DROOMWERELD RIJKE/JONGELING DS. W. PIETERS
DROOMWERELD RIJKE JONGELING DS. W. PIETERS  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
CIP-interview met ds. Pieters is slechts een demonstratie van rijke-jongelingsleven

Ds. W. Pieters: "Oordelen was een grote zonde in mijn leven"

13 april 2015 om 08:00 - door Jeffrey Schipper

Bronlink:
http://www.cip.nl/god/april-2015/48599-Oordelen-was-een-grote-zonde-in-mijn-leven

--------------------------------------------------------------

Pieters: "Met veel vooroordelen ging ik naar een conferentie met evangelische sprekers. Ik vreesde veel oppervlakkigheid. Maar de Heere schonk mij een gezegende dag."

GPPB.: Met vriend Pieters hebben we nogal wat briefwisselingen en gesprekken gehad in de loop der tijd, maar ik wacht nog steeds op Schriftuurlijk-bevindelijke antwoorden van zijn zijde. Altijd draaide vriend Pieters om de zaak waar het om gaat heen (Zie eind-linken). Ook in dit bestek komt Pieters -zoals gewoonlijk- op uit dezelfde droomwereld van de rijke jongeling en die publieke droomwereld verdient een publieke-bijbelse correctie, aangezien we aan rijke jongelingen gans geen gebrek hebben in onze dagen.
- Pieters zegt vreesachtig te zijn voor geestelijke oppervlakkigheid, maar de bijbels noodzakelijke afsnijding/diepgang heb ik onder zijn prediking en in zijn geschriften nooit kunnen bespeuren. Het geloofsgetuigenis van Hanna (1 Sam. 2:6) is een bijbelse toetssteen voor de doorgang door de enge poort, maar dergelijke bijbelse toetsstenen kunnen doe-het-zelf-predikanten als ds. Pieters niet doorstaan, omdat ze geen geloofs-bevindelijke kennis blijken te hebben aan hetgeen Hanna in 1 Samuel 2:6 getuigt, dat geheel overeenkomt met het getuigenis van de apostel Paulus in bijv. Galaten 2:19. Beide geloofsgetuigenissen komen voort en zijn gegrond op de leer van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is.
Ironisch genoeg bezigt vriend Pieters zelf puur oppervlakkige taal, aangezien hij niet duidelijk omschrijft wat die voorgewende ‘zegen' op die E.O.-conferentie inhield. De rijke jongeling gebruikte ook van die zalvende uitdrukkingen: "Goede Meester!" Het antwoord van Christus luidt: "Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen!" Dus vriend Pieters, wat noemt gij "een gezegende dag?" Wie zich in E.O.-kringen begeeft wordt eerder betoverd dan gesticht, ten spijt van al die gesuggereerde "krachtige e.o.-preken", die niets dan zielebedrog openbaren en slechts een arminaans evangelie is naar de mens.

CIP: Ds. W. Pieters hecht veel waarde aan "zuivere prediking" en de gereformeerde leer.

GPPB.: Dat valt te betwijfelen, aangezien vriend Pieters als reactie op mijn talloze brieven en gesprekken met hem over de gereformeerde leer en de geloofsbevinding daarvan, altijd uit de biblicistische regel-des-levens-kast kwam, met de wet in zijn linkerhand en het evangelie in zijn rechterhand, maar aangezien de wet de zonde levendmaakt, resulteerde dat bij vriend Pieters o.a. in het door hem gedogen van meisjes in lange broek op belijdenis-catechisatie (Springford), en zoals hij hier ten beste geeft, in de vereenzelviging van het onrechtvaardig en het bijbels geboden rechtvaardig oordelen. Over antinomiaans oppervlakkig gesproken!

CIP: De tijd dat de predikant van de hersteld hervormde gemeente in Garderen dacht dat hij het zelf het beste wist hoe het met de geestelijke staat van een mens was, is al geruime tijd voorbij. "Oordelen was een grote zonde in mijn leven."

GPPB.: Ook al weer zo'n schimmige uitspraak, aangezien het rechtvaardig oordelen door Gods ware kinderen bijbels geboden is, want hoe zouden ze anders de geesten kunnen beproeven of zij uit God zijn? Hoe zouden zij anders het snode van het kostelijke kunnen onderscheiden en uitrukken? (Jer. 15:19). Onrechtvaardig oordelen is een grote zonde, ja, maar aangezien vriend Pieters tot op de dag van vandaag onrechtvaardig oordeelt over de bijbels-fundamentele leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, is zijn oordeel jegens de gereformeerde leer Egyptisch verduisterd. Pieters leert niet de rechtvaardiging van de goddeloze, maar de rechtvaardiging van de zoekende en begerige zondaar. "Zoeken en begeren naar het heil" is bij vriend Pieters al wedergeboorte, maar met al dat zoeken en begeren vonden de dwaze maagden de deur gesloten en de rijke jongeling is met zijn begeerte om nader door Jezus onderwezen te worden, bedroefd heengegaan naar zijn eigen plaats. Het volstrekt nalaten om bijbels rechtvaardig te oordelen is bij Pieters een groter kwaad dan zijn genoemde praktijk van onrechtvaardig oordelen.

CIP-Pieters: Op 17-jarige leeftijd wist Pieters het zeker. "Ik had een sterke godservaring. Op dat moment had God mij bekeerd. Ik kreeg zekerheid in mijn hart en weet sindsdien dat God mijn zonden heeft vergeven."

GPPB.: Gods volk wordt eerst zeker van het feit dat zij brandhout voor de hel zijn en de straf hunner ongerechtigheid niet meer kunnen ontlopen. Bekering wordt eerst gans onmogelijk, alvorens door God waarachtig bekeerd te worden. Wat vriend Pieters verstaat onder een "sterke godservaring" laat hij voor de lezers opgaan in een hersenschim. De toetssteen voor het ware geloof in Christus is o.a. Galaten 2:19, maar over die noodzakelijke doorgang door de enge poort (en hoe) is Pieters altijd uiterst vaag geweest. Bovendien hebben de verworpenen ook ‘sterke godservaringen' gehad, denk aan Kaïn, Laban, de dwaze bouwer, de dwaze maagden (Hebr. 6:4-6). Ik oordeel niet over Pieters' geestelijke staat, maar over zijn onbijbelse, onvolledige en uiterst vage wijze van uitdrukken, waarmee vriend Pieters zijn rijke jongelings-biografie voor de zoveelste keer schrijft. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn, zeker niet als het een publieke publicatie betreft. Ook waaruit die ‘zekerheid' bestaat omtrent de vergeving der zonden, vermeldt vriend Pieters niet. De gerusten te Sion zijn ook zeker, maar de geloofszekerheid van Gods ware kinderen is een hels bestreden zekerheid en zeker geen statische zekerheid.

CIP-Pieters: Dit staat niet los van zijn roeping als predikant. "Dat verlangen werd direct in mij gelegd. In mijn ogen kon ik mijn tijd niet op een andere manier zinvol besteden."

GPPB.: Het ‘verlangen' om predikant te worden is geen bijbelse roeping van Godswege. Het goddelijke mandaat omtrent de roeping is bij vriend Pieters afwezig en hoe kan er dan sprake zijn van een zinvolle tijdsbesteding? (Zie Klik hier link on top of the page - betreft ingezonden stuk over ‘de roeping' van ds. Pieters).
Een Goddelijke roeping komt niet van de kerk, noch van een dominee, maar uit de mond Gods door Woord en Geest (zie o.a. Jes. 6:1-11 - Jer. 1:10 - Matth. 28:19-20), en daar gaat een ontbloting tot de fundamenten toe aan vooraf!
- Een Goddelijke roeping om het Woord te preken, houdt heel wat anders in dan "een zinvolle tijdsbesteding in eigen oog", zoals vriend Pieters erover spreekt. Gods ware knechten doen volstrekt niet aan een ‘zinvol tijdverdrijf', maar zijn door Christus krachtdadig geroepen en gevangen genomen door een levenslange beslaglegging des Geestes van de tijd die overig is. Jona had absoluut geen zinvolle tijdsbesteding voor ogen toen hij van Godswege naar Ninevé werd uitgezonden, maar omdat God in Christus beslag gelegd had op Jona's ganse leven door Zijn lieve Geest, is Jona op de plaats van Gods bestemming gekomen, en dat is een waarachtig kenmerk dat hij een van God geroepen profeet was.

CIP-Pieters: Na zijn beginperiode heeft Pieters de nodige lessen geleerd. "Vroeger heb ik gedacht dat ik over andere mensen moest vinden dat ze wel of niet bekeerd waren," gaat de predikant verder. "Daar ben ik van teruggekomen. Dat is niet mijn taak. Ja, ik ben voorzichtiger geworden."

GPPB.: Beginperiode? Gods ware getuigen komen daar nooit aan toe, aangezien ze steeds opnieuw bij het begin moeten beginnen. Het ongenuanceerd oordelen over de geestelijke staat van mensen, is pauselijk, maar "de voorzichtiger geworden" vriend Pieters verschuilt zich hier achter een geveinsde dekmantel, zich onttrekkende aan de plicht om een tuchtmaatregel te eisen jegens zijn homo-collega's/avondmaalgangers binnen zijn eigen HhomoK-kerkverband. Met zijn schuldbelijdende dekmantel veroorlooft hij zich de vrijheid om zich van de bijbels geboden tuchtmaatregels jegens de godtergende HHK-sodomie en allerhande HHK-ketterijen te onttrekken. Die Eli-houding is een onttrekken van de prijs en roeping Gods, hetgeen onherroepelijk de oordelen inroept!

Pieters: "Daarnaast heb ik roddelen afgeleerd. Een grote zonde. Het gekke is dat die zonde min of meer vanzelf ontstaat. Zonder slechte bedoelingen of plannen. Praten over een ander wordt ongemerkt kwáád spreken over die ander."

GPPB.: Ironisch genoeg is het hele mens-centrische artikel van vriend Pieters één groot roddelverhaal, aangezien vriend Pieters de zondeval weg-roddelt: "Het gekke is dat die zonde min of meer vanzelf ontstaat. Zonder slechte bedoelingen of plannen", terwijl Gods Woord leert dat zelfs het gedichtsel van 's mensenhart ten enenmale alleenlijk boos is. De rijke jongeling zou kwijlen bij het aanhoren van al die "goedbedoelde bedoelingen en schijnbare plannen" van vriend Pieters, want dat pelagiaanse Pieters-idee behoorde juist tot de religieuze voorraadkast van de rijke jongeling, waarvan hij geen afstand wilde doen en bedroefd heenging omdat zijn E.O-vooroordeel over Jezus totaal anders uitpakte.

CIP-Pieters: Zijn ogen werden geopend door een boekje van ds. Ralevic uit Joegoslavië over het goede en slechte gebruik van de tong. "De grens ligt bij kwaad spreken. Als ik als predikant voor iemand waarschuw vanwege een onaanvaardbare levensstijl, is dat geen roddel. En als iemand kritische kanttekeningen plaatst bij een preek die iedereen heeft gehoord, is er geen sprake van kwaad spreken. Die preek is hier in het openbaar gehouden. Maar wanneer ik elders een preek hoor, heb ik geen enkele reden meer om mij in Garderen hierover kritisch uit te laten. Kritiek is dan niet op zijn plaats. Ook dat heb ik afgeleerd."

GPPB.: Het genoemde boekje van Simo Ralevic is "Uw spraak maakt u openbaar", is in mijn bezit, maar het is slechts een mengsel van humanisme en wettiscisme, aangezien Ralevic genoemde titel-tekst nergens betrekt op ware en valse genade, noch op de roeping van Gods ware getuigen om het snode van het kostelijke te onderscheiden en uit te rukken, zoals staat geschreven in Jeremia 15:19: "Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren; gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren."
- De waarschuw-retoriek van vriend Pieters komt niet verder dan ‘zeggen en niet doen', hetgeen een groter zonde is dan ‘niet zeggen en niet doen.'
- Bovendien verdient Pieters een ernstige waarschuwing jegens zijn onaanvaardbare levensstijl, aangezien hij als een valse Naboth in een pastorie van de PKN-achab woont voor een huurbedrag van 1 euro per jaar, terwijl de bijbelse Naboth nog geen grasspriet van de erve der vaderen aan Achab kon verkopen, noch een schoenveter van hem wilde aannemen. De ware Jakob's slapen liever in het open veld dan te wonen in de tent der goddelozen! Daar komt bij dat Pieters zich neutraal opstelt jegens valse leraars in zijn eigen en ander kerkverband(en), hetgeen de veinzerij ten top is en een wrange vrucht van een privé-geloof, terwijl de Joodse Bar-mitswa verantwoordelijk was voor heel het volk, zoals ook Gods ware volk schuldig is elkaars lasten te dragen, inclusief de bijbelse bestraffing in geval van veinzing en of dwaling, waarvan akte.

CIP-Pieters: Pieters voegt toe dat het Woord van God op verschillende manieren in mensenharten kan landen. "Heel lang geleden hoorde ik een preek in Ede. Ik was het er totaal mee oneens. Naar mijn mening hield de prediker mensen voor het lapje. Ik was helemaal verontwaardigd. Er werd geen onderscheid gepredikt. Toen ik de kerk uitliep, sprak ik een oudere, godvrezende vrouw. Zij had niet met theologenoren geluisterd en was door de verkondiging opgebouwd. Bij haar was de preek binnengekomen. Zij had een goede dienst gehad en was gezegend. Dat is het mooie van de prediking. De uitwerking ligt in Gods handen."

GPPB.: Vriend Pieters maakt hier van Gods Woord en het toepassende werk des Geestes een kuyperiaans-vals-oecumenische gifbeker. Als Gods ware volk onder een valse prediking zit, zullen zij zich er bijbels van vrijmaken (zie o.a. Ezech. 3:19-21 - Ezech.13 - Ezech. 33:7-13 - Gal. 2 - 1 Tim. 5:20).
- De verontwaardiging van vriend Pieters jegens die valse leraar, is derhalve slechts de verontwaardiging van een wassen beeld.
- Vervolgens beweert vriend Pieters dat onder dezelfde vrede-vrede-en-geen-gevaar-preek "een oudere godvrezende vrouw met zegen had mogen kerken."
In de eerste plaats spreekt vriend Pieters zichzelf hier vierkant tegen, aangezien hij eerder beweerde ‘de zonde van het oordelen afgeleerd te hebben', terwijl hij hier valselijk oordeelt dat "...een godzalige vrouw een gezegende dienst zegt te hebben gehad onder een valse preek!"
1e uit de lucht gegrepen oordeel: "een godzalige vrouw", waar is het bewijs?
2e uit de lucht gegrepen oordeel: "een gezegende dienst", waar is het bewijs?
Het 2e klakkeloos overgenomen uit de lucht gegrepen "zegen", bewijst dat vriend Pieters -inclusief het reformatorische gemenebest- alles wat geestelijk oppervlakkig klinkt, klakkeloos aanneemt, terwijl die klakkeloosheid onder de noemer staat van onrechtvaardig oordelen. Pieters noemt dat alles evenwel: "het mooie van de prediking", terwijl God Zijn zegen in Christus NOOIT EN TE NIMMER verbindt aan een valse Hananja-prediking! Hetgeen vriend Pieters van die "oude godzalige vrouw" klakkeloos geloofde, is enkel rijke-jongelings-hallucinatie.

CIP-Pieters: Op de vraag wat hij vandaag de dag als een gevaar beschouwt, komen er twee zaken bij de dominee naar boven. "Allereerst gewenning aan het Woord. Het geloof dat God genadig is, kan routine worden. Maar Jesaja 66 zegt dat we voor Hem moeten beven. Ten tweede zie ik een politiek correct willen preken, zodat je niemand tegen de haren instrijkt en de pers niet over je heen krijgt. Diverse collega's hebben de landelijke pers gehaald door omstreden uitspraken in hun plaatselijke kerkbode. De vraag is: trekken we er ons wat van aan of niet? Het antwoord is ‘ja' en ‘nee'. Predikanten kunnen er door nuances alles aan doen om te voorkomen dat we verkeerd worden begrepen. Tegelijkertijd mogen we voor onze overtuiging uitkomen."

