DS. G.A. VAN DEN BRINK VALT OPNIEUW DOOR DOPERSE/KINDERDOOP/MAND
DRS. GA. VAN DEN BRINK (HHK) VALT OPNIEUW DOOR DOPERSE KINDERDOOP-MAND  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje

DE ZES DOPERSE STELLINGEN VAN DE DOPERSE DS. G.A. VAN DEN BRINK (HHK)
VAN HUN DOPERSE SOKKEL GESLAGEN MET HET WOORD ONZES GODS


VERVOLG OP ARTIKEL:
"BIBLICISTISCH DOOPDEBAT VERBONDSAUTOMATIST G.A. v.d. BRINK EN DOPERSE M. EZINGA"

ZIE KLIK HIER LINK ON TOP OF THE PAGE.



"Doop verzegelt inlijving in Christus"

RefDag 04-07-2014 00:06 | Drs. G. A. van den Brink

De wedergeboorte is een vrucht die voortkomt uit de inlijving in het lichaam van Christus, aldus drs. G. A. van den Brink.

Bronlink:
http://www.refdag.nl/opinie/doop_verzegelt_inlijving_in_christus_1_839399

-------------------------------------

GPPB.: Van den Brink tracht in dit artikel bij te stellen waarin hij de vorige keer ten aanzien van de kinderdoop de plank volledig missloeg, maar ook in dit artikel blijkt Van den Brink de kuyperiaanse veronderstelde wedergeboorteleer aan te hangen en zijn betoog is zelfs volledig dopers. Ook in dit artikel vereenzelvigt Van den Brink "het geheiligd zijn" van de kinderen der gelovige ouders, met de inlijving in het lichaam van Christus en maakt hij geen onderscheid tussen in- en uitwendige verbondskinderen.
Hetgeen Van den Brink hierboven stelt, is opnieuw een dwaling, aangezien die stelling volledig in strijd is met de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze. De wedergeboorte en het geloof zijn vruchtgevolgen van de uitverkiezing, en niet van een veronderstelde inlijving. God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt. Paulus stelt in Romeinen 4 Abraham's rechtvaardigmaking ten voorbeeld, zijnde nog in de voorhuid! De wedergeboorte van Abraham was duidelijk niet een vrucht die voortkwam uit de inlijving in het lichaam van Christus, aangezien Abraham nog in de voorhuid was en in die staat is hij als een goddeloze gerechtvaardigd geworden. De leer en de toepassing van de rechtvaardiging van de goddeloze geldt zowel in een zendingssituatie als in een verbondssituatie, zoals Gods Woord ons leert: "Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent. Deze zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde; en een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was", Rom. 4:8-12.
Van den Brink negeert de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze en leert alleen de wedergeboorteleer nota bene in het kader van een veronderstelde inlijving in het lichaam van Christus. Zoals Van den Brink het stelt, maakt hij de doop tot een voorwaarde voor de wedergeboorte, hetgeen het toppunt is van doperse schijnzwangerschap!
De bijbelheiligen hebben zowel in- en uitwendige verbondskinderen voortgebracht, maar alle verbondskinderen moesten besneden worden en zo moeten alle verbondskinderen gedoopt worden. Bij het geven van het ja-woord bij de kinderdoop, gaat het doopformulier ervan uit dat de ouders ware gelovigen zijn, maar dat geldt alleen voor het ja-woord en niet voor de doop zelf. Kinderen van verbondsouders die niet het ware geloof hebben, moeten nochtans gedoopt worden. De doop geschiedt niet op grond van het geloof der ouders, maar op grond van het verbond Gods ten aanzien van alle verbondskinderen, aangezien in het kader van een verbondssituatie de Heere Zijn uitverkorenen uit de schare verbondskinderen in de tijd toebrengt met een krachtdadige inwendige roeping.

