MET JAKOB GING HET 'VAN HEL TOT BETHEL'
MET JAKOB GING HET 'VAN HEL TOT BETHEL' EN MET AL GODS UITVERKORENEN        
Plaats in winkelmandjeMandje

INLEGKUNDIGE DUIMZUIGERIJ OVER JAKOB WEERLEGD

Gerard vd Hoeven schrijft: "Burggraaf gaat in zijn ochtendpreek van 18 maart 2018 in op deze zaak en leert dat Jakob voor Bethel niet bekeerd was. Helaas gaat hij niet in op Genesis 25:26 en Hosea 12:4. De strijd die gaande was in de moederschoot tussen Jakob en Ezau was geen strijd tussen twee oude mensen, maar tussen de nieuwe mens Jakob en de oude mens Ezau. In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te Bethel vond Hij hem en aldaar sprak Hij met ons (Hosea 12:4-5). De Heilige Geest heeft hier de bijzondere weldaden Gods opgetekend in het leven van Jakob, lees ook de kanttekeningen bij dit vers. De Heere verscheen Jozef in een droom (Matth. 1:20) en verschijnt ook Jakob in een droom (Gen. 28:12). Het komt openbaar in de vrucht bij Jozef en Jakob. Het waren dus allebei kinderen Gods op dat moment. Nu wil ik niet ploegen met andermans kalven, maar ook Kohlbrugge leerde dat Jakob niet alleen oprecht was als karaktereigenschap, maar ook oprecht in de zin van Gen.6:9, Job 1:1, Pred. 13:6, Ps. 37:37. Kohlbrugge schrijft ook in zijn Schriftverklaringen bij de aanloop naar Gen. 28 de volgende woorden: "Dat de Heere Zijn kinderen nabij is, wanneer zij neergedrukt en met allerlei lijden bezwaard zijn, dat willen wij u eens doen zien uit het leven van de aartsvader Jakob, en wel meer bijzonder naar hetgeen wij lezen: Genesis 28:10-16."

------------------------------------------------------

Comment
Wat we hier schrijven is niet bedoeld als een ontlading van een persoonlijke vete, want die hebben we met niemand, maar van een bijbelse weerlegging jegens een vervroomde inlegkunde over het eertijdse leven van Jakob voor zijn bekering te Bethel. Daarin komt openbaar het onderscheid tussen vlees en Geest, ofwel het onderscheid tussen de oude mens en de nieuwe mens, met betrekking tot het leven van Jakob, ons ten voorbeeld gesteld.

Woord vooraf
In een van de eerste contacten die we met vriend Hoeven hadden, voerde hij een woordje aan uit mijn Dagboek, "Komt herwaarts tot mij", waarin hij dat woordje muggenziftend betwiste. Ik weet niet meer om welk woordje het ging, maar ik moest toen wel denken aan hetgeen geschreven staat in Jesaja 29:21: "Die een mens schuldig maken om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven in het woeste."

In de loop der jaren heb ik tal van mensen ontmoet en honderden brieven ontvangen, waarvan er sommigen de (inter)nationale lektuur-verspreiding van 'de rokende Vlaswiek' probeerden na te doen om 'successen' te boeken en 'een naam' te halen en enkelen van die papegaaien begonnen ook publiek te schrijven, maar bleken daarvoor duidelijk geen roeping te hebben bij God vandaan.

Als dat laatste het geval is komt het politieke oogmerk van dezulken vroeg of laat openbaar. Vriend Hoeven heeft wel een waarschuwend vingertje tegen allerlei dwalingen, maar hij roemde tot voor kort hoog op de HHK (als zijnde de voortzetting van de NHK) die hij nu een valse kerk noemt, terwijl hij nooit met zijn HHK-lidmaatschap publiek in de schuld gekomen is, noch met zijn hoogkerkelijke HHK-brieven aan ondergetekende, noch met zijn vleselijke preek-publicaties van SGP-dominees. Stilzwijgend genoemde afgoderij aan de hand houden en er tegelijk tegen ageren is het werk van een valsspeler, zoals we dat ook duidelijk zien bij de gristelijke politiek. Toen ik vriend Hoeven aansprak op zijn onbijbelse houding in de HHK, omdat hij zich niet BIJBELS vrijmaakte, heeft hij een vijandige zelfrechtvaardigingsbrief gepubliceerd tegen mij en mij van die tijd af genegeerd, zoals kinderachtige kinderen doen. Nooit is vriend Hoeven met zijn hoogkerkelijk geveins publiek in de schuld gekomen.