GPPB.: Pieters noemt "gewenning aan het Woord" een van de gevaren van vandaag, terwijl Gods volk in Gods Woord gemaand wordt om zich aan de HEERE te gewennen (Job 22:21).
- Het is juist een bijbels kenmerk van het ware geloof dat God genadig is voor verloren zondaren, alles daarbuiten is ongeloof. Dat de oefening van het geloof geen routine is van het vlees, is openbaar, maar dat vriend Pieters er een routine van tuchtloze nalatigheid op na houdt binnen zijn eigen sodomitisch kerkverband, is niets anders dan Gods oordelen inroepen.
- Als vriend Pieters werkelijk voor de HEERE zou beven (Jes. 66), dan zou hij als een Simson de pilaren van de HHK-dagons-tempel omver trekken, maar nee, hij verschuilt zich geveinsdelijk achter ‘de zonde van het oordelen' en wast de handen in het badwater van de pilatus-onschuld.
- Politieke preken is een trend binnen de huidige refokerken, ook vriend Pieters doet daar aan mee, want anders zou hij al uitgeworpen zijn geweest, zoals bijv. dr. Kohlbrugge vanwege zijn getrouwheid jegens zijn aanpak van een valse leraar, uit de Lutherse kerk geworpen is.
- Volgens vriend Pieters moet er zodanig genuanceerd gepreekt worden, dat verkeerd begrip ervan is uitgesloten. Over politiek preken gesproken! Immers, de ergernis der eigengerechtigde godsdienst komt juist dan openbaar als er zuiver gepreekt wordt!
- Politiek preken en ‘tegelijkertijd voor je overtuiging uitkomen', heet bij vriend Pieters een preek-roeping. Gods ware getuigen hebben geen dergelijk evangelie naar de mens, maar preken op gezag des Heiligen Geestes en in de Naam van Christus, het Woord onversneden naar de volle raad Gods, al zouden alle kerken, overheidsgebouwen, ja, hemel en aarde uit hun voegen barsten!

CIP-Pieters: Genoeg redenen voor ds. Pieters om als predikant het Evangelie luid en duidelijk nog lange tijd te laten klinken vanaf de kansel. Aan zijn enthousiasme ligt het niet. "Ik leef om te preken," aldus de predikant.

GPPB.: De rijke-jongelings-redenen die hierboven proloog worden genoemd in de sfeer van "en zij leefden nog lang en gelukkig", is volstrekt arminiaans ondermaans.
- Vriend Pieter "leeft om de preken", terwijl Gods getuigen het Woord in Zijn Naam preken, omdat zij anders niet recht geestelijk zouden kunnen leven. Preken is echter Christus niet, maar Christus is wel de Inhoud van de rechte prediking, namelijk Christus en Dien gekruisigd. Alle enthousiasme van Gods volk hangt aan het kruis en ligt in het graf van Christus begraven, want het vlees is niet nut; de woorden van Christus tot de ziel gesproken zijn Geest en Leven; Jezus is Het, Die mijn Leven is, want Hij heeft in de hellevaart van mijn adamsbestaan gezegd: "Ik leef en gij zult leven!" en zo is Christus mijn Hemel geworden; amen, lieve Heere Jezus!

HEIDELBERGSE CATECHISMUS VRAAGT OM BIJSTELLING (1)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Uit: Archief 2004-2007:
Dat ondergetekende het 'durft te besteken' dat de Heidelbergse Catechismus om bijstelling vraagt, daarmee zal hij de woede van het verondersteld gereformeerde christendom wel op zijn hals halen en als een ketter worden gebrandmerkt. Wat een eer!


-------------------------------------------------------------------------

Vraag van ds. W. Pieters:
Onlangs kwam ik bij antwoord 70 terecht, en ik vroeg mij af: hoe kijk jij daar tegenaan, Piet: "...daarna ook, door de Heilige Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer de zonden afsterven en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen"?

Antwoord:
Het is niet de eerste keer dat wij met ds. Pieters over deze leerstof handelen en wij vragen hem dan ook vriendelijk of hij met het bovenstaande gedeelte uit de Heidelbergse Catechismus niet vraagt naar de bekende weg? Of leven we in een tijd waarin de leraars Israëls zelf van deze dingen niet weten? Hoe het ook zij, wij willen zijn vraagstelling niet uit de weg gaan en zijn bereid om nogmaals uit de doeken te doen waar de tegenwoordige refoschoen wringt ten aanzien van de heiligmaking en wat daarvan de oorzaak en het gevolg is. Mocht het onder de leiding des Geestes zijn tot ons aller lering en waarachtige bekering, voor het eerst of opnieuw, om dan niet hoe langer hoe meer, maar om Christus alléén tot onze Bekering over te houden, ons vrome werkheilige vlees te verloochenen, want vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven.

In het vroege verleden kwamen bepaalde ketters duidelijk uit voor hetgeen zij leerden en er was niet veel voor nodig om dezulken met het Woord te weerleggen, maar in onze dagen worden de ketterijen nog veel meer als in de dagen van de apostelen en profeten bedektelijk ingevoerd. De neonomiaanse theologie van het Reveil is hieraan duidelijk debet en ook de theologie van het gros puriteinen en van het piëtisme gaan hier niet vrijuit.
Aangezien de neonomianen in de Catechismus enige strohalmen gevonden menen te hebben om de vrije genadeleer leer -zoals ook dr. H.F. Kohlbrugge die geleerd heeft- antinomiaans verdacht te maken, zullen we uit de Heilige Schrift aantonen dat de Catechismus wel enige aanleiding geeft tot het misverstaan van de leer der heiligmaking, waarvan de huidige neonomianen bewust of onbewust gretig gebruik maken.

In de Heidelbergse Catechismus wordt twee keer gesproken over "afsterven", namelijk in Zondag 26, waarin gesproken wordt over de afsterving der zonden (Vraag en antw. 70) en in Zondag 33, waarin gehandeld wordt over de afsterving van de oude mens (Vraag en antw. 88-89).
Onlangs heeft de Heere mij in een weg van totale zelfontlediging het licht van Zijn Woord gegeven dat dit soort uitdrukkingen in de Catechismus puur rooms zijn en dat dit soort uitdrukkingen mede de oorzaak zijn dat men sinds de Reformatie en met name in de Nadere Reformatie en in de tijd van het Reveil de Wet weer door een achterdeur naar binnen heeft gehaald, waardoor het onbijbelse en werkheilige leerstelsel is ontstaan, zoals vervat in de paapse formule van Wet-Evangelie-Wet. Gods Woord leert deze paapse drieslag niet, maar bestaat uit Wet en Evangelie, ofwel uit de bediening des doods en de bediening des levens.

Aangezien wij al meerdere keren de neonomiaanse stelling 'Wet-Evangelie-Wet' met de Schrift omver geworpen hebben, beperken wij ons nu tot de genoemde uitdrukkingen in de Catechismus die dringend om bijstelling vragen, hoewel ik niet de illusie heb dat de huidige kerken deze bijstelling nodig achten, laat staan dat wij in staat zijn de ogen der blinden te openen, want dat is alleen Gods werk. Het staat echter te vrezen dat de kerken deze bijstelling als een ketterij zullen verwerpen en zo een blijvende blokkade vormen voor een doorgaande Reformatie in Neerlands kerken. Ook goed, maar dan zal de Heere komen met Zijn vreselijke oordelen en Zelf plaats maken voor een doorgaande Reformatie, waarin de huidige kerken niet zullen delen, maar veeleer de plagen zullen ontvangen zoals o.a. voorzegd is in Openbaring 18:4. De tekenen daarvan zijn al tastbaar aanwezig en het proces van algehele betovering heeft inmiddels al diepe sporen getrokken, ten spijt van de generaal heersende en vacuum verpakte 'vrede, vrede en geen gevaar' prediking.

Afsterven of sterven?
Onder het mom van "afsterven", zonder ooit de geestelijke wetsdood gestorven te zijn, kan men nog heel wat aan de hand houden en daarvan 'de oude mens' de schuld geven. Dieven gaan dan vrijuit om te blijven stelen, met het argument dat zij het stelen nog niet afgestorven zijn. En ga zo maar door. Een dergelijk argument heeft echter geen been om op te staan en het is zowel krachtens het burgerlijke recht als krachtens het recht van de Wet Gods verwerpelijk.
Aangezien het huidige protestantisme compleet doorzuurd is van het neonomianisme, staan wij bijkans weer op hetzelfde punt als waar Maarten Luther begonnen is, toen hij Rome met haar ketterse zedenleer in de ribben aanpakte en haar paapse banbullen publiek verbrandde.
Het huidige protestantisme onderschrijft de leer van de 'afsterving' volledig en daaraan is de huidige prediking en/of pastoraat volledig debit, hoewel de Heidelbergse Catechismus daarvoor wel enige aanleiding gegeven heeft. In het kader van de leer der afsterving worden er vele zielen zaliggesproken, die echter nog nooit gestorven zijn, zoals Paulus ervan spreekt in Galaten 2:19.
Velen doen zich voor als 'armen van geest', als zoekende zielen, die alles nog komen te missen, maar ondertussen al begonnen zijn hun geestelijk huis te bouwen op de zandgrond van de leer der afsterving.
In tegenstelling tot de Catechismus spreekt de Heilige Schrift nergens over 'afsterven', maar wel van 'het gestorven zijn', van het afleggen van de last der zonde en van het aandoen van de Heere Jesus. Niet 'hoe langer hoe meer', maar ineens en voor altijd en vervolgens 'steeds weer'.
'Steeds weer' is dus gans wat anders dan 'hoe langer hoe meer', want onder de laatste noemer kan men zich tot een 1% onafgestorven mens buiten Christus handhaven onder de dekmantel van de Catechismus! Van de roomse stelling 'hoe langer hoe meer' kan men een mooi sluitende rekensom maken en de vorderingen in kaart brengen, waarbij het vrome vlees gevleid wordt en men al hoger op werkheilige ladder van zelfheiliging ten hemel schrijdt. Bij het 'steeds weer' is men evenwel van het steeds terugkerende wonder afhankelijk en dat steeds terugkerende wonder van vrije genade, waardoor Gods volk voor het eerst en steeds weer opnieuw van de dood in het leven komt, werkt in de harten der gelovigen een vreedzame vrucht der gerechtigheid, ja, aanbidding, eer en dankbare lofgezangen.

Goed, om het door ds. Pieters genoemde gedeeltelijke antwoord op vraag 70 uit de 26e zondagsafdeling van de Heidelbergse Catechismus recht te doen, zullen we vraag en antwoord 70 in haar geheel behandelen. Zondag 26 handelt over het sacrament van de Heilige Doop, hetgeen ziet op de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Christus. De Heilige Doop noemt de Heilige Schrift het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes (Titus 3:5). Het vraagstuk over de wedergeboorte in engere zin en de wedergeboorte in ruimere zin, laten we in dit bestek maar buiten beschouwing, om niet van ons onderwerp af te wijken. We citeren nu eerst vraag en antwoord 70 van de Heidelbergse Catechismus:

Vraag 70: "Wat is dat, met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?"
Antw.: "Het is de vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds wil, hetwelk Hij voor ons uitgestort heeft; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven en in een Godzalig en onstraffelijk leven wandelen."

In het eerste gedeelte (tot de woorden: "daarna ook") handelt het antwoord (70) over de rechtvaardigmaking, dus over de toegerekende gerechtigheid van Christus, door hetwelk Gods volk volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig is in Christus en voor God kunnen bestaan. Dat is dan ook de grond der zaligheid, zoals verwoord in 1 Korinthe 1:30: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing."
Om voor God te kunnen bestaan worden Gods uitverkorenen niet rechtvaardig gemaakt, maar rechtvaardig verklaard in de weg van rechtspraak en vrijspraak en altijd in de hel van hun bestaan. De grond van de goddelijke rechtvaardigverklaring ligt geheel buiten de mens, namelijk in de dood en de opstanding van Christus. De rechtvaardiging van de goddeloze geschiedt echter niet buiten de mens om, maar geschiedt op hetzelfde moment zowel in de vierschaar Gods als in de vierschaar der consiëntie door het geloof. Het geestelijke leven in Christus begint dus met de vergeving onzer zonden, waaraan de bediening des doods (die van de Wet) voorafgaat, opdat de Schrift vervuld worde, namelijk dat de doden zullen horen de stem des Zoons van God en die ze gehoord hebben zullen leven (Joh. 5:25). Er worden dus geen stervende mensen gerechtvaardigd, geen mensen die in een proces van afsterving verkeren, nee, God is een God Die alleen en uitsluitend doden en goddelozen rechtvaardigt en dat door het geloof zonder de werken der Wet. Zo leert de Catechismus dat ook, maar als men komt op het terrein van de heiligmaking, dan spreekt men over de zonden die men dan hoe langer hoe meer moet afsterven in de trant van 'minder zonden doen en groter zondaar worden', maar welke graad van afsterving men hierbij op het oog heeft, wordt er niet bij vermeld. De nenonomianen nemen deze paapse strohalm ter hand en nemen aan dat zij door het geloof aan de Wet gestorven zijn en borduren vervolgens voort op een veronderstelde heiligmaking waarin zij dan in het kader van de afsterving van de oude mens in trappen denken toe te nemen, met daarbij de Wet der zeden als een soort verkeersregelement in hun rechterhand en het Evangelie als een soort EHBO-middel in geval van ongelukken in de linkerhand. Ik teken hier geen karikatuur, want dit is gewoon de praktijk op het kerkelijke erf, waarmee wij al wel duizend keer geconfronteerd zijn. Alvorens hier verder op in te gaan, zullen we eerst in het kort de zuivere grond van de rechtvaardigmaking verklaren, omdat er zeer velen al struikelen bij het leerstuk waarmee de kerk staat of valt.

Inwendige rechtvaardigheid, of toegerekende gerechtigheid?
Op grond van de Goddelijke rechtvaardigverklaring in Christus komt de Heilige Geest op hetzelfde moment in ons wonen als de Geest der heiligmaking, maar daardoor zijn we echter niet rechtvaardig voor God. Dat ligt alleen en uitsluitend in de toegerekende gerechtigheid van Christus (Christus voor ons), waardoor wij niet alleen rechtvaardig, maar ook volmaakt heilig voor God zijn. 'Christus in ons', praktische heiligmaking en goede werken, komen nog voor geen duizendste procent in aanmerking ten aanzien van het rechtvaardig zijn voor God. Niet door inwendige rechtvaardigheid, noch door nieuwe hoedanigheden, noch door de Christus in ons, maar alleen en uitsluitend door de toegerekende gerechtigheid van Christus zijn Gods kinderen volmaakt voor God.
De verzegeling van de inwoning des Heiligen Geestes is wel een zegel dat wij gerechtvaardigd zijn, maar de inwoning van de Heilige Geest is niet de grond dat wij gerechtvaardigd zijn. Aangezien het geloof in onze dagen op allerlei manieren wordt uitgespeeld tegen de verzegeling en inwoning van de Heilige Geest en het werk van de Heilige Geest als vanzelfsprekend met het geloof vereenzelvigd wordt, moeten wij eerst duidelijk stellen dat iemand op een heel bijbelse manier zeggen kan gerechtvaardigd te zijn, maar als hij de inwoning van de Heilige Geest mist, kent hij Christus noch de Vader en heeft hij geen deel in de zaligheid. Hetzelfde is te zeggen van degenen die zeggen in Christus te geloven, maar nog in de zonde hun vermaak hebben en daarin leven. Het onderscheid tussen 'schijn en zijn' ligt echter nog mijlen dieper. Dat vindt u hieronder aangetoond.