VdB.: 1. Ik verdedig niet zomaar "de kinderdoop" in het algemeen, maar de doop van bepaalde kinderen. En dan alleen van die kinderen die op goede gronden gerekend mogen worden tot het lichaam van Christus. Ouders die dit niet geloven van hun kind, zouden hun kind ook niet moeten laten dopen. Ik zie te vaak de omgekeerde redenering: dit kind moet worden gedoopt en dan geven we maar een bepaalde betekenis aan die doop. Maar zo hoort het niet. Dan is een goed gesprek met baptisten trouwens al niet meer mogelijk.

GPPB.: Van den Brink is volstrekt dopers als hij de doop selectief toekent aan "bepaalde kinderen", zoals ook dr. Steenblok ageerde en leerde. Van den Brink wil in Gods verbond een clausule inbouwen door de doop te beperken voor kinderen die hij een veronderstelde wedergeboorte toekent. God eist ALLE verbondskinderen op (ten doop) en Hij alleen bepaalt wie Hij uit die schare verbondskinderen in de tijd in Christus toe roepen zal (Hand. 2:39b). Van den Brink stelt Abraham in diskrediet omdat hij ook Ismaël heeft besneden en Izak Ezau heeft besneden, enz.
Een "goed gesprek" met de baptisten is sowieso onmogelijk, aangezien "een goed gesprek" met het ware geloof niets heeft uit te staan. Zolang baptisten hun doperse visie op de doop niet verwerpen is van een "goed gesprek" in het kader van het geloof geen sprake.

VdB.: 2. Niemand is van nature in het lichaam van Christus; ieder die behouden wordt, wordt daarin ingelijfd. De doop verzegelt, representeert en verbeeldt die inlijving. Daarom belijdt iedere ouder die het ja-woord geeft dat zijn kind niet alleen van nature in Adam verloren is, maar óók door genade in Christus geheiligd (ingelijfd) is en in Christus tot genade aangenomen wordt, en daarom behoort gedoopt te wezen, aldus het formulier.

GPPB.: Nu stelt Van den Brink -per vergissing!- ‘behouden en inlijving' in de goede volgorde, maar toch leert hij duidelijk eerst de inlijving en dan de wedergeboorte. Wel is het bijbels dat de doop een teken en zegel is van de inlijving in Christus, maar het sacrament opzich is niet de zaak zelf! Het ware geloof ziet de zaak in de doop evenwel verzegeld, maar de doop maakt de zaak zelf niet. Vervolgens geeft Van den Brink weer een doperse draai aan het geheel, door "het geheiligd zijn" met de inlijving in Christus te vereenzelvigen en het teken van de doop voor de zaak zelf te houden. Alle kinderen van verbondsouders behoren gedoopt te wezen, niet omdat zij bijvoorbaat in Christus ingelijfd zijn, maar omdat zij (in- of uitwendige) verbondskinderen zijn die God opeist en ten doop beveelt in Zijn drie-enige Naam.

VdB.: 3. De legitieme grond om een kind te dopen, ligt in Gods dubbele belofte (Gen. 17:7). Hij belooft in één adem de zaligheid van mij én van mijn kinderen. Het geloof neemt niet slechts de helft van die belofte aan, maar de gehele belofte. Beza schrijft ergens: "Wat neemt het geloof aan? Is niet datgene wat in de belofte is vervat, exact het voorwerp van het geloof? Daarom neemt het geloof van godzalige ouders de belofte: "Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad" aan én voor zichzelf én voor hun zaad."