Daar komt bij dat we vriend Hoeven op zijn koehandel-dialoog gewezen hebben, die hij met ds. W. Roos over de ruggen van de godzalige kinderen Gods -Maria en Jozef- verhandeld heeft, en uit die koehandel bleek ook weer dat Gerardje Hoeven geen roeping heeft om dit soort dingen publiek te doen, aangezien Gods Woord een ketterse mens geen ruimte geeft voor een dialoog, maar na de eerste en/of tweede vermaning verworpen dient te worden krachtens het apostolische tuchtbevel (Tit. 3:10). Vriend Hoeven heeft met zijn ellenlange geschrijf de ketterse Roos niet de wacht bij God vandaan aangezegd en dat maakt zijn 'weerlegging' onbijbels en zelfs goddeloos.

Al Gods ware kinderen hebben wel een getuigende stem, ofwel behoren dat te hebben, maar gaan zomaar niet viraal, terwijl vriend Hoeven doet voorkomen alsof hij voor zijn publieke schrijverij een bijzondere roeping heeft, zoals de kopersmid Kleen dat ook destijds heeft geclaimd. Als het dan op niets uitloopt, zoals bij de kopersmid Kleen het geval was, of je betrapt dezulken op het ploegen met andermans kalf, komen de back-fire-eigenschappen van een Sting-ray ineens openbaar. Dat is helaas ook bij vriend Hoeven het geval.

Het wemelt van de papegaaien in refoland die elkaar napraten, omdat ze zelf niets wezenlijks te vertellen hebben, zoals ook papegaai Kleen zich profileert en niets anders doet dan met andermans kalveren ploegen en volstrekt zwakzinnige afgoderij bedrijft met tal van PKN/HHK/OGG-dominees, ja, de kinderdoop bespot en het werk des Geestes in mij lastert, met het verrot-vleselijke oogmerk om punten te scoren, en zichzelf in de rij van de geloofshelden en apologeten te wanen... Dergelijke geestelijke gestoordheid valt in onze dagen nauwelijks meer op, omdat refoland een groot gesticht is van vrome poppetjes die zich willen laten gelden met nep-nieuws, nep-liefde, witgepleisterde grafpraat en gristelijke intimidatie, maar bij Jakob ging het 'Van hel tot Bethel' en wat er verder volgt.

Hoewel ik vriend Hoeven vooralsnog niet in de categorie van ketter Kleen wil plaatsen, ploegt hij ten spijt van zijn ontkenning (zie Hoeven-citaat hierboven) ook doorlopend met GPPB-kalveren en dat is door verschillende broeders onafhankelijk van elkaar diverse keren bevestigd. Als ik de artikelen van Hoeven lees, lees ik door zijn regels heen dikwijls mijn eigen handschrift. Dit moest voor de duidelijkheid vooraf gezegd worden, omdat hetgeen ik nu ga schrijven in de juiste context verstaan moet worden.

Terzake
De Sting-ray-reactie van vriend Hoeven is mede een gevolg van mijn vingerwijzing naar de koehandel die hij met ds. Roos gemaakt heeft over de gelukzalige staat van Jozef en Maria. Zulke reactionaire movements zijn mij tot op de dag van vandaag niet onbekend.
Vriend Hoeven beweert dat ik in de betreffende preek geleerd zou hebben dat Jakob vóór Bethel niet bekeerd was. Hoeven begint direct al verdachtmakend, aangezien niet ik, maar Gods Woord zelf leert dat Jakob niet vanaf zijn geboorte, maar te Bethel God in Christus heeft leren kennen (zie o.a. Hos. 12:5) en voor die tijd leert Gods Woord nergens dat Jakob met God wandelde, zoals bij Noach wel het geval was, maar in Jakobs eertijds is juist sprake van het tegendeel. Daarmee stel ik Jakob niet discutabel, maar omdat Hoeven dat wel doet op een vroom-vleselijke wijze, is dit artikel geschreven.