Over de leer van de Wet bestaat al eeuwenlang verwarring, omdat de paulinische leer door alle tijden heen door zeer weinigen is verstaan en verdedigd. Daarbij komt, dat de uitdrukkelijke wens van onze Dordtse vaderen, om de Belijdenisgeschriften op grond van de Schrift aan te passen als dat nodig mocht blijken, al bijna 400 jaar in de wind geslagen is. Ten eerste door de toenmalige Staten Generaal en ten tweede door de kerk zelf, ja, tot op de huidige dag. Hierbij zij opgemerkt dat de kerk in haar huidige afgescheide en verdeelde vorm absoluut niet in staat is om de Belijdenisgeschriften op grond van de Schrift aan te passen, want men is zo verdeeld als de beenderen aan het graf. De analfabetisering t.a.v. geheiligde kennis van God en goddelijke zaken en de toe-eigening des heils heeft al sinds lange tijd schrikbarende vormen aangenomen. Het gaat zelfs zover dat velen Gods Woord wel als onfeilbaar en geïnspireerd beschouwen en dat men ook de Drie Formulieren van Enigheid onderschrijft, maar dat men zowel aan de Heilige Schrift als aan de Belijdenisgeschriften een geheel andere inhoud geeft CONTRA de zin en mening van de Heilige Geest en het ware geloof. Van Gods Woord als de enige en unieke onfeilbare uitdrukking van Gods geopenbaarde wil en waarheid, wordt Gods ware volk in zaligmakende zin overtuigd door het inwendige getuigenis van de Heilige Geest. Wij geloven echter niet (in zaligmakende zin) dat Gods Woord de waarheid Gods is op grond van het inwendige getuigenis van de Heilige Geest, nee, want die grond is de Schrift zelf! Maar zonder het inwendig getuigenis des Geestes zullen we altijd de Schrift naar eigen inzicht en verstand uitleggen en invullen. Vooral de biblicistische neonomianen tonen hun wrevel als zij op hun ketterijen worden aangesproken en spelen tot hun verdediging het ene Schriftgegeven tegen het andere uit en isoleren bepaalde geijkte teksten van de totale heilsleer van Gods Woord. Ook is altijd zeer opmerkelijk dat degenen (zoals Da Costa, Capadose, Van der Kemp, Bavinck, Van Lonkhuizen, enz.) die dr. Kohlbrugge beschuldigen van antinomianisme, zeer ongenuanceerd en nooit ter zake hun aantijgingen concretiseren en met de Schrift weerleggen. Velen veroorloven zich te ploegen met andermans kalf, mannen van naam, om hun loze beschuldigingen, met name tegen de leer van Kohlbrugge, kracht bij te zetten, maar als je met dezulken alleen op grond van de Schrift een gesprek wilt aangaan, haken zij af, omdat zij wel aanvoelen dat zij datgene missen wat Paulus noemt in Galaten 2:19 en daarvan ook geen getuigenis uit eigen leven kunnen afleggen. Maar ik zal u vertellen dat als de Geest met onze geest getuigt dat we Gods kinderen zijn, dat de Heere ons dan ook de ruimte en de vrijmoedigheid geeft om daarvan getuigenis te geven, namelijk niet alleen DAT, maar ook WAT Hij gedaan heeft aan onze ziel.

Zonder het inwendige getuigenis van de Heilige Geest kunnen we niet eens zaligmakend geloven.
Het massale gebrek in de kerken op en onder de kansel aan het inwendige getuigenis van de Heilige Geest (en dus ook aan het ware geloof), is dan ook de reden van een schrikbarende, heersende, Schriftkritische geest in de volle breedte van de gereformeerde gezindte, waardoor ook de Belijdenisgeschriften een eigen leven zijn gaan leiden en in heel veel gevallen gelijk gesteld worden aan de Heilige Schrift, ja, zelfs onder allerlei vrome en gereformatoriseerde dekmantels boven de Schrift worden verheven! Dit artikel zal dan ook door velen wel worden gebrandmerkt als de zoveelse ketterij en vereenzelvigd worden met de antinomiaanse ketterijen van Agricola die Luther fel heeft bestreden.

Het roomse zuurdesem is zeer diep ingebakken in de reformatorische gelederen, nog VEEL dieper als in de tijd van voor de Reformatie. Vandaar dat we destijds in conflict geraakt zijn met de neonomiaanse opvattingen van ds. W. Pieters, met name ten aanzien van de toe-eigening des heils en over het stuk der heiligmaking. Pieters argumenteert bijna uitsluitend met hetgeen anderen schrijven, maar de Heere Jezus vroeg Zijn discipelen niet om oudvadercitaten, maar vroeg hen: "Wie zegt gij dat Ik ben?"
Ik ga hier echter geen nieuwe discussie beginnen, maar wens slechts te getuigen op grond van het Woord des Heeren dat eeuwig zeker is en slechten wijsheid leert, zoals de Heere het mij en vele andere getuigen geleerd heeft, hetgeen een ieder mag toetsen aan Gods Woord aan welks gezag een ieder zich te onderwerpen heeft.

Velen zijn druk bezig met de christelijke levenswandel, terwijl zij de rechtvaardiging als een gepasseerd station beschouwen, terwijl zij er geen enkel verslag van kunnen geven hoe zij door de trechter van het recht Gods, zoals verwoord in Galaten 2:19, gekomen zijn. Hoevelen met zevenmijlslaarzen over het stuk der ellende en het recht Gods heenstappen en alleen een soort sentimentele ellende in het kader van het stuk der verlossing preken, is met geen pen te beschrijven. Met dezelfde laarzen stappen dezulken ook over het toepasselijke werk van de Heilige Geest t.a.v. het stuk van de rechtvaardigmaking en strijken dat met de uitdrukking 'door het geloof' glad, om vervolgens de gemoederen te verdelen met het derde stuk, namelijk het stuk der dankbaarheid, waarbij de Wet der zeden dan als regel des levens moet dienen voor de gelovigen, waarmee zij aan de werkheilige stelling 'Wet-Evangelie-Wet' gestalte geven.
U ziet, aan dienstbare zonen hebben we in onze dagen geen gebrek. Hun gedrag en vlijt beschouwen dezulken dan als voortvloeisel van de nieuwe zedenleer die echter al zo oud is als de zondeval. Van Mozes maakt met een nieuwe christus en de eigenlijke Christus der Schriften mag toekijken en is alleen goed genoeg om over het zedige gedrag van deze neonomiaanse gedragstheologanten Zijn goedkeuring te verlenen.

Mede doordat een neonomiaanse volgeling van ds. Pieters, een ex-ouderling alhier, een ongenuanceerde aanval op mij en dr. E. Böhl (schoonzoon van Kohlbrugge) lanceerde, en mij en dr. Böhl van antinomianisme beschuldigde, zeggende dat hij op het "zuivere puriteinse" standpunt stond en ik de Drie Formulieren van Enigheid verlaten had, hebben we veel vrijmoedigheid en licht van de Heere gekregen om de leer die naar de godzaligheid is op grond van de Schrift kort en bondig te verdedigen, de valse leer te ontmaskeren en ook de noodzaak van een bijstelling van de Heidelbergse Catechismus ter sprake te brengen.
Of hier sprake is van een herhaald conflict zoals die heeft plaatsgevonden tussen Paulus en Petrus (Gal. 2), tussen Kohlbrugge en Da Costa (over Rom. 7:14) en destijds ook tussen ondergetekende en ds. Pieters en recent verder aangedikt is door genoemde ex-ouderling, mogen de lezers zelf beoordelen. Ik strijd met open vizier en niet in het harnas van Saul, zoals het al de heiligen betaamt, niet hebbende de strijd tegen vlees en bloed.

'Hoe langer hoe meer', of 'steeds weer'?
In het kader van de waarachtige bekering leert de Heidelbergse Catechismus in de 33e Zondagsafdeling 'de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens'. Aangezien velen in onze dagen deze uitdrukking in een totaal verkeerde, ofwel in biblicistische zin aanwenden om de Schriftuurlijke leer der godzaligheid te verroomsen, vraagt deze uitdrukking in de Heidelbergse Catechismus om een dringende bijstelling op dit punt, omdat deze uitdrukking -letterlijk genomen- niet zuiver bijbels is. Gods Woord spreekt namelijk nergens over het afsterven van de oude mens. Wel over "het gestorven zijn" (Gal. 2:19a), ook over het dagelijkse sterven (1 Kor. 15:31) en ook over het afleggen van de oude mens en het afleggen van de last der zonde (Ef. 4:22), maar dat is heel iets anders dan het zogenaamde procesmatige afsterven van de oude mens. Ook leert de Schrift dat de uitwendige mens verdorven wordt, terwijl de inwendige vernieuwd wordt van dag tot dag (2 Kor. 4:16). Dus niet hoe langer hoe meer, MAAR STEEDS WEER! Nog even dit opgemerkt: met de uitwendige mens wordt het natuurlijke lichaam bedoeld en met de inwendige mens wordt de vernieuwde ziel bedoeld die van dag tot dag gesterkt wordt in de genade. Dat laatste ziet ook op de opwas in de kennis van Christus, waarin al Gods kinderen toenemen naar de mate des geloofs. Nogmaals, dat is heel iets anders dan het zogenaamde afsterven van de oude mens, want daarvan rept Gods Woord niet. Als het waar is dat we de oude mens kunnen afsterven, dan houden we het vandaag met Mozes en morgen weer met Christus, net hoe het de mens gelegen komt, maar zo leert Gods Woord het niet en het strijdt ook tegen de natuur der genade. Je bent of in Christus geheel en al, of je staat nog geheel voor je eigen rekening. In Christus ben ik dat ik ben. Hij is en wij zijn. Van "hoe langer hoe meer" heb ik geen verstand. Ik heb wel kennis aan "steeds weer", namelijk dat Christus gisteren en heden Dezelfde is voor een groot beest en een dode hond. Hoe meer genade, hoe groter beest, hoe meer zonde, hoe groter de genade. Ja, dat is en blijft altijd weer een eeuwig wonder. Ik neem dan ook radicaal afstand van het beredeneerde christendom dat zich met regels en wetten overeind weet te houden en hun vorderingen in kaart weten te brengen, want daar is niets van God bij.

Aangezien Gods ware volk dagelijks in de dood wordt overgegeven om Jezus' wil, worden zij ook van dag tot dag vernieuwd. Dat is dus absoluut geen proces à la "hoe langer hoe meer", maar een dagelijkse vernieuwing, een dagelijks opstaan uit het graf van ons dode adamsbestaan. Ja, daar jaagt Gods volk naar, om Zijn dood gelijkvormig te zijn in de aflegging van de werken des vleses en in de opstanding van de nieuwe mens, Christus. Paulus leert duidelijk dat Gods volk aan de zonden gestorven IS (Rom. 6:2), maar het goede dat zij wil niet vinden, dan alleen in Christus.
De waarachtige bekering bestaat dus niet uit de afsterving van de oude mens, want die is gestorven, maar in de aflegging van de last der zonde, en in het aandoen van de Heere Jesus als onze enige Gerechtigheid voor God. Niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer! "Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding", Filip. 3:10a.
Gods volk moet steeds weer opnieuw beginnen Hem te kennen, Hem te volgen en Hem te aanbidden. Want weet u, de zonden maken zo dikwijls een scheiding tussen God en de ziel. En om die reden komt Gods volk steeds weer aan het begin te staan, namelijk waar God begonnen is en dan blijkt steeds weer dat Hij de voleinding van Zijn werk voor Zijn rekening genomen heeft, hetgeen wij reeds in de belofte volkomen hebben door het geloof en dat allemaal ondanks ons, volk des Heeren.

In het kader van het ware geloof IS de oude mens gedood, ineens en voor altijd, namelijk door de bediening des doods, die van de Wet, met dood van Christus (Gal. 2:19). De aflegging van de last der zonde wordt contra Gods Woord de afsterving der zonden genoemd (antw. 70), en vereenzelvigd met de afsterving van de oude mens, die -zoals reeds gezegd- gestorven is. Gods kinderen ZIJN gestorven aan de oude mens onder de Wet. De oude mens staat namelijk onder een geheel andere Wet dan het nieuwe schepsel in Christus, want de laatste is niet onder de Wet, maar onder de genade. De oude mens is onder de Wet, onder het werkverbond, op straffe des drievoudigen doods. De oude mens heeft geen nieuwe mens en de nieuwe mens heeft geen oude mens (wel krachtens de inleving), alleen de nieuwe mens weet ook door het geloof dat de oude mens gestorven is, maar de oude mens weet niet met al. Gods kind is geen 'twee-mens' zoals veelal wordt geleerd, maar een nieuw schepsel. De oude mens is de mens in zijn natuurstaat, onverzoend en onvernieuwd, zijnde onder de Wet en onder de toorn Gods. Dat is met het nieuwe schepsel in Christus totaal anders. Al het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden, namelijk in Christus. Een nieuw schepsel word je ineens en alleen door toerekening van de gerechtigheid Christi, maar op geen enkele wijze door een procesmatige vernieuwing. Tegelijkertijd is en blijft Gods kind geheel vleselijk, verkocht onder de zonde en dat wordt niet minder, maar MEER! Niet in antinomiaanse zin, zo van: zullen wij dan maar zondigen opdat de genade te meerder worden? DAT ZIJ VERRE! (Rom. 6). Nee, maar naarmate de inleving van 'totaal vleselijk te zijn, verkocht onder de zonde', toeneemt, naar die mate neemt Gods volk toe in de kennis van Christus en andersom. De afsterving van de oude mens is een roomse fabel, want wat uit het vlees geboren is, is en blijft 100% vlees en wordt nooit 90%, nooit 80% en nooit 50%, laat staan 0% vlees. Gods volk is niet voor 80% een oude mens en voor 20% een nieuw schepsel en andersom evenmin. Gods volk is en blijft tot haar laatste snik 100% vleselijk en blijft voor eeuwig 100% een nieuw schepsel in Christus. Dat staat dus haaks op het wordingsproces van de morele godsdienst. "Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te ZIJN", Rom. 8:29. Hij IS en wij ZIJN. De Wet is geestelijk en ik ben vleselijk en tevens een nieuw schepsel in Hem. Ja, en wie hier vreemd aan is, openbaart VENIJN!

Het vlees kun je niet afsterven, tenzij je de laatste adem uitblaast. Gods volk is krachtens haar bestaan net zo vleselijk verrot als de vleselijk onbekeerde mens onder de Wet en in die kennis nemen zij toe van dag tot dag. Niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer, want als Christus uit het geloofsoog gaat verdwijnen, dan blijft er geen vroom mens over die nogal wat vruchten op de plank heeft, nee, dan blijft er een dode hond over die alleen maar de dood kan braken. Alleen genade maakt onderscheid. God leert Zijn volk keer op keer de last der zonde af te leggen, maar verlost hen aan deze zijde van het graf niet van de zonde zelf. De kennis van het 'vleselijk zijn' neemt niet af, maar toe! De uitspraak van Paulus: "Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde", is de vrucht van de gezonde heiligmaking des Geestes. Gods volk wordt steeds weer(!) gewaar vleselijk te zijn en om die reden zijn zij vroeg oud en der dagen zat. Het zijn de ouden van dagen die aan hun "vleselijk zijn" te herkennen zijn dat zij een bukkend leven lijden onder het kruis. Gods volk wordt niet door de goede werken, maar door lijden geheiligd door de Geest der heiligmaking, en dan zijn de goede werken en een godzalige wandel er als vanzelf, namelijk door het geloof.

Gods volk heeft geen vlees, nee, zij is enkel vlees en daar zucht zij onder. Echter geheel vleselijk zijnde zijn zij van Christus gegrepen, namelijk als goddelozen (Rom. 5:6), zo zijn zij ook onder de genade, echter bekleed zijnde met het kleed der gerechtigheid van Christus. Ja, dat is het ellendige en arme volk des Heeren, dat alleen op de Naam des Heeren haar betrouwen stelt. Ze zijn vleselijk, ze vorderen niet, ze zijn onvruchtbaar in eigen oog, maar juist dezulken en alleen dezulken mogen vrolijk zingen. "Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan dergene, die den man [DE WET] heeft", Gal. 4:27.

De tegenwoordige 'afgescheiden' en/of 'herstelde' neonomianen beweren wel in de traditie van de Reformatie te staan, maar zij leren echter een aanvullende gerechtigheid, omdat zij praktische heiligmaking subtiel toevoegen aan de gerechtigheid van Christus. Hierbij beroepen zij zich op de tekstwoorden van Hebreeën 12:14: "Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal." Met dit argument kwam ook ds. Pieters aandragen. Dat genoemde tekst al eeuwen misbruikt wordt, daarvan getuigt dr. H.F. Kohlbrugge op een heldere wijze in de 57e brief (klik op de 'Klik hier' link bovenaan deze tekst).