GPPB.: God belooft in Gen. 17:7 de zaligheid NIET aan alle verbondskinderen, zoals VdB wel suggereert, maar aan zijn zaad, nl. de kinderen der beloftenis in het Zaad, Christus. Bovendien leert o.a. Markus 16:16 ons totaal anders dan het verbondsautomatisme van VdB, namelijk: "Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden."
Dat betekent dat alle uitwendige verbondskinderen die niet tot het geloof in Christus gekomen zijn, verdoemd zullen worden. Markus 16:16 wordt door de baptisten aangegrepen door de volgorde van ‘geloof en doop', maar dat is een drogreden, aangezien zij dat alleen betrekken op de volwassendoop en de kinderdoop verwerpen. Bij de baptisten en dopersen zijn kinderen sowieso verloren, omdat zij in hun doperse optiek ‘nog niet kunnen geloven', hetgeen niet alleen geestelijke abortus is, maar ook een beperking van Gods verkiezing, almacht en vrijmacht en een beperking van het volbrachte offer van Christus.
Van den Brink vereenzelvigt "mij en mijn kinderen" met het ware geloof, hetgeen puur verbondsautomatisme is, hetgeen riekt naar algemene verzoening. Het geloof van godzalige ouders neemt de belofte aan, ja, maar aangezien Abraham Gods belofte aanvankelijk ook op Ismaël betrok, dat bewijst dat Van den Brink zich ver verheft boven het ongeloof van de vader aller gelovigen en derhalve leeft Van den Brink in een verbondsautomatische droomwereld!

VdB.: 4. Ik stel niet dat het kind op het moment van de doop is of wordt wedergeboren. Ik vind wel dat een kind pas mag worden gedoopt als er de gegronde verwachting is dat ergens in het leven van dit kind de wedergeboorte zal plaatsvinden. De wedergeboorte is immers een vrucht die voortkomt uit de inlijving in het lichaam van Christus. Als een boom een appelboom is, zullen er te zijner tijd appels aan groeien. Wie dat niet gelooft en niet verwacht, moet zijn kind niet laten dopen.

GPPB.: Nu weerspreekt Van den Brink hetgeen hij absoluut wel aanhangt, namelijk de veronderstelde wedergeboorte, zoals dat ook duidelijk blijkt uit zijn vorige en verdere relaas. Aan die theoretische weerspreking legt hij God namelijk een beperking op met de door hem gesuggereerde "gegronde verwachting voor een wedergeboorte", die in zijn optiek zal plaatsvinden in het leven van de door hem geselecteerde kinderen. Hetgeen VdB hier leert is een absurde demonstratie van puur dopers ongeloof, en dat wil hij nota bene stijven met het voorbeeld van een appelboom die appelen als vruchten voortbrengt. Als we bij de bijbelheiligen nagaan wat voor vruchten zij hebben voortgebracht, te weten: Adam - Kaïn, Abraham - Ismaël, Izak - Ezau, Noach - Cham, David - Absalom, enz., dan is de appelboom-stelling van VdB zo lek als een zeef en ziet hij al die dienstbare kinderen die de bijbelheiligen hebben voortgebracht gemakshalve over het hoofd. Van den Brink vereenzelvigt de ware gelovige en geestelijke appelbomen, terwijl er maar 1 Appelboom in het woud te vinden is, namelijk Christus. Christus leert en belooft al Zijn kinderen dat hun vrucht niet uit hen is, maar uit Hém: "Ik zal hem zijn als een groenende denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden", Hos. 14:9b.
Van den Brink negeert bovendien volstrekt de twee verbonden, namelijk de kinderen der dienstbare en de kinderen der beloftenis, waarvan geschreven is in Galaten 4:22-31. Volgens Van den Brink brengen de (veronderstelde) gelovigen alleen maar kinderen der beloftenis voort en de kinderen der dienstbare mogen in zijn ogen niet gedoopt worden, alsof hij in het kader van de kinderdoop al weet wie de kinderen der beloftenis en wie de kinderen der dienstbare zijn!

VdB.: 5. Alhoewel ik de visie van de veronderstelde wedergeboorte zelf niet bijval, is het wel een opvatting met oude papieren. Herman Witsius leest het doopformulier als volgt: "Het kan nauwelijks worden betwijfeld, of deze visie op de wedergeboorte van de kinderen als voorafgaand aan de doop, is in ieder geval volgens het oordeel der liefde over ieder kind afzonderlijk, de aanvaarde opvatting van de Kerk in Nederland. In het doopformulier van deze kerk wordt de volgende vraag gesteld aan de ouders die hun kinderen ten doop houden: "Hoewel onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellende en zelfs aan de eeuwige verdoemenis onderworpen zijn, of zij niet erkennen dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als kinderen van dezelfde kerk moeten worden gedoopt?" En er wordt verlangd dat ze deze vraag bevestigend beantwoorden. En dit pleit voor de opvatting van diegenen die de eerste wedergeboorte van de uitverkoren verbondskinderen voor de doop plaatsen. Ik beken dat ik me tot nu toe bij deze mening thuis voel."

