles met het volk eens. Als zij ‘ja' zeiden, knikte je ook en als zij ‘nee' zeiden, schudde je ook je hoofd. Maar ik heb je wat te zeggen, jongen. Van alles wat dit volk besproken heeft, daar sta jij nog buíten!" O, ik voelde zo de vijandschap in me omhoog komen en ik gooide eruit: "Boogaardt, je moet een dóódskop op je kerk zetten, want je houdt geen kip in 't leven!" "Ach", zei de dominee, "voor mijn liefde sta je me tegen."
Note: Die afsnijdende onderwijzing (bakering) is praktisch volledig zoek in de meest rechtzinnige kerken.
Ome Jan vervolgd: "In dezelfde week kwam God met me af te rekenen en dacht ik dat het water mijn deel was, vanwege mijn aangeboren en dadelijke vijandschap jegens God, maar, o wonder van vrije genade, in dezelfde week heb ik het van God mogen verliezen en is mijn ziel gered."
Nadien is Ome Jan ‘een kreupelaar' gebleven, zoals Jakob hinkende was aan zijn heup. De duivel had hem veel te pakken en dat hield Ome Jan laag bij de grond. Tante Lena was niet alleen zijn vrouw, maar ook zijn geestelijke moeder. Ze was hem in tijden van helse aanvechting dikwijls tot een hand en een voet, want ze had een open toegang tot de troon der genade.
Toen Ome Jan gedurig werd lastig gevallen door een zekere kwelgeest in de koffieruimte van het rusthuis, was het Tante Lena die deze zaak voor de Heere bracht. Op zekere dag werd Ome Jan weer gesard, maar hij werd verwaardigd zijn kwelgeest kolen vuurs op zijn hoofd te hopen. Op datzelfde moment sneed God de adem af van deze kwelgeest en bleef de man dood in zijn stoel zitten. God is een God Die leeft en op deez' aarde vonnis geeft!
De laatste tijd van zijn leven was Ome Jan veel bedlegerig. Soms lag hij van de helse aanvechtingen te schudden in zijn bed. Een andere keer vond ik hem wel eens in een zoete vrede met zijn God verenigd. Ik vergeet het nooit dat hij op zijn sterfbed, naar aanleiding van de toestand van één onzer, deze woorden uitsprak: "'t Is beter, als w' om redding wensen, te vluchten tot des Heeren macht, dan dat men ooit vertrouw' op mensen, of zelfs van prinsen hulp verwacht." Deze woorden blijven me weleens bij als de zaken van de woorden door het vuur der beproeving gaan.
Ome Jan is reeds boven. Hij is door de GG-godsdienst begraven, die hem ‘lieten liggen', hoewel hij een Koningskind was. Met enkele vrienden hebben we aan zijn graf gestaan. Een bevriende leraar -die door de godsdienst geweigerd werd om op het graf te spreken- zei: "We zijn Ome Jan niet kwijt, want de liefde blijft tot in eeuwigheid."
Ome Jan en Tante Lena waren feitelijk gezelschapsmensen. Tante Lena had dikwijls een heldere blik bij God vandaan. Het geloof ziet de dingen namelijk zoals God ze ziet. Ze kon bij tijden dwars door iemand heenkijken. We gingen er bijna wekelijks heen. Ja, zoete banden die ons binden aan het lieve volk van God. Nou ja, zo ‘lief' was Tante Lena nu ook weer niet, want als iemands bekeringsverhaal haar niet aanstond, liet ze dat duidelijk blijken. Ze had een scherpe tong. Als ze het nodig vond behandelde ze ook dominees en ouderlingen op het scherpst van de snede. Als het om de ere Gods ging ontzag ze niemand. De Heere heeft een band gelegd met deze mensen, die blijft tot in eeuwigheid.
Tante Lena had geen schoolopleiding gehad. Ze zei vaak: "Vroeger was ik de stomste thuis." Ze was evenwel van God geleerd en haar woorden waren dikwijls met zout besprengd. Ook had ze een brede maatschappelijke blik. Hoewel ze veel liefde had voor worstelende zielen, nam ze je zomaar niet over. Tante Lena was niet zo ‘handenopleggerig'. Toch lag ze in de leer op één lijn met dominee Boogaardt, door wiens leer de wedergeboorte en de rechtvaardigmaking vaneen gescheiden werden. Dat is niet naar de Schrift, want die in Christus is die is zowel wedergeboren als gerechtvaardigd, ook met (enige) bevindelijke geloofskennis. Alle soorten van bevinding buiten de kennis van Christus is niet zaligmakend. Degenen die dat met opgeheven hand ontkennen zijn handlangers van de paus, ook al voeren ze de naam ‘bevindelijk-gereformeerd' in hun vaandel. Nogmaals, tante Lena en ome Jan waren gezelschapsmensen en ze spraken soms afgescheiden gezelschapstaal, hoewel ze zich door Gods Woord wel lieten corrigeren. Ook dat is totaal zoek in onze dagen!
In alle afgescheiden kringen worden vanouds wedergeboorte en rechtvaardiging vaneen gescheiden. Daar zijn de meeste afgescheiden dominees tegenwoordig heel blij mee, want dat stijft hen in de waan dat alle belijders op ‘de toeleidende weg' met een stiekeme bekering en een ‘bekommerd traantje' de hemel binnen gesmokkeld kunnen worden. Zo was Tante Lena echter niet. Zij legde haar handen niet op degenen die zich heimelijk bij Gods volk rekenden, maar niet in Christus waren opgelost. Dan sneed haar mes scherp. Daarom hield ik van haar, omdat dat enkel liefde was, hoewel dat lang niet altijd door iedereen in dank werd afgenomen. We zien dat ook in de Bijbel. Toen Christus in de synagoge het mes van het Woord hanteerde en ging separeren tussen ‘schijn en zijn' brachten al die ‘aangename' kerkmensen Hem naar de steilte om voorgoed van Hem af te zijn. "Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg."