De huidige dacostianen beschuldigen ons ervan dat wij de Wet teniet doen en geen levensvernieuwing leren. Zulke lasteraars kennen mijn geschriften niet en weten niet wat zij leren, noch wat zij bevestigen. En als het over de toepassing van Galaten 2:19 gaat, staat hun wagen geheel stil. Door hun procesmatige heiligheids-denkbeelden maken zij van het stuk der heiligmaking een aanvullende gerechtigheid en vervallen hierdoor in dezelfde ketterij als Rome. Theoretisch schrijven zij wel geen verdienste toe aan de goede werken, maar ondertussen stellen zij die wel noodzakelijk, namelijk om voor God te kunnen bestaan. Dat leert ook ds. Pieters. Over Schriftkritiek gesproken! Aangezien al Gods ware volk aan de oude mens gestorven is, kan die oude mens niet meer afsterven, want een gestorven mens is dood voor elke wet en ook de Wet der zeden heeft totaal geen vat meer op een lijk, noch enige zeggenschap.

Dat men tegen deze leer steigert, is begrijpelijk, want Galaten 2:19 is en blijft een mysterie voor het vrome vlees dat met de Wet Gods in de hand met behulp van ingestorte kwaliteiten vorderingen denkt te kunnen maken om op een procesmatige wijze bij God in het gevlei te komen. Het is puur rooms en een zware verloochening van Christus' unieke borg- en plaatsbekledend werk.
Als het waar is dat Gods volk steeds minder vlees wordt en steeds meer Geest, dan valt Abraham buiten de boot, want als Abraham, de vader aller gelovigen, in Egypte in het nauw geraakt, bedient hij zich van een halve leugen, zeggende dat Sara zijn zuster was, waarmee hij subtiel ontkende dat zij zijn vrouw was.

Als het waar is dat Gods volk hoe langer hoe meer Geest wordt en steeds minder vlees wordt, dan kan de dronken en spiernaakte Noach volgens deze redenering part noch deel aan de genade hebben gehad, want Noach was bepaald geen Geest in deze wangestalte.

Als het waar is dat Gods kinderen steeds meer de zonden afsterven door ingestorte kwaliteiten, dan moet Simson wel 'over de datum' zijn geweest, aangezien hij meerdere malen in zijn leven bij de hoeren op bezoek ging en dus volgens deze stelling van de genade moet afgevallen zijn.

(wordt vervolgd op volgende blok)

HEIDELBERGSE CATECHISMUS VRAAGT OM BIJSTELLING (2)  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Als het waar is dat Gods kinderen procesmatig steeds meer Geest worden en steeds minder vlees, dan was David in dat proces blijkbaar geen cent gevorderd, aangezien hij enkel vlees was toen hij vanaf zijn paleiselijke zonnedak de badende Bathseba begluurde en naderhand een moord op Uria bedacht om zijn vleselijke lusten gedurende 9 maanden op zijn buurvrouw te kunnen botvieren.

Als het waar is dat de Wet de levensregel is van de gelovige, dan kan Job volgens deze regel nooit in de hemel zijn, aangezien hij het gebod Gods met voeten tradt toen hij zijn geboortedag vervloekte.

Als het waar is dat de waarachtige bekering bestaat uit een procesmatige afsterving van de oude mens en een gelijknamige opstanding van de nieuwe mens, aan hoeveel procent moet je dan voldoen om de waarachtigheidsgrens te bereiken?

Als het waar is dat goede werken noodzakelijk zijn om voor God te kunnen bestaan, dan heeft die moordenaar part noch deel aan de zaligheid gehad, want die man is alleen op grond van het goede werk van Christus de dood gestorven en heeft -behalve zijn geloof in Christus- nooit enig goed werk voortgebracht.

Als het waar is dat het "vleselijk zijn" volgens Romeinen 7 door afsterving van 100% naar 80% verminderd wordt middels praktische heiligmaking, dan geeft Paulus zelf te kennen aan die maat niet te hebben voldaan, aangezien hij niet zegt dat hij vleselijk was, nee, maar dat hij -de gehele Paulus- vleselijk IS. En aangezien hij nergens getuigt dat hij minder vleselijk geworden is in het stuk der heiligmaking, moet het voor Paulus slecht zijn afgelopen volgens de zedenregel der neonomianen, die wel hoog op de Wet roemen, maar die nog met geen vinger aanroeren. Ze zeggen het, maar doen het niet. En als er een reiziger halfdood geslagen aan de kant van de weg ligt te sterven, gaan ze tegenover hem voorbij, want ze hebben ook de ware liefde niet.

Als het waar is dat Gods volk de zonden moet overwinnen door ingestorte heiligheidskwaliteiten en/of genadige en liefelijke hebbelijkheden, dan is Petrus nimmer aan die overwinning toegekomen en heeft part nog deel gehad aan de zaligheid, aangezien hij zijn Meester verloochende en in Antiochie opnieuw met de Joden veinsde. Gelukkig werd hij door Paulus bestraft, en Petrus viel hiervoor, omdat de Heere Jezus voor Petrus gebeden had dat zijn geloof nimmer zou ophouden.

Als het waar is dat Gods volk de zonden hoe langer hoe meer moet afsterven, dan had men Simson wel bij het grofvuil kunnen zetten, want dat ging met die man hoe langer hoe meer de tegenovergestelde kant op. Om bij het grofvuil gezet te worden had Simson heel niet erg gevonden, want zo leert al Gods volk zich kennen, als grofvuil en die vuilnishoop blijkt na elke ontdekking steeds weer groter, maar de Heere Jezus steekt evenwel torenhoog boven het vuil van Zijn volk uit, bovendien maakt Hij alleen bergen vlak en zeeën droog en bevestigt Zijn volk in de werken... MIS! Hij bevestigt Zijn volk in Zijn overvloeiende genade, ten spijt van die slaande en vloekende duivel die Simson en Paulus en al Gods volk doorlopend bij hun afkomst bepaalt, waaraan de neonomiaanse zendenmeesters absoluut geen kennis hebben, waaruit volgt dat dezulken aan Zijn genade niet genoeg hebben en noodgedwongen onder een vrome dekmantel met veronderstelde ingestorte kwaliteiten aan het werk slaan, om een paapse heiligmaking op te bouwen, waarvan de vruchten net zo verrot zijn als de muzikale fruitmand van de E.O., en vervolgens een levenswandel ten toon spreiden die wedijvert met de lange gewadenpolitiek van het Sanhedrin, waarop geen mens jaloers wordt, omdat men nooit voor de dag komt zoals een mens werkelijk is, namelijk vleselijk verrot en subtiel pelagiaans.

Als het waar is dat Gods volk hoe langer hoe meer de zonden afsterven door zelfheiliging, dan moest Paulus nog aan dat proces beginnen, aangezien hij in zijn drift de hogepriester voor een gewitte wand uitmaakt en hem zegt dat God hem zal slaan, niet wetende dat het de hogepriester was. Paulus was blijkbaar net zo driftig als Mozes van wie gezegd wordt dat hij de zachtmoedigste mens op aarde was. Mozes heeft echter de regel zijner zachtmoedigheid zelf gebroken toen hij in zijn drift op de rots sloeg, terwijl hij slechts had moeten spreken in de Naam des Heeren. U ziet, deze mensen waren met Job wel oud en der dagen zat, echter alleen vanwege het feit dat zij geen raad wisten met hun driften en zonden en omdat dat beest van binnen niet te temmen viel door inwendige kwaliteiten, dan alleen door de toelachingen des Heeren Jezus op Wiens gerechtigheid zij enkel steunden en hun bedorven heiligmaking als hun grootste bekommernis op Hem geworpen hebben, ja, en toen bleef alleen over: de Heere onze Gerechtigheid. Amen.

Ten spijt van de beschuldigingen der neonomianen, namelijk dat wij geen levensvernieuwing leren, leren wij in al onze geschriften de vernieuwing door de Geest der heiligmaking, die echter niet bestaat in een substantiële vernieuwing, waardoor de mens over inwendige kwaliteiten beschikt waarmee hij aan de slag kan en zijn heiligmaking kan uitwerken. Dat leert Refoland evenwel conform met Rome, namelijk vorderen in heiligmaking door ingestorte kwaliteiten. Overigens onderschrijft ondergetekende de leer van "Christus in ons" volledig, echter niet naast de toerekening van Christus' gerechtigheid, niet als een toevoeging, noch als roomse completering van hetgeen Gods volk in Christus IS, maar als een onlosmakelijk en oorzakelijk gevolg van de toegerekende gerechtigheid van Christus. Dat kunnen we duidelijk lezen in 2 Petrus 1:3-4: "Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd. Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn (toerekening), opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid."

Gods volk heeft alles wat zij nodig heeft om voor God te kunnen bestaan door toerekening en de toerekening van de gerechtigheid Christi is 100% levendmakend, 100% rechtvaardigmakend EN 100% HEILIGMAKEND, en op grond daarvan komt de Heilige Geest in ons wonen als de Geest der heiligmaking. Echter, zonder DE heiligmaking van Christus kan niemand de Heere zien en dan gaat het uitsluitend over de toegerekende heiligheid en niet over praktische heiligheid. Gods kinderen zijn GEROEPEN heiligen en door de Geest der heiligmaking wandelen zij in het pad van Gods geboden, ZONDER de Wet als leiband. Gods volk loopt niet aan een zedelijk touw van Mozes, maar wordt steeds gesterkt in het geloof en getrokken met koorden van eeuwige liefde, en dan is er ook de vrucht, namelijk in Hem, ja, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Als God Abraham sterkt in het geloof, dan staat er van Abraham: "En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer", Rom. 4:20.

Gods volk is niet zonder de Wet, integendeel, zij bemint de Wet met haar gemoed en bevestigt de Wet door het geloof, maar dan ook enkel en alleen door het geloof. En het geloof is nooit zonder vrucht, want waar het geloof is, daar zijn ook de werken (des geloofs). Hierin zijn en blijven Gods kinderen echter volledig afhankelijk van de invloeden van de Heilige Geest en als God je voor een tijdje als een nutteloze hark in een hoek zet, dan kom je er wel achter dat je net zo vruchtbaar bent als een verrotte pereboom. Geen kind van God kan op eigen initiatief met de liefde die in het hart is uitgestort werken, noch met hun geloof dat door de liefde is werkende, laat staan om door nieuwe hoedanigheden de heiligmaking gestalte te geven.

Degenen die de Wet tot hun leefregel stellen zogenaamd om die te doen uit dankbaarheid, doen de Wet in het geheel niet en die leren ook niet de rechtvaardiging van de goddeloze, eenvoudig omdat ze het niet kennen. Degenen die in het oordeel zijn vrijgesproken en evenwel dagelijks uitroepen en belijden geheel vleselijk te zijn, verkocht onder de zonden, en alleen bij de genade in Christus blijven, die doen de Wet, omdat zij zich houden aan de enige Wetsvervuller, Christus Jezus en Dien gekruisigd en in Zijn liefde blijven en door Zijn liefde gedreven worden. Dat heeft met 'je best doen' NIETS te maken, laat staan dat het iets heeft uit te staan met de leer van de afsterving om op die wijze hoe langer hoe meer het beeld van Christus gelijkvormig te worden.
Gods volk IS den beelde Christi gelijkvormig en IS hersteld in het Beeld Gods door de eenzijdige goddelijke toerekening van Christus' gerechtigheid. En in die kennis wast Gods volk op, ja, zoals u wilt, hoe langer hoe meer, maar het is bijbelser om ook ten aanzien van de opwas in de kennis van Christus te zeggen 'steeds weer'. Luther zegt: "Ik moet het steeds weer horen." Ja, Gods volk vergeet doorlopend wat zij in Christus is, en daarom trachten er zovelen het goed te maken met een goed zedelijk gedrag, maar geven daarmee blijk aan Zijn genade niet genoeg te hebben. Aan deze wangestalte is de generale prediking debet!
En hetgeen Gods volk in Christus IS wordt haar steeds weer van Christus' wege geopenbaard. En omdat de Heere het volhoudt met afvalligen in zichzelf, leggen zij steeds weer de last der zonden af die hen zo lichtelijk omringen, en in die weg verloochenen zij zichzelf en hangen Christus aan door het geloof dat door de liefde is werkende. Niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer opnieuw, paradoxaal, dwars tegen de menselijke beredenering in. En mensen, je mag je eigen nog zo vroom aanstellen en onder allerlei vrome dekmantels aan zelfheiliging doen, maar dan moet ik je zeggen dat je zelf openbaart geen kennis te hebben aan Christus die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. De blijdschap der kinderen Gods is gelegen is het feit dat Christus is het midden is als Eén die dient.

Gods volk heeft de liefde, ja, maar om door de liefde van Christus gedreven te worden, zullen we steeds weer gesterkt moeten worden in het geloof, want dan gaat ook de liefde werken. En zo is de liefde als de band der volmaaktheid, de vervulling der Wet in ons. Dat weten Gods kinderen enkel en alleen uit de Schrift, want als je het hen zou vragen, dan zullen ze als met een mond antwoorden: "Ik ben een groot beest bij God.."
De ware liefde, daar komt het opaan. Niet een zoutloze liefde, nee, niet mijn liefde, nee, maar de liefde die in het hart is uitgestort door de Heilige Geest die ons gegeven is. De liefde is echter geen hefboom waarmee de bekeerde mens iets kan, nee, Gods kinderen worden door de liefde van Christus g-e-d-r-e-v-e-n en gewillig en bereid g-e-m-a-a-k-t, voorzover de Geest in ons werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen.

Ten spijt van het neonomiaanse sprookje, leert ongetekende en ook dr. Böhl nergens dat de wedergeboren mens geen nieuwe hoedanigheden heeft en dat leert dr. Kohlbrugge ook niet. Genoemde theologen hebben geleerd dat de wedergeboren mens geen substantiële heiligheid bezit, noch gelijknamige ingestorte kwaliteiten. Dat is juist wat Rome wel leert. De goddelijke natuur die de wedergeborenen bezitten, bestaat niet uit een substantiële hoedanigheid, maar uit de inwoning van de Heilige Geest, door Welks inwoning de wil is vernieuwd en de liefde Gods is uitgestort. Dat kunnen we duidelijk lezen in Romeinen 5:5: "En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven."
De ingestorte liefde en de vernieuwde wil staan niet op zichzelf als zijnde zelfstandige kwaliteiten. De neonomiaanse bewering dat Gods volk zelf in staat is God lief te hebben door ingestorte kwaliteiten is dan ook zo rooms als de paus zelf. De goddelijke natuur is geen ingestorte kwaliteit, maar bestaat uit de inwoning van de Heilige Geest. Ook de liefde Gods die in het hart is uitgestort staat volledig onder invloed van de Heilige Geest en is niet een op zichzelf staande kwaliteit. Hoe had Petrus, die de liefde van Christus had, zijn Meester kunnen verloochenen, als hij volgens genoemde redenering zelf in staat is geweest God lief te hebben? Nee, de Heere doet zeker geen half werk, want Hij heeft voor Petrus en al de schapen Christi gebeden dat hun geloof niet zal ophouden. Dezulken zondigen wel, ja, ze leven in enkel zonde te zijn, maar evenwel zal de zonde over hen niet heersen, want zij zijn niet onder de Wet, maar onder de genade.