GPPB.: Ja, ja, nu komt de aap, voor een ieder die de doperse VdB niet doorziet, zichtbaar uit de mouw, aangezien hij beweert de veronderstelde wedergeboorte niet bij te vallen, maar toch doet hij dat duidelijk wel, want de kuyperiaanse wedergeboorte schrijft hij toe aan 'oude papieren' en die museum-constructie kerstent hij met de onbijbelse verbondsvisie van de foederaal-theoloog, Herman Witsius. Met het door Witsius gesuggereerde "oordeel der liefde als opvatting van de Kerk in Nederland", daarin zijn Adam, Abraham, Izak, Noach en David, enz. wel beschaamd uitgekomen, aangezien zij ook kinderen der dienstbare voortgebracht hebben. Maar genoemde bijbelheiligen waren gelukkig geen leden van de kerk van Nederland, anders zouden zij wellicht -net als Van den Brink- de kinderen der dienstbare voor wedergeboren engelen hebben aangezien, terwijl God hen bevolen had hun bloedeigen kinderen der dienstbare uit te werpen. Nogmaals, het uitwendig geheiligd zijn in het verbond, geeft Van den Brink een zaligmakende (roomse) lading en daaruit komt heel die verbondsautomatische kuyperiaanse dwaling voort van de veronderstelde wedergeboorte, die hij wel degelijk aanhangt en dat ook toegeeft. Van den Brink voelt zich dus thuis bij de kinderen der dienstbare en zo komt hij ook openbaar, als een kind der dienstbare, aangezien Van den Brink de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze verwerpt met zijn doperse en volstrekt voorwaardelijk gemaakte kinderdoop.

VdB.: 6. Het is onjuist dat de veronderstelling dat er wedergeboorte aanwezig is, een belemmering zou zijn voor de oproep tot geloof, bekering en berouw. Deze dwaling zit diep in de gereformeerde gezindte, maar zo spreken de Dordtse Leerregels er niet over. Wedergeboorte maakt geloof en bekering niet overbodig, maar mogelijk (DL III/IV,12). Als ik iemand als wedergeboren beschouw, stop ik niet met de oproep tot geloof en bekering, maar laat ik die oproep des te meer klinken.

GPPB.: O, dus zo zeker is Van den Brink niet van de veronderstelde wedergeboorte, aangezien hij nog een vagevuur aanlegt in de vorm van een oproep tot geloof, bekering en berouw. Aangezien Gods Woord de orde leert van bekering en geloof, is Van den Brink bezig om zijn dwaling in te dekken door genoemde orde om te keren, hetgeen een dienstbare vrucht is van zijn betoog. Zijn aanhaling van (DL III/IV,12), is volstrekt misplaatst, aangezien de DL in genoemde paragraaf 12 niet leren dat de wedergeboorte het geloof mogelijk maakt, maar dat een wedergeboren ziel METTERDAAD gelooft! De bijbelse eis(!) van bekering en geloof, mag de verondersteld-wedergeboren ds. Van den Brink derhalve eerst op zichzelf toepassen!

OPNIEUW EEN BEWIJS DAT OOK DE HHK LEERVRIJHEID TOLEREERT EN LEERT EN DERHALVE NIET IN DE LEER VAN CHRISTUS BLIJFT EN DERHALVE GOD NIET HEEFT EN DERHALVE GEEN KERK VAN CHRISTUS, MAAR EEN WITGEPLEISTERD GRAF GELIJK IS !


http://www.derokendevlaswiek.nl