Toen Tante Lena in de dertig was, was ze door de dokter opgegeven. Ze had een ongeneeslijke kanker. Ze viel ermee aan Gods kant en vroeg de Heere Zijn raad eens te openbaren. De Heere sprak ze toe uit Jesaja 46:4: "En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen en redden."
Ze is 96 jaar oud geworden en ze was doorgaans der dagen zat. Weet u wat ze nu wel eens zegt: "De dood lijkt voor mij niet weggelegd." Zó kon ze naar Huis verlangden. Ze heeft veel bezoek gehad van mensen met waar en met nabijkomend werk. Tante Lena had de gave om de geesten te wegen of zij uit God waren, meer dan de huidige dominees bij elkaar. Tegen een student in de theologie zei ze dikwijls: "Ben je wel bekeerd, jochie. Weet God van je af? Leraar zijn is een onmogelijk ambt, jongen, want dan sta je tussen verloren zielen en een rechtvaardig God." Tegen een ander studentje zei ze: "Ach, suffie, blijf toch bij je moeder." En als ‘suffie' weg was zei ze: "Die arme tobberd weet niet eens wie God is." Tegen een ouderling, wiens dominee niet bij haar durfde te komen, zei ze: "Ik kan begrijpen dat die dominee van je niet komt, want dan moet zijn ‘koppie' eraf. Zeg hem maar dat we met een Drié-enig God verzoend moeten worden!" Over aangekondigde bezoeken van sommige mondbelijders zei ze dikwijls: "Ik heb het afgebeden, want mijn hoofd zou ‘barsten' van al die godsdienst."
Ik ga Ome Jan en Tante Lena niet verheerlijken, dat is zeker niet mijn bedoeling, want het waren ook onverbeterlijke zondaren; dat wisten ze bij inleving en dat lieten ze zich ook gezeggen. Hun onverbeterlijkheid heeft Christus evenwel voor Zijn rekening genomen. Ook waren ze leerstellig niet altijd even zuiver, maar onderschreven wel -vanuit hun eigen geloofsbevinding- dat God een afgesneden zaak doet op aarde.
Ik wil er dit nog van zeggen: De meeste gezelschapsmensen van toen waren niet recht (nu helemaal niet meer) in de leer van Christus onderlegd. Tot op de dag van vandaag zijn de wrange vruchten daarvan nog tastbaar, hoofdzakelijk in afgescheiden kringen (en het is nu alles afgescheiden wat de kerkklok slaat). Men heeft van bepaalde onzuivere gezelschapstaal een roomse heilsorde geborduurd, zodat gerechtvaardigde zielen in die kringen nog wel in het museum te vinden zijn, maar in onze dagen niet meer voorkomen, naar hun mening. Velen zijn kuyperiaans en filosofisch gaan theologiseren, waarvan de embryoloog, dr. Comrie, grondlegger is.
Ik heb dit verhaal van Ome Jan en Tante Lena - zoals ik al eerder gezegd heb- destijds (en nu opnieuw) gepubliceerd, om de kerkelijke jongeren in onze dagen een hart onder de riem te steken, omtrent de wegen die de Heere met Zijn volk gaat. Ik geef ook een advies: Lees niet te veel bekeringsverhalen buiten Gods Woord om. Verdiep je maar in de wegen die God met al de bijbelheiligen gehouden heeft en smeek de Heere te mogen worden die je bent, namelijk een vijand van God en Zijn werk! Hier is het Evangelie van vrije genade: Vijanden worden met God verzoend! En voor Gods verzoende volk geldt: "Ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij." Om Hem te kennen en vervolgen te kennen in de kracht van Zijn opstanding. Vrede met God, door onze Heere Jezus Christus. Je zou er van gaan zingen: Dié God is ónze Zaligheid, wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen? Als Christus mijn Alles is, wat moet ik dan nog doen? Alleen Hem aanbidden, loven en (aan)prijzen en dat gaat vanzelf of helemaal niet. Christus zegt: "Ik ben de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste." Als Christus Zich openbaart als zijnde mijn Voorbidder, kan ik niets anders meer dan Hem áánbidden. Och, was het maar dagelijks in de oefening, dan zouden we een hemel op aarde hebben, nee, in de hemel, want als je Christus mag kennen als het EINDE der Wet, als de Opstanding en het Leven, dan ís je wandel in de hemel door het geloof en reis je met een geldig paspoort náár de hemel.
Is uw paspoort met Zijn bloed ondertekend, o mens?
Zoek den Heere, terwijl Hij te vinden is. Roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. Wanneer? Als je niet verder komen kunt dan een erfwachter van de hel, dan mag het laatste draadje doorgeknipt worden, om te vallen in het vrije van Gods welbehagen, van onder eeuwige armen. Dan láát Hij Zich vinden, dan is Hij nabij…! "Ziet, hier ben Ik. Ziet, hier ben Ik!" "Ik heb de pers ALLEEN getreden en niemand van de volkeren was met Mij!"
Ik heb hieraan niets meer toe te voegen en ik wil het ook niet meer. Amen
GPPB.
|
|
|
|
|
|