Ik ben er al heel wat keren mee in de donkerheid geweest, omdat ik gedurig gewaar werd/wordt dat vlees is en vlees blijft. En het wordt alleen maar erger, dat beest van binnen, bedoel ik, ja, maar Zijn genade wordt ook steeds groter. Er bestaat geen afsterving van het vlees, want vlees blijft Gods volk voor de volle 100% tot de laatste snik van het eigen ik. Vlees wordt NOOIT bekeerd, ten spijt van de neonomiaanse vruchtbaarheidsstelstels. Maar daartegenover staat dat Gods genade mij genoeg is. Nee, het staat er niet tegenover, Gods genade overdekt alles en wel zo volkomen dat God geen zonde meer ziet in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël. En omdat Zijn genade mij genoeg is, dat maakt mij tot Zijn dienst gewillig en bereid. Als de Heere Zijn volk sterkt in het geloof, dan gaat de liefde vloeien en drijven, en dan wordt men dienstvaardig tot Zijn eer, waarbij men nieuwlings de last der zonden aflegt, de Heere Jezus aandoet, Gods geboden bewaart. Dat herhaalt zich in het genadeleven, niet hoe langer hoe meer, niet met kleine beetjes, maar steeds weer in de volheid ervan, steeds sterker, steeds heerlijker, en ja, dat wonder wordt gaande groter, niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer, en zo wast Gods volk op in de volheid van Zijn genade, totdat zij het vlees definitief mogen afleggen in het geheiligde graf van Christus.
Ja, en in die weg blijkt dat Christus niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen. Christus alléén, Christus gehéél, Christus Alles! Amen.

GPPB.

ANTWOORD VAN DS. PIETERS        
Plaats in winkelmandjeMandje
Vriend Pieters citeert GPPB:

"...als God je voor een tijdje als een nutteloze hark in een hoek zet, dan kom je er wel achter dat je net zo vruchtbaar bent als een verrotte perenboom. Geen kind van God kan op eigen initiatief met de liefde die in het hart is uitgestort werken, noch met hun geloof dat door de liefde is werkende, laat staan om door nieuwe hoedanigheden de heiligmaking gestalte te geven."

Zo is het, Piet

"...het geloof is nooit zonder vrucht, want waar het geloof is, daar zijn ook de werken (des geloofs). Hierin zijn en blijven Gods kinderen echter volledig afhankelijk van de invloeden van de Heilige Geest."

Amen.

Jij bent geen anti- en ik geen neo-. Beide zijn wij Moriaan...

WP.

GPPB: Ja, zo zwart als de tenten van Kedar, doch lieflijk in Zijn ogen. Zo zie je maar dat leken en dominees met elkaar in contact moeten blijven. Wordt VEEL te weinig gedaan. Ik weet echter niet of broeder Pieters zijn neonomiaanse visie heeft herzien en inmiddels ook inziet dat de Catechismus bijstelling nodig heeft. We zijn in ieder geval al een stapje gevorderd. Of toch niet? Ziende op zijn rijke jongelings-retoriek valt de hele tent-der-hoop van vriend Pieters weer in duigen.

QUESTION OF REV. W. PIETERS: 'TRUE OR NOT?' <<<<>>> - READ THE FALSE 'JOINT DECLARATION...' -   Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje

KLIK OP DE Klik hier - link TER INZAGE VAN DE "JOINT DECLARATION ON THE DOCTRINE OF JUSTIFICATION" TUSSEN DE ROME, DE LUTHERSE WERELD FEDERATIE EN DE PKN.

----------------------------------------


Ds. W. Pieters: Ambrose wrote a book: "Looking unto Jesus."

Question: True or not?

-------------------------------------

Dear friend W.,

It is impossible to review the work of Ambrose "looking unto Jesus" in a couple remarks. But in short: Isaac Ambrose writes very spiritual and biblical things, but his theology don't stand in the frame work of the Reformation.

For example, Ambrose wrote: "Oh what an error is it, that there's no inherent righteousness in the saints, that there's no grace in the soul of a believer, but only in Christ?" (See attachment, Looking unto Jesus - page 99).
Dutch translation: "O! wat is het een dwaling, dat er geen inhangende gerechtigheid is in de ziel van een gelovige, dan slechts Christus."

That is a typical Roman Catholic doctrine. Ambrose identifies ‘Inherent righteousness' with the Spirit living in, but that's wrong and a separation between Christ and the Spirit. Where Christ lives in, there lives the Holy Spirit, but the Spirit is not an inherent righteousness; that is Christ only. ‘Christ for us' that is my righteousness before God and nothing else.
Herman F. Kohlbrugge also wrote negative about the doctrine of Isaac Ambrose. But read Ambrose in his context and take your benefits.

Any other questions?
At your service in Christ.

GPPB. Piet.

--------------------------------

Ds. W. Pieters: Jij weet er meer van dan ik, Piet. Maar hoe je ‘inherit righteousness' omschrijft, verschilt nog al. Dat kan heel rooms, maar ook heel protestants worden opgevat, toch?

-------------------------------

Dear friend W.,
(I thought you want to talk to me in English...?)
I don't know anything outside of Christ, because all the knowledge outside of Christ puffs up, but the love of Christ, which is rooted in the Truth, edifies.
To the point: You make an error by using the word ‘inherit', because inherit has a total different meaning than the word ‘inherent' which was used by Ambrose.

Again, Ambrose wrote: "Oh, what an error is it, that there's no inherent righteousness in the saints, that there's no grace in the soul of a believer, but only in Christ."
For an easy understanding: The Dutch translation of the word 'Inherit' is 'erven'. INHERENT righteousness means in Dutch: ‘eigen-gerechtigheid', of ‘aanklevende gerechtigheid'.

Here, Ambrose has written according to the false doctrine of Rome!
Inherent righteousness is just the false doctrine of Rome! (That false doctrine you also can find in the 'Joint declaration on the doctrine of justification' between Rome and the Lutheran World Federation INCLUDING the PKN).
So, 'inherent righteousness' is DEADLY QUICKSAND and not a part of the saints' righteousness beside the imputed righteousness of Christ, because the righteousness of Christ is not imparted, but imputed righteousness. Rome teaches the impartation of the righteousness of Christ, but the Reformation teaches -in according to the Scripture- the imputation of the righteousness of Christ (by which the elected sinner is righteous before God). The difference between impartation and imputation is the difference between the pope and Christ.

Which of the two do you want?

blessing,

GPPB. Piet

-----------------------------

NOTE: Ds. W. Pieters verontschuldigde zich voor zijn misplaatste gebruik van het woord ‘inherit', en sprak zich wel uit voor Christus te zijn, maar hij ging verder niet meer op de kwestie in, terwijl het hier gaat over een fundamentele zaak, waarmee de Kerk staat of valt!

De Hervormd Overleg-handreiking tussen sommige HHK-dominees (waaronder ook ds. W. Pieters) en de PKN-bonders staat derhalve onvermijdelijk in het kader van de valse 'Joint Declaration on the doctrine of Justification', waarvan ook de PKN deel uit maakt, met een handreiking van de HHK....!

WAT IS EEN WAAR GELOOF?        
Plaats in winkelmandjeMandje

HC ZONDAG 7, Vr.21. Wat is een waar geloof?

Antw.: Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

DS. W. PIETERS VERVALST GELOOFSBELIJDENIS VAN DE MOORMAN MET BESCHIMMELD ONHEILSBROOD  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje

Download via de Klik hier link het E-Book "Buiten de legerplaats" waarin o.a. de bekering van de Moorman is opgetekend (pag. 64-94).

---------------------------------------------------------------

DS. W. PIETERS VERVALST GELOOFSBELIJDENIS VAN DE MOORMAN MET HET BESCHIMMELD BROOD DER ARMINIAANSE GIBEONIETEN

Ontvangen inzending van zoon René

Vraag van een (Om Sions Wil?) lezeres aan ds. W. Pieters:
De kamerling uit Handelingen 8 reisde, nadat hij werd gedoopt, zijn weg met blijdschap (vers 39). Om deze doop had hij zelf gevraagd (vers 36): "Wat verhindert mij gedoopt te worden?" Voordat hij door Filippus wordt gedoopt, zegt deze hem: "Als u van ganser harte gelooft, is het geoorloofd." De kamerling antwoordt: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is" (vers 37).
Nu luidt de vraag van een lezeres: "Hoe kan die kamerling zijn weg met blijdschap reizen, wanneer hij alleen maar gelooft dat Jezus Christus de Zoon van God is? Er kan pas werkelijke blijdschap zijn, wanneer de toe-eigening van het geloof er is; wanneer de kamerling dus had gezegd: "Ik geloof dat Jezus Christus, Gods Zoon, mijn Zaligmaker is"! En daarover staat niets in Handelingen 8. Hoe zit dat?"


Het antwoord van ds. W. Pieters luidt:
"Geloof is toe-eigenend van aard. Dit houdt in: als het een waar geloof is bij de kamerling, belijdt hij niet zozeer iets over zichzelf, maar over God, maar dan is deze belijdenis geen afstandelijke zaak. Deze geloofsbelijdenis is hartelijk, toe-eigenend. Wanneer de kamerling zegt: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is", is er ook, door de prediking over het Lam Gods door Filippus, geloofsovergave aan Hem. Maar waar staat het dat de Moorman uit Morenland dit toe-eigenende geloof beoefende? In zijn vraag: "Wat verhindert mij gedoopt te worden?" Hij vraagt om de toepassing van het evangelie van het Lam Dat ter slachting werd geleid. En dat is net de bedoeling van de doop! Het gaat er bij de doop om, de vergevingsgezindheid van God te geloven, zoals in Psalm 130 staat: "Bij U is vergeving." Deze vergevingsgezindheid werd door de kamerling geloofd. Van deze gewilligheid van God om onze zonden te vergeven, wordt in de doop gezegd: dit geldt ook voor u! Zo werd de kamerling gedoopt, niet zonder geloof in Jezus Christus, al klinkt de belijdenis van de kamerling afstandelijk, betrokken op de feiten alleen!Gelooft u, op grond van Gods eigen Woord, dat Hij vergevingsgezind is, in staat en gewillig om al uw vuile zonden op rechtsgronden te vergeven? Durft u misschien nog niet te zeggen in het bezit van deze vergeving te zijn, maar vertrouwt u Zijn ware Woord, zoals in de offerdienst geproclameerd?
Dit is rechtvaardigend geloof. Hiermee is uw ziel voor eeuwig zalig. Want in deze geloofsbelijdenis ligt de overgave van uw ziel aan God. U geeft zich aan Hem, bij Wie vergeving is. Net als in het vervolg staat: "Ik verwacht de HEERE, mijn ziel verwacht en ik hoop op Zijn Woord." Dit betekent ‘ik zoek U om deze vergeving te ontvangen!' Belijdt u dit ook erbij?
Laten we ook eens letten op de laatste twee verzen van Johannes 20. Johannes schrijft na de belijdenis van Thomas ("mijn Heere en mijn God"): "Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid van Zijn discipelen gedaan die niet zijn geschreven in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam."
Hier staat ook ‘alleen maar': geloven dat Jezus de Christus is, Gods Zoon. Net zoals de kamerling het zegt. Er staat niet: opdat gij gelooft, dat Jezus Christus, de Zoon van God, úw Heere en úw Zaligmaker is. En toch, volgens de Heilige Geest ontvangt u, door ‘alleen maar' dit te geloven, in Zijn Naam het leven. Wat voor leven? Het leven in de verzoende eenheid en omgang met God. Dat is: dit geloof maakt u eeuwig gelukkig. Door dit te geloven ontvangt u vergeving. Moet u dan niet eerst geloven dat Jezus úw Verlosser is? Mag u dan met ‘alleen maar' dit geloof uw levensweg met blijdschap reizen? O, over wat voor geloof gaat het nu ten diepste? Dat Jezus Christus Gods Zoon is. Meer niet? Meer niet. Maar …, als u dit werkelijk gelooft, geeft u zich naar ziel én lichaam, voor tijd én eeuwigheid aan Hem over om door Hem verzoend en verlost te worden. Dan kunt u niet meer bij Hem vandaan blijven, niet meer van Hem af blijven. En zo leeft u eeuwig in onuitsprekelijk heerlijke blijdschap, met uw God!
Rest mij om u van harte toe te wensen de blijdschap van de kamerling en de heerlijke vrede van de tollenaar uit Lukas 18. Beiden werden gerechtvaardigd door geloof. De ene bad ‘alleen maar': "O God, wees mij zondaar genadig", en de andere beleed ‘alleen maar': "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is."


-----------------------------------------

COMMENTAAR

Het bovenstaande vraag en antwoord-artikel van ds. W. Pieters ontvingen we van onze zoon René, die het artikel kreeg doorgestuurd van een werkloze en met andermans kalf ploegende religieuze kijkdoos-propagandist, zoals die in onze dagen als paddestoelen uit de grond rijzen, en om een bijdrage bedelen, terwijl zij hun hand ophouden bij de duivel. Blijkbaar weten dezulken met hun tijd geen raad en zwanger zijnde van de werken der wet, beginnen zij website's vol te plakken met beschimmeld brood en te ploegen met de beschimmelde werken van andermans kalveren. Genoemde religieuze kijkdoos-propagandisten blijken niet alleen huichelaars te zijn die met andermans veren pronken en domineesvlees aanbidden, maar dezulken zijn dikwijls pure anti-christenen die het werk Gods en des Geestes aantasten/belasteren, waarbij zij wedijveren met de Gibeonieten van weleer. Zulke religieuze lik-en-plak figuren vallen echter niet eens meer op in onze dagen, aangezien het Refodom in de volle breedte ervan bevolkt is met dit soort Gibeonitische refo-huichelaars, op en onder de kansel.

De geschiedenis van de geveinsde Gibeonieten herhaalt zich in onze dagen in het kwadraat! Gods geroepen knecht, Jozua, raadpleegde de mond Gods niet en viel in de strik die de leugenachtige Gibeonieten hem spanden, namelijk doordat zij beschimmeld brood en gescheurde wijnzakken aanwendden als bewijs dat ze afkomstig waren uit een zeer vergelegen land, en een lange reis hadden afgelegd om uit wettische oogmerken een verbond met het volk Israël te sluiten (Joz. 9).

Ten aanzien van de leer en de bevinding van de rechtvaardiging van de goddeloze (de leer waarmee de Kerk staat of valt), bedient ook ds. Pieters (en velen met hem), zich in geestelijke zin van dit soort Gibeonitisch bedrog, aangezien Pieters beschimmeld brood aanwendt ten aanzien van de toepassing van het heil in Christus. Het Gibeonitisch bedrog in de huidige prediking t.a.v. de toe-eigening des heils, is niet een incidenteel gebeuren, maar het vreet voort gelijk de kanker. Degenen die zich van genoemd bedrog bedienen, zijn niet alleen blinden die de blinden leiden, maar ook zijn dezulken niet van God geroepen om het Woord recht te snijden, omdat God Zijn ware geroepen knechten de genade en de zalving schenkt om het Woord naar de volle raad Gods recht te snijden, die Hij de huichelaars niet geeft. Ook Pieters valt ten aanzien van zijn leervervalsing onder het oordeel van de valse vredesprofeten, zoals beschreven staat in Jeremia 8:10b-11: "Van den profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid. En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede."

Dat ds. W. Pieters daarbij ook een neonomiaanse biblicist is en Gods Woord op een neonomiaans-biblicistische wijze verklaard, is mij al jaar en dag bekend. Persoonlijk ken ik de prediking van Pieters door en door, en niet van horen zeggen. Het gros refo-predikanten, waaronder ds. Pieters, leert duidelijk niet de bijbelse leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, maar de rechtvaardiging van de zich ‘overgevende en vertrouwende mens', die nog geen kennis heeft aan de vergeving der zonden in de toepassing. Dat bewijs levert Pieters ook in het bovenstaande vraag en antwoord-artikel, waarin hij de geloofsbelijdenis van de Moorman vervalst en daarmee de leer van Christus in discrediet stelt. Door dit soort rationele en kuyperiaanse geloofs-veronderstellingen, zoals o.a. Pieters ten beste geeft, wordt de mens aan het werk gezet en een historisch geloof aangesmeerd, dat voor zaligmakend moet doorgaan, terwijl Christus bij dit vleselijke scenario mag toekijken en tevreden zijn.

Hetgeen Pieters leert, is volbloed heggeriaaans, ofwel duivels bedrog! Heggeriaans bedrog, wil zeggen: Hegger kende de zaligheid toe aan de oude mens onder de wet, die ‘gelovig' aanspraak maakte op de gewilligheid van Christus, ZONDER Hem te kennen in de toepassing des harten door de weg van het recht, laat staan van Hem gekend te zijn. Al die favoriete Hegger-belijders onder de wet sprak Hegger zalig en hij sprak ze aan als zijn "lieve broeders en zusters in (een valse) christus", en zo sprak hij zelfs de paus aan, ofwel DE Antichrist, namelijk als zijn "lieve broeder in christus", terwijl alle pausen met hun godslasterlijke pretenties: ‘plaatsvervangend God te zijn op aarde', de onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest bedreven hebben en bedrijven. Het Refodom, met name de refokerken in het algemeen, het RD en de SGP gaan en staan in diezelfde satanische bloedlijn als de Antichrist, ofwel het Beest uit de afgrond!