De bewijsvoering die vriend Hoeven opvoert om de oude mens Jakob vóór Bethel voor bekeerd door te laten gaan, bestaat uit pure inlegkunde en heeft derhalve met bijbelse exegese niets te maken, ergo, hetgeen vriend Hoeven beweert is een aanslag op het ware werk Gods in het leven van Jakob. Ook het eerstgeboorterecht geeft vriend Hoeven een zaligmakende lading, maar dat is vleselijk absurd, want Jakobs zaligheid was niet gegrond in een aartsvaderlijke zegen in de vorm van het eerstgeboorterecht, maar in de gerechtigheid van Christus.

Het is echter nooit mijn bedoeling geweest om Jakob, of van welke bijbelheilige ook, zijn of haar zalige staat subtiel te wegen, laat staan een koehandel te maken over de ruggen van de bijbelheiligen, want dat behoort niet tot de roeping om het Woord te preken, maar tot het bedrijf van inlegkundige biblicisten, hoewel er wel duidelijke geestelijke typen van de zalige feiten in Christus verklaard liggen in de bekering en in de weg van de bijbelheiligen en dát moet wel gepreekt worden, want dat is tot onze lering in Gods Woord beschreven.

De teksten die vriend Hoeven opvoert als bewijs van Jakobs zalige staat vóór Bethel, nl. Genesis 25:26 en Hosea 12:4, bevatten volstrekt geen bewijs van hetgeen hij beweert over Jakob vóór Bethel.

We zullen er alsnog op ingaan, om aan zijn 'wenend' verzoek te voldoen. In Gen. 25:26 staat geschreven: "En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon."
Bovenstaande tekst kan niet verstaan worden zonder de twee voorafgaande teksten: "En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen", Gen. 25:22-23.

Jakob en Ezau "stieten zich samen" staat er en vriend Hoeven maakt van dat "samen-stieten" een strijd tussen de oude mens (Ezau) en de nieuwe mens (Jakob). Die interpretatie is volstrekt pure inlegkunde. De HEERE Zelf geeft antwoord aan Rebekka op haar vraag over dat samen-stieten, wat we kunnen lezen in Genesis 22:23. De HEERE zegt totaal iets anders dan hetgeen vriend Hoeven beweert. De HEERE openbaart aan Rebekka de toekomst van de twee volken in haar buik, voortkomende uit Jakob en Ezau, namelijk, de Edomieten en de Israëlieten. De Edomieten zouden sterker zijn als de Israëlieten, maar de meerdere Edomieten zouden de mindere Israëlieten dienen.

Met de Edomieten worden de vijanden van Gods Kerk bedoeld en met de Israëlieten de ware bondelingen in Christus, hetgeen we o.a. kunnen lezen in Obadja 1:18-21: "En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel; en zij zullen tegen hen ontbranden, en zullen ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene zal hebben; want de HEERE heeft het gesproken. En die van het zuiden zullen Ezau's gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het veld van Efraim en het veld van Samaria erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead. En de gevankelijk weggevoerden van dit heir der kinderen Israels, hetgeen der Kanaanieten was, tot Zarfath toe; en de gevankelijk weggevoerden van Jeruzalem, hetgeen in Sefarad is, zij zullen de steden van het zuiden erfelijk bezitten. En er zullen heilanden op den berg Sions opkomen, om Ezau's gebergte te richten; en het koninkrijk zal des HEEREN zijn."

Rebekka krijgt een geestelijk vergezicht van de HEERE over de toekomst van de twee volken die in haar buik zijn. Vriend Hoeven past Gen. 25:22-23 echter geïsoleerd toe op Jakob en Ezau, maar het gaat hier over de strijd tussen het Vrouwenzaad en het slangenzaad, waarvan het samen-stieten tussen Jakob en Ezau in de schoot van moeder Rebekka slechts een voorteken was van hetgeen er in de toekomst zou gebeuren, maar het was nog geen feit. In het gedeelte van Obadja zien we iets van de vervulling van hetgeen de HEERE aan Rebekka had geopenbaard en dat tekent heel de wereldgeschiedenis, want geestelijk gezien zijn er maar twee volken op deze aarde, nl. Gods volk en de vijanden van Christus.