Dat ook de HHK vergeven is van valse leraars, is ons al even bekend. Aangezien die kerk nooit in de Geest begonnen is, is dat fenomeen ook niet vreemd en dat betreft alle huidige refokerken. Onlangs hebben we aangetoond dat zelfs HHK-decaan, dr. P. de Vries, de bijbelse leer van de rechtvaardiging van de goddeloze vervalst, door de dwaalleer van de rechtvaardiging van de toevluchtnemende gelovige. Volgens deze dwaalleer zoekt niet de Herder het verloren schaap, maar het (verloren?) schaap de Herder. Deze voorstelling van zaken is niet anders dan puur remonstrantisme!

Naar de Kerk buiten de legerplaats vraagt echter niemand, behalve de Heere Zelf, omdat dat de Wezenkerk van Christus betreft en die alleen! Omdat God de Kerk der Reformatie heeft uitgerukt, is er voor Gods ware volk geen plaats meer in de refo-kerkelijke gewesten, aangezien de harten van Gods ware volk niet tot vleselijk gestichte kerken uitgaan, maar tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende in de blijdschap des geloofs! Gods kinderen onder het kruis kunnen niet God en de christenvervolgende en tuchtloze baäl-kerken tegelijk dienen. Heel het Refodom kan het wel, inclusief alle refo-dominees, op een enkele zwaar belasterde getuigende zonderling na, die het afvallige refostof van zijn voeten schudt, hen tot een getuigenis. Dat betekent dus dat Gods ware volk God gehoorzaamt op Zijn bevel uit de huidige babylonische refokerken te gaan (Openb. 18:4), omdat de huidige refokerken -in navolging van Rome- het voorhangsel weer hebben dichtgenaaid, van onderen naar boven met de werkheilige naaidoos van Arminius en de ideologische breinaalden van de paus en zich vermaken met het beschimmelde brood der genadeloze Gibeonieten.

We hebben recent op deze website kunnen lezen dat Pieters een mogelijke terugkeer naar huisgemeenten suggereerde, maar het bleek allemaal veronderstelde kuyperiaanse theorie te zijn, ofwel beschimmeld brood, hetgeen ook geldt voor zijn vraag en antwoord-artikel. Noodzakelijkerwijs noemen we man en paard, maar ik betuig voor de Heere dat ik de strijd niet heb tegen vlees en bloed en de Heere weet dat ik niet lieg! We zijn als geroepen getuige van Christus ook geroepen om de geesten te beproeven of zij uit God zijn, maar hetgeen Pieters leert, is niet uit God, maar een verzonnen, zielsbedrieglijke en oudwijfse fabel!

Na dit noodzakelijke proloog, zullen ingaan op het vraag en antwoord-artikel van ds. Pieters en de valse leer die Pieters daarin openbaart, ontmaskeren met het Woord onzes Gods.

De vraagstelster vraagt zich dus af hoe de kamerling zijn weg met blijdschap kon reizen op grond van de belijdenis dat hij gelooft dat Jezus Christus de Zoon van God is. De vraagstelster mist de toe-eigening des geloofs in de belijdenis van de Moorman, namelijk: "Ik geloof dat Jezus Christus, Gods Zoon, mijn Zaligmaker is!" Daarover staat volgens haar niets vermeld in Handelingen 8 en dan vraagt ze vervolgens aan ds. Pieters "hoe dat zit".

De verklaring die Pieters als antwoord op de gestelde vraag geeft aan de bekering van de Moorman is volstrekt vals en contra de Schrift en contra de hermeneutiek van de Heilige Geest.

Volgens Pieters geloofde de kamerling alleen in Gods vergevingsgezindheid om de zonden te vergeven met zijn belijdenis dat hij gelooft dat Christus de Zoon van God is. Dit is echt het toppunt van biblicisme, maar het is godslasterlijk biblicisme!

De Moorman getuigde met zijn belijdenis dat Jezus de Zoon van God is, vanuit het in Christus zijn, vanuit de vergeving der zonden in de toepassing, vanuit de bevinding des geloofs, omdat God daar plaats voor gemaakt had, aangezien de Moorman op zijn terugreis naar Morenland zich midden in een hellevaart bevond, zijn eigen oordeel lezende in de rol van Jesaja 53, en onder de prediking van Filippus als een goddeloze met God verzoend is geworden, wat alleen al blijkt uit zijn vraag op leven of dood over de tekstwoorden uit Jes. 53:7-8, aan Filippus: "Ik bid u, van wien zegt de profeet dit, van zichzelven, of van iemand anders?"

Biblicisten kunnen de zin en mening des Heiligen Geestes hierin niet lezen, omdat het er niet letterlijk staat, maar vooral omdat zij zelf vreemd zijn aan hetgeen Hanna getuigt omtrent de doorgang door de enge poort, in 1 Samuel 2:6: "De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen."
Biblicisten hebben hieraan geen druppel geloofskennis, anders zouden zij de toe-eigening des heils preken in het kader van het getuigenis van Hanna, een getuigenis dat volledig in overeenstemming is met de leer van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is. Zonder te blijven in de leer van Christus kan geen mens zalig worden. Pieters en vele zogenaamde predikers overtreden en blijven niet in de leer van Christus, omdat zij die leer niet eens geloven, hetgeen hun spraak openbaart.
Maar God gaat van Zijn Getuigenis niet af: "Een iegelijk, die overtreedt, en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze heeft beiden den Vader en den Zoon", 2 Joh. 1:9.

Pieters: "Het gaat er bij de doop om, de vergevingsgezindheid van God te geloven, zoals in Psalm 130 staat: "Bij U is vergeving." Deze vergevingsgezindheid werd door de kamerling geloofd. Want in deze geloofsbelijdenis ligt de overgave van uw ziel aan God. U geeft zich aan Hem, bij Wie vergeving is. Want in deze geloofsbelijdenis ligt de overgave van uw ziel aan God. U geeft zich aan Hem, bij Wie vergeving is. Net als in het vervolg staat: "Ik verwacht de HEERE, mijn ziel verwacht en ik hoop op Zijn Woord." Dit betekent ‘ik zoek U om deze vergeving te ontvangen!' Belijdt u dit ook erbij?"

In het door Pieters aangehaalde getuigenis van de Psalmist van de 130e psalm, gaat het NIET over iemand met een voorgewend geloof in de vergevingsgezindheid van God, noch om voor het eerst vergeving der zonde te verkrijgen, maar over een vergévend God in Christus, want er staat: "Bij U IS vergeving!" De Psalmist was reeds met God verzoend en hij spreekt duidelijk vanuit de geloofskennis van de vergeving der zonden, ook ten aanzien van zijn verwachting en hoop op God en niet vanuit een religieuze wens om voor het eerst vergeving te verkrijgen.

Pieters vervalst dus ook het geloofsgetuigenis van de palmist met een voorgewend historisch(!) geloof in Gods vergevingsgezindheid, maar alleen Gods verzoende kinderen in Christus geloven zaligmakend in de vergevingsgezindheid van God in Christus, omdat hun zonden van verleden, heden en toekomst vergeven ZIJN! Zonder de vergeving der zonden in de toepassing is er geen sprake van een waar geloof, aangezien God geen belijders rechtvaardigt die zich laten dopen omdat zij geloven in Gods vergevingsgezindheid. God rechtvaardigt alleen de daadwerkelijke goddelozen waarvoor Christus gestorven is (Rom. 5:6), en in de ure van de oude mens-dood (Rom. 7:9), kunnen dezulken zich alleen maar de eeuwige rampzaligheid als Gods rechtvaardige straf op hun helse adamsbestaan toe-eigenen, totdat zij als een lijk voor de wet door de enge poort getrokken worden, om in en door Christus levendgemaakt (Joh. 5:25) en gerechtvaardigd (vrijgesproken) te worden (Rom. 5:1-6). Vanaf het moment van de vrijmaking door de Zoon is de ziel in Christus en voor God gerechtvaardigd, eerder NIET!
Dat Pieters een arminiaanse ketterij leert, wordt des te duidelijker door wat hij vervolgens daarover schrijft aan de vraagstelster: "Gelooft u, op grond van Gods eigen Woord, dat Hij vergevingsgezind is, in staat en gewillig om al uw vuile zonden op rechtsgronden te vergeven? Durft u misschien nog niet te zeggen in het bezit van deze vergeving te zijn, maar vertrouwt u Zijn ware Woord, zoals in de offerdienst geproclameerd? Dit is rechtvaardigend geloof. Hiermee is uw ziel voor eeuwig zalig."

Hetgeen Pieters hier leert over het geloof, is slechts historisch geloof! In bovenstaand citaat beweert Pieters namelijk dat het 'ware' geloof bestaat uit een geloof in de Almacht en gewilligheid van God om de zonden te vergeven. Dat gelooft echter elke rechtzinnige belijder, krachtens zijn/haar historisch geloof, maar dat geloof is niet het ware zaligmakende geloof. Gods Woord leert namelijk nergens dat de zaligheid gelegen is in hetgeen God KAN, maar in hetgeen God in Christus daadwerkelijk aan de ziel DOET, namelijk waarvan o.a. Paulus getuigt in Gal. 1:6, dat het Gode behaagd heeft, Zijn Zoon in hem te openbaren, TOT vergeving der zonde, TOT wedergeboorte en TOT geloof.

DEZELFDE openbaring van Christus in de toepassing des harten aan Paulus, heeft de Moorman tot zijn rechtvaardigmaking ondervonden onder de prediking van Filippus! Daar ging echter heel wat aan vooraf, niet als instap tot de wedergeboorte, maar om plaats te maken voor Christus, in de weg van overtuiging van zonden, gerechtigheid en oordeel. Wat eraan vooraf ging bij de Moorman, dus hoe de Heere voor Christus en het geloof in Hem plaats gemaakt heeft in het leven van de Moorman, kunt u lezen in het boekje "Buiten de legerplaats" dat is te downloaden via de Klik hier link on top of the page.

Dat hele voorafgaande werk des Geestes (Joh. 16:8-11) door de bediening des doods der Wet (Rom. 7:9 - Gal. 2:19a) in het leven van verloren zondaren die door God gerechtvaardigd worden, wordt door Pieters met geen woord over gerept en ik heb het hem al die jaren nog nooit horen preken.

DEZELFDE openbaring van Christus in de toepassing des harten aan Paulus, heeft de Samaritaanse hoer tot haar rechtvaardigmaking ondervonden onder de prediking van Christus. "Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek", Joh. 4:26. Lees ook wat er aan vooraf ging in het leven van die Samaritaanse hoer, namelijk de bediening des doods van de Wet.

DEZELFDE openbaring van Christus in de toepassing des harten heeft de blind geboren man tot zijn rechtvaardigmaking ondervonden onder de prediking van Christus. "Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het. En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem", Joh. 9: 36-38. (Lees ook wat er aan vooraf ging in het leven van die blindgeborene).

DEZELFDE openbaring van Christus in de toepassing des harten heeft Zacheus tot zijn rechtvaardigmaking ondervonden. "Zacheus! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven", Luk. 19:5. Lees ook wat er aan vooraf ging in het leven van Zacheus, die niet in de vijgeboom zat om te zien wat Jezus KON, maar Wie Hij WAS! Wat dat betekent, weet alleen Gods ware volk!

DEZELFDE openbaring in Christus in de toepassing des harten heeft Abraham tot zijn rechtvaardigmaking ondervonden. "Ik ben uw een Schild, uw Loon zeer groot!" Gen. 15:1. In welke weg is dat gegaan? Abram was door God gehaald uit het vervloekte Ur der Chaldeeën van zijn verloren adamsbestaan.

DEZELFDE openbaring in Christus in de toepassing des harten heeft Jakob tot zijn rechtvaardiging ondervonden te Bethel. "Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb", Gen. 28:13-15.
Wat ging eraan vooraf? Jakob, de bedrieger, werd ten dode vervolgd door de bloedwreker, Ezau, en toen de zon was ondergegaan, ging de Zonne der Gerechtigheid op in Jakobs ziel!

DEZELFDE openbaring van Christus in de toepassing des harten heeft de tollenaar Levi tot zijn rechtvaardiging ondervonden. "Volg Mij!" Luk. 5:27. Wat ging eraan vooraf? Levi zat in het tolhuis, ofwel het voorportaal van de hel, en als verbondsbreker was hij daarvan overtuigd).

DEZELFDE openbaring in Christus in de toepassing des harten hebben al de bijbelheiligen ondervonden en ondervindt AL Gods volk tot op de dag van vandaag, tot hun rechtvaardigmaking, tot wedergeboorte, tot geloof.

Pieters: "Laten we ook eens letten op de laatste twee verzen van Johannes 20. Johannes schrijft na de belijdenis van Thomas ("mijn Heere en mijn God"): "Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid van Zijn discipelen gedaan die niet zijn geschreven in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam."

Wat Johannes door de inspiratie des Geestes schrijft in Joh. 20:30-31, isoleert Pieters (doorlopend) van het Tota Scriptura en vervolgens geeft hij er een biblicistische verklaring aan.
Christus leert bij monde van dezelfde Johannes in Johannes 5:25 HOE de Zijnen tot het geloof in Hem komen, namelijk, door de Zoon van God, Die de doden levendmaakt en zalig spreekt: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven!" Uit deze woorden blijkt duidelijk dat Christus de doden zalig SPREEKT, namelijk door Woord en Geest, tot vergeving der zonden, tot wedergeboorte en tot geloof. Hetzelfde staat geschreven in Johannes 8:36: "Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn."

De vrijmaking des Zoons ligt ten grondslag aan "het geloof en het leven in Zijn Naam", maar Pieters negeert volstrekt deze vrijmaking des Zoons en ook overschreeuwt hij de noodzakelijke doorgang door de enge poort, zoals o.a. staat geschreven in Joh. 5:25. Met de openbaring van Christus aan de ziel door Woord en Geest en de vergeving der zonden in de toepassing begint het geestelijke leven, waarvan Christus het Begin is, Die de doden levendmaakt en zalig spreekt, ofwel de goddelozen rechtvaardigt. We hebben geen behoefte om te oordelen over zijn geestelijke staat, maar dat Pieters geen roeping heeft van Godswege om het Woord te preken, komt uit zijn spraak zelf openbaar en daarin reist hij niet alleen, maar heeft het ganse leger refo-dominees aan zijn zijde, omdat ze de ware bekering en de ware geloofsbelijdenis (in dit geval van de Moorman) doorlopend vervalsen, terwijl zij hun sodomitische collega's de handen boven het hoofd houden, zoals ook Pieters dat doet! Het is onmogelijk dat deze stomme honden (Jes. 56:10) geroepen knechten van God zouden zijn.

Nog even ten aanzien van het Begin van de wedergeboorte. Gods Woord leert op elke bladzijde dat Christus de Eerste is, ook in het kader van de rechtvaardigmaking en niet het geloof! Immers, Christus is het Begin der schepping Gods en Hij is ook het Begin der herschepping Gods. Hij is de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde, ofwel het Einde der Wet, namelijk TOT rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4).

Pieters: "Hier (in Joh. 20:30-31) staat ook ‘alleen maar': geloven dat Jezus de Christus is, Gods Zoon. Net zoals de kamerling het zegt. Er staat niet: opdat gij gelooft, dat Jezus Christus, de Zoon van God, úw Heere en úw Zaligmaker is. En toch, volgens de Heilige Geest ontvangt u, door ‘alleen maar' dit te geloven, in Zijn Naam het leven. Wat voor leven? Het leven in de verzoende eenheid en omgang met God. Dat is: dit geloof maakt u eeuwig gelukkig. Door dit te geloven ontvangt u vergeving."

Volgens de biblicistische verklaring van Pieters ontvangt ook de duivel vergeving der zonden, want ook de duivelen geloven dat Christus de Zoon van God is, doch zij sidderen, zoals geschreven staat in Jakobus 2:19: "Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen." De duivel gelooft ook dat Christus de Zoon van God is: "En met een grote stem roepende, zeide hij (de duivel in Legio): Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt!" Luk. 8:28.
Dus ook voor Pieters geldt: "Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen."


Pieters: "Moet u dan niet eerst geloven dat Jezus úw Verlosser is? Mag u dan met ‘alleen maar' dit geloof uw levensweg met blijdschap reizen? O, over wat voor geloof gaat het nu ten diepste? Dat Jezus Christus Gods Zoon is. Meer niet? Meer niet. Maar …, als u dit werkelijk gelooft, geeft u zich naar ziel én lichaam, voor tijd én eeuwigheid aan Hem over om door Hem verzoend en verlost te worden. Dan kunt u niet meer bij Hem vandaan blijven, niet meer van Hem af blijven. En zo leeft u eeuwig in onuitsprekelijk heerlijke blijdschap, met uw God!"

Al degenen die NIET geloven dat Christus hun persoonlijke Verlosser is, reizen met een ingebeelde hemel ter helle! Met zijn zelf opgeworpen vraag: "Moet u dan niet eerst geloven dat Jezus úw Verlosser is?" zegent Pieters de duivelen in, zoals Gods Woord daarvan een bewijs levert in Jakobus 2:19. Pieters plakt aan het door hem geleerde "zaligmakende" historische geloof echter nog wel wat vast, namelijk ‘de overgave van ziel en lichaam', om door Christus verzoend en verlost te WORDEN!

Al Gods ware kinderen ZIJN met God verzoend, zoals o.a. Romeinen 5:1 ons leert: "Wij dan, gerechtvaardigd ZIJNDE uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus", en zoals ook Hebreeën 10:22 ons leert: "Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd ZIJNDE van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen ZIJNDE met rein water."
En de Heilige Geest getuigt bij monde van Paulus in Kol. 3:3: "Want gij ZIJT gestorven, en uw leven IS met Christus verborgen in God."

We kunnen met nog honderden Schriftuurplaatsen en uit de geloofsbevinding der zaken aantonen dat Gods ware volk in Christus NIET verzoend en verlost WORDT, maar verzoend en verlost IS!

Pieters leert derhalve een ingebeelde zekerheid en gelijknamige blijdschap en gaat daarin nog verder dan Rome. Rome leert ook de leer van het ‘worden', "maar" -zo leert Rome- "in het vagevuur zal nog moeten blijken of het allemaal wel waar geweest is."
Pieters geeft aan het historische geloof een zaligmakende zekerheidsstatus, maar zover gaat Rome niet. Hoewel om vleselijk belang houdt Rome de wettische vrees in stand door de prediking van het vagevuur, omdat zij blijkbaar ervan overtuigd zijn zich te kunnen/zullen bedriegen voor de eeuwigheid. Pieters strijkt die vrees glad met beschimmeld brood, maar Gods ware gerechtvaardigde volk zal dat Gibeonitische brood met afgrijzen afwijzen, omdat zij van het levende Brood hebben gegeten, verzadigd zijn en er gedurig naar hongeren!

Geen vagevuur dus, maar ook geen vergeving der zonden door een historieel geloof dat men valselijk inkadert in de wedergeboorte. Gods volk HEEFT vergeving der zonden in en door Christus, "...in Denwelken wij de verlossing HEBBEN door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden", Kol. 1:14.
Bovendien, Gods ware volk is al in het vuur geweest, zoals Hanna en de ganse levende Kerk in Christus er van getuigt: "De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen", 1 Sam. 2:6.
In tegenstelling tot Pieters, getuigt Hanna HOE de Heere Zijn volk tot het geloof in Christus brengt, zoals ook Paulus er o.a. van getuigt in Galaten 2:19: "Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou."

Pieters beweert dat de Moorman "alleen maar" belijdt dat Jezus de Zoon van God is, maar we hebben u uit de Schrift bewezen dat die geloofsbelijdenis van de Moorman uitgesproken is vanuit de persoonlijke geloofsvereniging met Christus, omdat Christus Zich Persoonlijk aan de Moorman had geopenbaard, middels de prediking van Filippus uit Jesaja 53, tot vergeving van al zijn zonden, waarvan de doop "alleen maar" een teken en zegel is.

Lees verder over de bekering van de Moorman in de E-BOOK - "Buiten de legerplaats", pag. 64-94, via de Klik hier link.

GPPB.

SAMENSPRAAK TUSSEN DS. W. PIETERS EN DE SCHRIJVER, GPPB.      Euro 10,00  
Plaats in winkelmandjeMandje
Deze samenspraak tussen ds. W. Pieters en de schrijver (GPPB.) heeft plaatsgehad in 2001, de tijd dat ds. Pieters in de RCA-gemeente te Springford (Canada) stond. Bijna aan het einde van de samenspraak, stemt ds. Pieters de bijbelse heiligmakingsleer zodanig volmondig toe, dat we toen dachten en hoopten dat ds. Pieters ingewonnen was voor deze leer, maar dat is helaas, helaas, niet het geval, ziende op het voorafgaande stuk: "Antinomiaan, wie?" waarin ds. Pieters in een artikel in het blad OSW (dec. 2004) ingaat op een vraag over het antinomianisme, waarin hij de heiligmakingsleer die hij in deze samenspraak volmondig toestemt, opnieuw loochent en wederspreekt, echter niet met Schriftuurlijk bevindelijke bewijzen uit de heilige Schrift, maar door oudvadercitaten ofwel met 'dodemanshersenen' (uitspraak van ds. Huntington). Het gaat over de heilsvraag of de Wet regel der dankbaarheid is voor de gelovigen, of het Evangelie van het kruis van Christus over welke regel Paulus schrijft in Galaten 6:12-16. Hebben sommige oudvaders gelijk of heeft de heilige Schrift, bij monde van Paulus gelijk? "Kiest dan heden wie gij dienen zult!"

NOTE: Het gebruik van de HC-uitdrukking "hoe langer hoe meer", is in de samenspraak gebezigd om in de contekst van de HC te spreken, maar genoemde uitdrukking zelf is rooms, want het is niet "hoe langer hoe meer", maar INEENS EN VOOR ALTIJD EN VERVOLGENS STEEDS WEER ! Gods volk is een nieuw schepsel in Christus (al het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden) en heeft volstrekt geen oude mens meer, terwijl een onbekeerd mens geen nieuwe mens is noch heeft !


Ds. W. Pieters: "Zeg schrijver, je prijst de reformatoren om hun leer van de rechtvaardiging. Ben jij het ook met Luther en Calvijn eens wat betreft hun leer van de heiliging? Zij hebben uit genade veel licht mogen ontvangen in het Woord, maar volgens zeggen, zeggen zij over de Wet in het stuk der dankbaarheid niet wat jij daarover zegt."

Schrijver (GPPB.): De reformatoren zijn inderdaad zeer helder geweest in het stuk van de rechtvaardigmaking, maar ten aanzien van de heiligmaking zijn beide reformatoren nog niet geheel gezuiverd van het roomse zuurdesem. Wie zal trouwens geheel verlost zijn van het roomse zuurdesem in dit leven? Dat maakt nu juist mijn strijd uit, om de paap in mezelf en in anderen te ontdekken en te ontmaskeren, want die paap heult met de duivel. Mensen als Kohlbrugge en vooral ook Huntington zijn naar mijn stellige overtuiging echter verder geleid in die ontdekking dan Luther en Calvijn. Vergeet niet dat Luther en Calvijn nog midden in de roomse traditie stonden en zich daaruit hebben trachtten te ontworstelen. Bij Luther was de leer van de rechtvaardiging door het geloof zijn sterkste kant, maar als ik zijn 95 stellingen lees, zijn deze niet vrij van het roomse zuurdesem. Ik waardeer en respecteer beide reformatoren zeer, maar ook Calvijn is voor mij soms wat aan de ethische kant. Christus is geen ethicus, maar Zaligmaker! Als we de brief van dr. H.F. Kohlbrugge aan Mr. I. Da Costa goed lezen, weten we dat Kohlbrugge Da Costa eraan ontdekt heeft dat hij (Da Costa) de borgstelling van Christus in de heiligmaking ontkende. Dat spreekt voor mij boekdelen, want dat strijdt tegen 1 Kor. 1:30 en tegen de leer van Christus.

Ds. Pieters: "Calvijn stelt dat de christen heeft te leven overeenkomstig Gods wil, zoals in Zijn Woord bekend gemaakt, samengevat in de Tien Geboden."

Schrijver: De samenvatting van de Tien Geboden is veel breder dan de Tien Geboden zelf, namelijk: "God liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf, aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de profeten." De ganse Schrift is een uitdrukking van Gods wil. U moet zich niet teveel concentreren op de Tien Geboden als zijnde Gods wil. Gods wil vervat in de Tien Geboden geldt alleen de onrechtvaardigen (1 Tim. 1:9). Als Calvijn stelt dat de christen overeenkomstig Gods wil heeft te leven, samengevat in de Tien Geboden, zijn we dat volkomen met hem eens, maar op de gehoorzaamheid des geloofs heeft de Wet geen invloed, noch komt zij daaruit voort. De Wet heeft wel invloed op de gelovige, omdat hij vleselijk is, zoals Paulus van zichzelf schrijft in Romeinen 7:14.
Hoe heilig en goed de Wet ook is, op het geloof heeft de Wet geen invloed, want de Wet is niet uit het geloof. Zelfs Mozes kon niet met de Wet omgaan, noch ermee werken, om het volk tot de gehoorzaamheid des geloofs te bewegen, want de Wet brak in zijn handen aan stukken. God had een Ander besteld, namelijk Christus, om door zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid de Wet te doen, die te vervullen, de vloek ervan te dragen door de plaats van de eerste Adam in te nemen en de verworven gerechtigheid als Middelaar van toepassing de Zijnen om niet te schenken. Dat is rechtvaardigmaking en heiligmaking. Er is niet één kind van God zonder heiligmaking, want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien. Mozes heeft dus niet een gebroken Wet in de Ark gelegd, maar een volmaakte Wet in al haar heilige en volmaakte eisen, waarin de deugden van God weerspiegelen. God heeft Zijn heilige Wet alleen aan Christus toebetrouwd. De gehoorzaamheid des geloofs is niet op de Wet gericht, de Wet is namelijk geen persoon, maar op Christus. Niet de Tien Geboden, maar Christus is als Einde van de Wet der Tien Geboden en de ceremoniële Wet, de nieuwtestamentische Wet van God en Hij regeert Zijn kinderen door Zijn Geest overeenkomstig Vaders wil, echter niet door de Wet, maar door het Evangelie en het Evangelie vraagt of eist niets, zonder de vervulling erbij te geven. Het Evangelie is feitelijk niet voor de onbekeerden, (die zijn onder de Wet), maar alleen voor Gods volk. Dat God zo eindeloos barmhartig is om het Evangelie van vrije genade aan een iegelijk onvoorwaardelijk aan te bieden, laten we nu buiten beschouwing. Wij volbrengen de Wet niet door Christus' krachten om die te doen uit dankbaarheid. Die liturgie is paaps ten voeten uit. Christus volbracht de Wet voor ons, zonder ons, maar wel in mijn vlees. Omdat Christus de Wet in mijn vlees volbracht heeft, daarom ben ik rechtvaardig en heilig in Hem en dat door het geloof! Christus heeft niet alleen de rekening betaald, Hij is ook in mijn plaats gaan staan, in het paradijs en heeft -met eerbied gesproken- gezegd: "Vader, Ik heb van de boom gegeten, Mij komt dus ook de straf toe." De straf, die ons de vrede (=rechtvaardigmaking) aanbrengt, was op Hem! En door Zijn striemen is ons genezing geworden (=heiligmaking). De Wet ligt in de Ark met daarop het verzoendeksel. De Wet zwijgt onder het bloed van Christus en eist nooit meer ene zucht van degenen die in Christus zijn. Waarin ligt nu de kracht van de evangelische gehoorzaamheid? In de Wet, nee! In Christus en Zijn bloed door de Heilige Geest. De Wet eist absolute gehoorzaamheid, zonder iets te geven. Dat is de bediening der Wet zowel ten aanzien van de rechtvaardigmaking, als van de heiligmaking. De Wet is alleen een kenbron van de zonden in het stuk der ellende, een spiegel en een bloedwreker. In het stuk der dankbaarheid is die spiegel geverfd met het bloed van Christus, wat ziet op de bedekking (vergeving) der zonden. In het stuk der dankbaarheid zijn we van de Wet des mans gevrijwaard, omdat de oude Adam gestorven is met en in Christus onder de Wet. Nu wij met Christus zijn opgestaan geldt niet de Wet tot gehoorzaamheid, want die absolutie is in Christus vervuld. Hij is ten volle verantwoordelijk voor de Zijnen en Hij gebiedt nooit iets zonder de vervulling erbij te geven.

Ds. Pieters: "Als je hemelse Vader je gebiedt om naar Zuid Afrika te gaan, dan wil je daaraan toch graag gehoorzamen?"

Schrijver: Dan ben je blijkbaar beter dan Jona. Het willen is er wel, maar de praktijk is dikwijls gans anders. Jona vluchtte weg van voor het aangezicht des Heeren, toen hij het bevel kreeg naar Ninevé te gaan. Jona wilde niet, maar is er toch gekomen. Hoe? Doordat God de toepassing met het gebod deed vergezellen. God heeft maar te gebieden: "Ga!" En Jona ging en kwam dwars door de Middellandse op de plaats der bestemming, waar God hem hebben wilde. ‘t Is trouw al wat Hij ooit beval! Wat een lieve Heere Jezus hebben we toch, vriend, want als Hij een gebod geeft -dat ook in Zijn besluit is verzegeld- KUNNEN we dat heel niet weigeren, daartoe hebben we heel de macht niet! Halleluja! Christus is verantwoordelijk voor de Zijnen, zowel voor tijd en eeuwigheid beide. Hij leeft in ons en Hij is sterker dan het lijk wat Adam Burggraaf heet. Hij werkt in ons en met ons en wij niet met Hem. Dat is heiligmaking. Ik wil God wel gehoorzamen door de vernieuwde wil in Christus, maar in de praktijk laat God -met eerbied gesproken- de uitvoer van het gebod niet aan mij over, maar aan Christus, door Zijn Geest. Christus betoont Zich een volkomen Zaligmaker, ook in het leven der heiligmaking. De Wet laat je dus alleen sterven en doodbloeden. Dat is nodig te kennen, zeker! Het Evangelie daarentegen is niet iets waaraan wij moeten gehoorzamen door Christus, want dan maak je van het Evangelie een nieuwe Wet en dan raakt het volk betoverd. Het Evangelie is de volmaakte Wet der vrijheid, waardoor ik leef en beweeg, geloof en gevoel, gehoorzaam en vertrouw, voorzover Christus in mij leeft en de Heilige Geest de nieuwe mens in Christus doet (niet moet) leven in de praktijk der godzaligheid. Kortom, Christus werkt met ons (Kohlbrugge-GPPB). Da Costa meende met Christus te kunnen werken. Degenen die met het Woord denken te kunnen werken, leven niet van genade, want het Woord werkt met ons. Dat is nu juist de rijkdom van Zijn goedertierenheid! Als ik het moest doen, was het voor eeuwig verloren!

Ds. Pieters: "Laten we ons concentreren op een geschrift uit de tijd van de Reformatie, namelijk de Heidelbergse Catechismus. Daarin staat de Wet éérst in het stuk der ellende en vervolgens in het stuk der dankbaarheid. De Wet is er om ons aan onze zonden te ontdekken en om ons tot Christus te leiden."

Schrijver: Beste vriend, op grond van Gods Woord en ook uit ervaring ben ik ervan overtuigd dat de Wet niet één enkele eigenschap bezit om de zondaar naar Christus uit te drijven en te leiden. De Wet verwijst niet naar het Lam Gods, die eigenschap heeft de Wet van zichzelf niet. De Wet is de bediening des doods en verwijst alleen maar naar de hel. De Wet verwees Christus naar de hel en het graf. Als wij der Wet sterven, sterven we niet alleen, maar met Hem, hoewel dat voor de ziel op dat moment verborgen is. Dat gaan we pas verstaan als we met Hem opstaan in het nieuwe leven. De Wet in het stuk der ellende functioneert niet anders dan in het stuk der dankbaarheid, namelijk in het Lichaam van Christus, let wel: voor de uitverkorenen. Het is namelijk de trekkende liefde des Vaders die ons tot Christus brengt, waarbij de Wet als de bloedwreker de ziel niet alleen met de eeuwige dood dreigt, maar ook ten uitvoer zal brengen, zolang we niet in de Vrijstad, Christus geborgen zijn. De bloedwreker is er dus niet op uit om te redden of om tot Christus uit te drijven, maar om te doden, teneinde het Einde der Wet, Christus, te leren kennen. Het Einde der Wet te kennen, komt echter niet van de Wet, maar door de trekking des Vaders en de opwekking des Zoons. "Niemand kan tot mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uiterste dage", Joh. 6:44.

Ds. Pieters: "De Wet functioneert in het stuk der ellende op dezelfde manier als in het stuk der dankbaarheid, maar niet alleen zo. Oók om ons aan te sporen tot een godzalig leven. Als jij alleen het eerste deel van antwoord 115 van de Heidelberger citeert, is dat heel belangrijk, maar is niet het enige wat de Catechismus zegt. Wanneer wordt gevraagd: waarom moet de Wet zo scherp worden gepredikt?, staat er niet alleen om ons onze zonde hoe langer hoe meer te doen kennen en om ons naar de vergeving der zonde in Jezus Christus des te begeriger te maken. Maar dan staat er ten tweede ook dat de Wet scherp gepredikt moet worden opdat wij ons benaarstigen om naar Gods beeld te worden vernieuwd. Dat betekent: we moeten ons uiterste best doen één tegelijkertijd God bidden om de genade van de Heilige Geest, dat we meer en meer worden geheiligd."

Schrijver: Kijk, dat uiterste best doen, is voor mij volstrekt wettisch, waarde vriend. 'Benaarstigen' betekent niet ijverig zijn om de Wet te doen, maar om ons te benaarstigen om aan het doen van de Wet te sterven. De Heilige Geest bidt in ons met onuitsprekelijke zuchtingen, opdat we ons zouden benaarstigen, om hoe langer hoe meer naar het beeld Gods vernieuwd te worden, niet door de Wet te doen, maar om aan haar te sterven, want die aan de Wet sterft, ook in de oefeningen des geloofs, sterft ook aan de zonden. De nieuwe mens (schepsel) in Christus kunnen we niet nieuwer maken dan die al is. Het beeld Gods schittert in de nieuwe mens, maar wordt keer op keer door de zonde verduisterd. Daarom is het noodzakelijk aan de Wet gestorven te zijn (Gal. 2:19), opdat we ook dagelijks het vlees afsterven (1 Kor. 15:31), opdat we hoe langer hoe meer onze oude natuur afsterven, zodat de nieuwe mens in Christus de overhand krijgt, maar dan wel in het kader van Rom. 7:14. Opwassen in de genade en in de kennis van Christus is sterven en opstaan. Dat is gedood worden om het doen te doden. "Ik leef, doch niet meer ik." Dat is opgewekt worden om op te staan en te wandelen in de vrijheid. En daarom leef ik overeenkomstig de Wet door het geloof in Christus, al sta ik bij wijze van spreken met mijn voeten in de zonde. God ziet het hart aan en kijkt alleen op het kleed van de gerechtigheid van Christus, niet wat erachter zit en dat is soms een moordkuil en een samenbroedsel van ongerechtigheid. Dat laat God toe, die engel des satans, opdat wij onze afkomst maar nooit zouden vergeten. Als de Wet de regel der dankbaarheid moet zijn, is voor mij de uitkomst van die regel: Ik ben een dwaas en een snood rebel, die niets verdien dan hel! Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Niet ik wil, maar Hij wil en daarom zullen wij, niet door ons doen, maar door Zijn doen. Amen, lieve Heere Jezus!

Ds. W. Pieters: Ursinus schrijft in het Schatboek als uitleg bij antwoord 115 onder andere: ‘De Zedewet is alleen maar afgeschaft wat de vloek en de dwang betreft, maar niet wat de gehoorzaamheid eraan betreft. Het doel van de Wet voor Gods kinderen is: Opdat de Wet een richtsnoer is voor de dienst van God en het christelijke leven. Dit gebruik komt alleen de wedergeborenen toe.'

Schrijver: Ursinus schrijft wat jij van hem citeert, maar Christus zegt: "Heeft Mozes u niet de Wet gegeven? En niemand van u doet de Wet", Joh. 7:19. Dat zei Christus tegen de Joden die van Hem zeiden : "Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft?" Joh. 7:15. Ja, wie doet de Wet eigenlijk, naar de eis der Wet? Als de gehoorzaamheid van de Wet als norm geldt voor de gelovigen, wie kan er dan voor God bestaan? De absolutie van de Wet verandert namelijk nooit. En als nu de meest geoefende in de genade maar een klein beginsel heeft van die nieuwe gehoorzaamheid, hoe zal dan de Wet daarover oordelen? Zo van: Nu, ja, u doet u best en de rest kijk ik door de vingers? Zo oordeelt de Wet niet. De Wet kijkt alleen naar de gehoorzaamheid van Christus, die volkomen is. De Wet kijkt in der eeuwigheid niet meer naar de gehoorzaamheid van een kind van God, want die verantwoordelijkheid heeft Christus van de Wet overgenomen en de Wet het zwijgen opgelegd in Zijn binnenste. Het geloofsleven is daarom wel naar de Wet, maar het geloof dat door de liefde is werkende is het einde van het gebod en leeft niet door het gebod maar door de belofte des Evangeliums. De belofte is de vervanger van het gebod (alleen voor de gelovigen) en de liefde de vervulling ervan. Niet de gelovigé in eigen persoon is in overeenstemming met de Wet, want 'de beste' heeft maar een klein beginsel. Met dat kleine beginsel zal de Wet nooit geen genoegen nemen, al zou de Wet in staat zijn er zijn rechten op te doen gelden. Dat recht is de Wet -ten aanzien van de gelovigen- kwijtgeraakt door de gehoorzaamheid van Christus.

Ds. Pieters: "Het Woord Zelf en ook het gezonde verstand bewijst dat de Wet der Tien Geboden door Christus niet zijn afgeschaft, die Zijn Vader Zelf heeft afgekondigd; die Hij Zelf eerst in het geweten van de mens schreef bij de schepping en bindend verklaarde; die Hij later op de Sinaï aan Zijn uitverkoren en verloste volk Israël bekend maakte; waarvan Hij later bij Jeremia verklaarde dat Hij ze als vrucht en inhoud van het Nieuwe Verbond zou schrijven in het hart der Zijnen; en waarvan Christus later verkondigde dat Hij niet was gekomen om deze Wet te ontbinden..." Christus is dus niet gekomen om de Wet te ontbinden, maar die te vervullen, dat is: niet af te schaffen, maar op een geheel nieuwe manier in het leven der Zijnen te laten functioneren."

Schrijver: De Wet is zeker niet afgeschaft, wij doen de Wet niet teniet, wij bevestigen de Wet, zeg ik, met Paulus. Waarin bevestigen wij de Wet? Dat de Wet heilig is en goed en omdat de Wet heilig en goed is, kan ik nooit in overeenstemming met de Wet geraken, dan alleen door de gehoorzaamheid van Christus. Ik heb al enigszins gezegd waarom Mozes de Wet in de Ark moest leggen, omdat de openbaring van de Wet het volk ter helle deed verzinken, waarop geofferd moest worden en het bloed moest worden gesprenkt om verzoening te doen voor al die keurige mensen, die niet anders deden dan de Wet Gods overtreden. Wij bewaren de Wet Gods met eerbied, zoals Obed Edom de Wet in de Ark bewaarde, namelijk in Christus. Het leven van Christus is de onze, we liggen voor Zijn rekening, dat is onze enige Troost, beide in leven en sterven. God ziet geen zonde meer in Zijn Jakob en geen overtreding meer in Zijn Israël, hoewel Gods kinderen in de praktijk Simson bij Delila kunnen overtreffen en als zij daarvoor bewaard blijven, dan toch zeker in de inleving. Dat is de functie van de Wet, om noch maar niet te schrijven van de functie van het Evangelie, want die gaat nog duizend keer dieper. De Wet doodt, maar het Evangelie maakt levend, ook in het stuk der dankbaarheid. Vandaar dat de levende Kerk bidt: "Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond", anders gaan ze met een gesloten mond over de aarde, vanwege dat ellendige vlees dat ze omdragen, nee, die ze zijn!

Ds. Pieters: Betekent het dan dat de Wet niet meer de wil des hemelsen Vaders is en daarom geen zeggenschap meer heeft in het leven van Gods kinderen? Of betekent het dat heel de Wet, zowel der ceremonieën als der zeden, heen wees naar de Christus, Die alleen de eigenlijke Inhoud van de ceremoniële Wet is en Die alleen de zedelijke Wet heeft gehouden als eis van het verbroken werkverbond?"

Schrijver: Je begint het te verstaan! De wille Gods is te geloven in Christus, want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft. Het woordje Einde, betekent het einde van het gebod. De Wet gebiedt dan niet meer, maar zwijgt in de Ark. Dat heb ik toch genoegzaam bewezen? Het is een heerlijk zwijgen van een verzoend Vader in Christus, want Hij zwijgt in Zijn liefde (Zef. 3) over dat volk, wat door Christus verzoend is en dat door de bediening des doods arm en ellendig blijft, maar dat door de bediening van het Evangelie betrouwt op de Naam des HEEREN. Gods wil is in Christus te geloven en dat strijd nooit tegen de Wet der Tien Geboden, maar de gehoorzaamheid des geloofs heeft geen relatie met de Wet, maar alleen met Christus. De wil van God komt uit een andere Bron dan de Wet der zeden, namelijk uit Christus. Wat zegt de Vader van Christus? "Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik al Mijn welbehagen heb, Hoort Hem!" De wil van God is Christus, want dat is Zijn welbehagen voor al de uitverkorenen. Christus is mijn Wet en als Christus mijn Wet is, doe ik de zonde niet meer, hoewel ik zonde ben! Wie het verstaat, die weet het.

Ds. Pieters: "Ik doe niets anders dan wat de apostel Paulus doet, wanneer hij aan de gelovigen in de verscheidene gemeenten schrijft hoe zij in de praktijk der godzaligheid zich hebben te gedragen, bijvoorbeeld: Efeziërs 6 vers 1-3: "Gij kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Heere; want dat is recht. Eert uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), opdat het u welga, en gij lang leeft op de aarde."

Schrijver: Ik geloof niet dat het je bedoeling is om Gods volk wettisch aan het werk te zetten, maar de praktijk openbaart wel anders, want er stroomt heden ten dage zeer veel bloed van Mozes door onze aderen. Daarom is het zo noodzakelijk de woorden van Paulus uit Efeze 6 in het rechte licht te verstaan, namelijk door de verbondsgemeente (waartegen hij zich richt) aan te spreken vanuit Wet én Evangelie. Het gebod is van kracht, zolang gehoorzaamheid achterblijft. De Heilige Geest laat de Wet inkomen, om een (on)bekeerd mens op de knieën te brengen, met de bede: "O, God, wees mij de zondaar genadig." Dat betekent niet dat alle mensen zalig worden, want ook bij Judas kwam de Wet in, maar dat eindigde aan de strop. God is soeverein, wie Hij verkiest, maar dié Hij verkiest zullen worden toegebracht en zullen aan de Wet sterven, opdat zij Gode leven zouden.

Ds. Pieters: "Wat Paulus hier doet, is NIET tegen zijn eigen uitspraak ingaan, dat Christus het Einde der Wet is. Het is er volstrekt mee in overeenstemming. Wat ik nu graag van je eens zou lezen, is: hoe kan Paulus zo naar de Wet verwijzen in een OPROEP om eraan te gehoorzamen, áls het waar zou zijn dat de Wet der Tien Geboden geen leefregel der dankbaarheid is. Ik ben benieuwd en zie er met verlangen naar uit.

Schrijver: Voor Gods volk is de oproep uit Efeze 6 niet uit de Wet, maar uit het zuivere Evangelie. God maakt van geboden beloften en Gods volk maakt van geboden gebeden. En -we zeiden het reeds- dat mét het evangelisch bevel de vervulling is gewaarborgd in de beloften Gods, die in Christus niet ja en nee zijn, niet denken en doen, niet twijfelen en nalaten, maar ja en amen zijn, omdat God het gezegd heeft. Daarop steun ik, daarop leun ik, daarop vertrouw ik, daaruit leef ik, daaruit beef ik, daarop zie ik, op Jezus alleen. En als ik Hem zie, zie ik het Einde van de Wet en het Einde van al mijn kennen en kunnen, het Einde van al mijn mogelijkheiden, het Einde van mijn rechtvaardigmaking en het Einde van mijn bedorven heiligmaking, maar dan blijft erover een goddeloos mens en een heilige Jezus. NEE! Jezus ALLEEN! Gestorven voor mij, zal mijn zwanenlied zijn. En omdat God het gezegd heeft, komt er een volk thuis, gerechtvaardigd van de zonde en geheiligd door Zijn Geest. Niet de geboden, maar de beloften des Evangeliums regelen het leven van een kind Gods en daaraan komt geen mens te pas. Kom, vriend, zing met me mee: Halleluja, door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen. Amen.

Ds. Pieters: O, wat is het een kostelijk en krachtig Evangelie! Wat zegt mijn ziel hierop anders dan AMEN?! Jij vraagt: Kom, vriend, zing met mij mee! Broeder, ik zing met je mee: Het is Christus en Zijn gerechtigheid en Zijn heiligheid en Zijn volkomenheid alleen! O, make de HEERE Zelf het vol met de Geest van Pinksteren, de Belofte des Vaders!"

Schrijver: Daar waar Christus in de ziel is verheerlijkt, zal de Wet nooit geen plaats meer kunnen veroveren. Paulus was een lijk voor de Wet en de Wet een lijk voor hem en voor al degenen die aan de Wet gestorven zijn. Paulus was aan al het 'moeten' gestorven, want de Wet zegt dat het moet, maar wat het Evangelie geeft, dat keurt God goed. Is het Evangelie tegen de Wet? Wel wat haar bediening betreft, maar niet in haar doel. Het Evangelie is juist in overeenstemming met de Wet. Het Evangelie geeft wat de Wet eist. Wet en Evangelie hebben één ding gemeen, ze behoren beiden tot Gods wil. De wil van God, uitgedrukt in de Wet, is door Christus vervuld. De wil van God, uitgedrukt in het Evangelie, is te geloven in Hem Die Hij gezonden heeft. Als de eerste man -Mozes- gestorven is, is ook zijn huwelijks-wet niet meer van kracht en ben ik vrij om een Ander te trouwen. Als Christus in mij leeft en ik in Hem, rust ik op Zijn ja-woord en op Zijn beloften en leef ik Gode naar de Wet door de Wet des geloofs. Gods volk bewaart de geboden wel, van harte zelfs, maar laten zich er niet door regeren, want anders zouden ze zeker omkomen. Christus regeert Zijn kinderen en is ook ten volle verantwoordelijk voor hun wandel. De Wet des geloofs heeft mij dus vrijgemaakt van de Wet van Mozes, die mijn dood en verdoemenis openbaarde, maar door vrije genade ben ik als een goddeloze met God verzoend en aangenomen als een vrijwillig gevangene van Christus en sta nochtans in de vrijheid van het Evangelie. Tegen dezulken is de Wet niet. Amen.

PS. Ik hoop van ganser harte, dat ds. W. Pieters nog eens door het geloof terug komt op zijn getuigenis in de vorige alinea, waar hij uitbreekt in vreugde: "O, wat is het een kostelijk en krachtig Evangelie!" enz. Tot op de dag van vandaag verloochent hij helaas wat hij hier belijdt. Mijn hart weent..., want ik heb broeder Pieters echt wel lief, maar niet ten koste van de waarheid.


http://www.derokendevlaswiek.nl