Velen van Gods uitverkorenen ontvangen al vele indrukken van dood en eeuwigheid en/of opmerkelijke bemoeienissen en tekenen des Heeren van hun uitverkiezing, voordat zij daadwerkelijk met God verzoend worden en ik herken dat ook vanuit mijn eigen leven, achteraf te verstaan, want het zijn geen opstappen tot de wedergeboorte, want in Bethel gaat de zon volledig onder, om in Christus -als de Zonne der Gerechtigheid- geheel op te gaan in de toepassing des harten.

Als het gaat over de bekering van Jakob, openbaart Gods Woord zelf dat de uitverkiezing van Jakob zich zaligmakend voltrekt in de toepassing te Bethel, maar dan wel in het kader van de rechtvaardiging van de goddeloze. Jakob komt in de moederschoot namelijk openbaar als een hielenlichter/bedrieger (letterlijk ‘onderkruiper'), want dat is de betekenis van de naam Jakob en om zijn hielenlichterij werd hij zo genoemd en juist zo'n hielenlichter was door God uitverkoren, maar uitverkoren-zijn en bekeerd-zijn zijn twee onderscheiden zaken die meestal niet tegelijk samenvallen en dat komt in het leven van Jakob dan ook duidelijk openbaar. Johannes de Doper en David bijvoorbeeld hebben geen eertijds gekend, want die waren al wedergeboren in de moederschoot, maar in het leven van Jakob is er duidelijk wel sprake van een eertijds en dat zegt hij ook zelf aan het ziekbed van zijn vader Izak: "Toen zeide Izak tot zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon? En hij zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht", Gen. 27:20. Jakob zegt niet 'mijn God', maar zegt liegende 'uw God', misbruikende de Naam des HEEREN op een profane wijze.

Vriend Hoeven noemt Jakob de hielenlichter in de schoot van zijn moeder echter "de nieuwe mens" en Ezau "de oude mens", die met elkaar in gevecht zijn. Dat soort Schriftvervalsende inlegkunde is nu de vrucht van roepingloze betweterij. Vriend Hoeven moet dan ook ophouden om uit zijn duim te zuigen, want het product van die duimzuigerij openbaart zich in het verzinnen van kunstig verdichte fabelen, ofwel ordinaire Schriftvervalsing. Dit feit kan door geen sterveling gladgestreken worden met refo-humanisme, waardoor men de ere Gods inwisselt voor menseneer, hetgeen een democratische refo-trend is in onze dagen.

Vervolgens voert vriend Hoeven Hosea 12:4-5 op, om zijn inlegkunde kracht bij te zetten: "In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te Bethel vond Hij hem en aldaar sprak Hij met ons."

Vriend Hoeven bewijst met de aanhaling van dit tekstgedeelte echter niets ten aanzien van zijn inlegkundige bewering over de "bekeerde" Jakob vóór Bethel. Vriend Hoeven lijkt te suggereren dat het tweede deel in Hosea 12:4 -in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God- in onmiddellijk verband staat met Jakobs vasthouden van Ezau's hielen in de moederschoot.
Als hij die suggestie voor waar houdt, gaat dat aan alle kanten mank, want het tweede deel van vers 4 slaat geheel op het vervolg in vers 5, namelijk op Jakob te Pniël. Hosea 12:5 staat bovendien niet chronologisch beschreven, aangezien Pniël vóór Bethel wordt genoemd, terwijl iedereen weet dat Bethel lange tijd aan Pniël voorafging. De Heilige Geest behoudt Zich echter het recht om on-chronologisch te schrijven en dat is Goddelijke non-chronologie.

Van Bethel staat in Hosea 12:5 echter duidelijk geschreven: "Te Bethel vond hij Hem en aldaar sprak Hij met ons." Dat geschiedde voor het eerst in het leven van Jakob, tot zijn rechtvaardigmaking!

Vriend Hoeven lijkt de zaligmakende openbaring Gods aan Jakob te Bethel vervroegd te willen betrekken op Jakobs leven vóór Bethel, maar dat is volstrekt dwaas en een mix-gerecht van Wet en Evangelie, terwijl hij zelf zegt dat op dat Bethel-moment (Gen. 28:12) van Jakobs bekering sprake was en dat is het ook. Vriend Hoeven spreekt zichzelf dus vierkant tegen. By the way: waarom al dat vlees-vervroomde gemuggenzift over zaken die volgens Gods Woord voor geen tweeerlei uitleg vatbaar zijn?

Gods Woord kan dus ook nooit bewezen worden met wat oudvaders leren vanuit hun eigen optiek, maar vriend Hoeven voert de godgeleerde Kohlbrugge op om zijn betoog kracht bij te zetten, terwijl ook Kohlbrugge over Jakobs bekering spreekt in het kader van Bethel (Gen. 28:10-16). Dat Kolhbrugge in zijn uitleg over de aanloop van Jakob te Bethel Comriaanse trekken vertoont en dat in meer van zijn preken doet, is publiek bekend, maar dan moet Kohlbrugge en wie het ook moge zijn, opzij gezet worden, omdat de Schrift het einde is van alle tegenspraak. Heel dat onbewuste Comrianisme -dat haaks staat op de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze- waarmee heel veel oudvaders bevangen zijn, zelfs Kohlbrugge, al is het bij hem minimaal, doet aan het Schriftbewijs dat we hier en in de betreffende preek leveren, niets af. In onze dagen zijn alle refo-kerken zwanger van Comrianisme, omdat men niets moet hebben van die God Die alleen en uitsluitend de goddeloze rechtvaardigt.

In de termijn -van jongeling tot Bethel- wordt Jakob wel ‘oprecht' genoemd in de SV, maar dat slaat op een morele oprechtheid, zoals we ook in betreffende preek uit de grondtekst bewezen hebben. Van Noch staat ook geschreven dat hij oprecht was én met God wandelde (Gen. 6:9). Dus het oprecht-zijn van Noach ging gepaard met de geloofswandel met God, gelijk als bij Henoch. Het woordje 'oprecht' bij Noach is bovendien een ander grondwoord en betekent "perfect", ofwel 'zonder vlek' namelijk als vrucht van het geloof. Bij Jakob slaat zijn oprecht-zijn duidelijk op een karakter-eigenschap. Jakob mocht dan moreel oprecht zijn, dat wil zeggen ‘zachtaardig van karakter', maar als hielenlichter komt Jakob bij het ziekbed van zijn vader als een profane leugenaar en brute misbruiker van Gods Naam openbaar en krijgt hij Ezau als bloedwreker-type achter zich aan, omdat zijn schuld nog open stond voor God. Dat maakt nu juist het wonder van vrije genade des te heerlijker, want God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt en dat gold in Jakobs geval te Bethel, waar de zon was ondergegaan. Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was; daarvan mocht de verloren Jakob te Bethel een onderwerp zijn.

Vriend Hoeven wil van Jakob -in de termijn van jongeling tot Bethel- echter vroom vlees maken, terwijl Jakob aan het ziekbed van zijn vader openbaar komt als een Ezau, wiens schuld nog open staat. Vriend Hoeven doet het zaligmakende werk Gods aan Jakob te Bethel teniet als zijnde een extra, terwijl Christus als het Begin der herschepping Gods voor Jakob te Bethel wederbarende toepassing werd.
"Te Beth-el vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons", ja, want daar werd Jakob als een goddeloze door God gevonden en op grond van de toegerekende gerechtigheid van Christus rechtvaardig verklaart.

Hierbij wil ik het laten, want van een koehandel over de ruggen van de bijbelheiligen ben ik een verklaarde vijand. Jakob is reeds lang begraven en Israël is reeds eeuwen voor Gods troon met alle geroepen bijbelheiligen, omdat Hij het heeft gedaan, alle filosofische inlegkunde ten spijt. Ik wens vriend Gerard veel ontdekkend licht en eerlijk-makende genade toe. Zo zij het.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl