|
Inzender: Naar aanleiding van uw ironische opmerking afgelopen zondag (3-3-2019) over een kleeniaanse snotterbel-bekering van een Katwijkse veehandelaar in andermans kalveren, die zichzelf gepromoveerd heeft tot aartsbisschop die met alle valse winden meewaait; zichzelf etaleert als knopenontbinder van zijn zelfverzonnen strikken en als een opgeblazen michelinpop zichzelf opwerpt als een corrector van John Warburton's diepgeestelijke gang, waaraan hij zelf net zoveel kennis heeft als een koe van theologie. En deze papieren aartsbisschop wil zijn bekering tegenover anderen bewijzen met citaten van Guthrie en daarover zou ik gaarne uw reactie willen vernemen, namelijk omtrent twee citaten uit "Des Christens groot Interest" van William Guthrie. Ik heb ooit heel het online-boek van Guthrie gelezen, maar het verschafte mij toch niet de duidelijkheid die ik ervan verwachtte. Guthrie wordt door velen hogelijk geprezen, maar Guthrie heeft nogal wat dwalingen aan de dag gelegd, o.a. dat iemand in Christus kan zijn zonder het te weten, overeenkomstig het kuyperiaanse idee "het niet te weten en het toch te zijn", en om dat idee danst heel de Afscheiding. Maar als een onbewust leven in Christus geen ketterse leer is, wie is er dan eigenlijk nog onbekeerd? Ook de wijze waarop Guthrie de bekering van Zacheus voorstelt, lijkt mij in strijd met de orde van ellende, verlossing en dankbaarheid. Nogmaals, gaarne uw reactie hierop. Hierbij geef ik u de twee citaten van Guthrie:
1e citaat Guthrie: "Het is verkeerd te denken dat ieder die in Christus is ook weet, dat hij het is. Want velen zijn in waarheid begenadigd en hebben een goed recht op het eeuwige leven, die er nochtans onbekend mede zijn, totdat het hun geopenbaard wordt. Joh. 5:13. Deze dingen zijn geschreven voor de gelovigen, opdat zij weten dat zij een goed recht op het eeuwige leven hebben; dat is, opdat zij mogen weten, dat zij gelovigen zijn; en zo wordt voorop gesteld wat zij tevoren niet wisten." (Pag. 13 van de online-versie "Des Christens groot Interest" - Gihonbron).
2e citaat Guthrie: "Sommigen worden tot Christus gebracht op een soevereine Evangelische wijze; wanneer de Heere, door enkele woorden der liefde als verzwelgende het werk der wet, schielijk een mens tot zich neemt. Dit was bijv. het geval met Zacheus, Lukas 19, en met anderen, die op een woord, door Christus gesproken, alles verlieten en Hem volgden, terwijl wij geen gerucht van enig werk der wet omtrent hen horen voor dat zij de Heere Jezus aannamen." (Pag. 15 van de online-versie "Des Christens groot Interest" - Gihonbron).
H. groet R.
---------------------------------------------------
1. GPPB.: Ja, de sentimentele viswijven-godsdienst in onze dagen moet zich al snotterend met dodemanshersenen en middels een zwakzinnige copy & paste propaganda bewijzen, omdat zij de bijbelse toets van de rechtvaardiging van de goddeloze niet kunnen doorstaan. Genoemde propagandamakers die naam willen maken door met andermans veren te pronken, zijn er enkel opuit om punten te scoren, met een fake-roeping te schermen om van de mensen gezien te worden en brengen allerlei broodoffers aan de man, die God echter niet aanneemt, aangezien zij zichzelf eerst als een wenende Orpa openbaren, vervolgens pretenderen zij een roeping te hebben voor hun doorzichtige koehandel, maar als zij aan die Orpa-schijn en die valse apostelen-pretenties worden ontdekt, worden zij met wrevel en afgunst vervuld en gedragen zich jegens Gods geroepen getuigen, gelijk Kain, die zijn broeder doodsloeg, gelijk geschreven staat: "Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft, want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben. Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig", 1 Joh. 3:10-12.
Terzake: Van de onbijbelse leerstellingen van Guthrie a la de embryo-filosofie van Alexander Comrie, waarop Abraham Kuyper, G.H. Kersten, A. Moerkerken, J.D.M. de Heer en vele anderen hebben voortgeborduurd, ben ik reeds lange tijd op de hoogte en in een reeks artikelen hebben we genoemde leerstellingen destijds met Gods Woord weerlegd. Hoewel Guthrie vele bijbels-lezenswaardige dingen schrijft, betreft hetgeen wat hij leert in het 1e citaat, de bekende comriaans-embryonale onheilsleer der Afscheiding, die zielsbedrieglijk en godonterend is. Dat velen Guthrie aanprijzen is niet zo verwonderlijk, want onder die lofprijzers behoort ook zijn vertaler, Jakobus Koelman, die tot de middenorthodoxe theologanten moet worden gerekend, aangezien Koelman niet veel moest hebben van Thomas Shepard, die een meester was in het afsnijden van de vroom-snotterende oude mens onder de wet door de bediening des doods.
Hoewel Guthrie met zijn onbewust-stelling geen kwade bedoelingen gehad heeft, netzomin Comrie omtrent zijn embryo-filosofie door kwade bedoelingen gedreven werd, hebben zij wel de kleinen in Christus geergerd, door de dadelijke geloofskennis waarmee ook de kleinen in Christus geloven, te loochenen, terwijl Christus Zelf leert dat de kleinen in Hem geloven, zeggende: "Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee", Matth. 18:6.
Daar komt bij dat de embryo-theologen ook vele zielen misleid en de hypocrieten gestijfd hebben in een door hen geleerde onbewuste schijnbekering, waarvan zelfs de dwaze maagden zouden gruwen, terwijl op die filosofische zandgrond het complete Afscheidingshuis is gebouwd. Het is een ziekelijke trend geworden dat velen hun theologie met oudvader-citaten aan elkaar breien, zoals ds. A. Kort in zijn oudvaderbuikspreek-boek de dwaling met de dwaling bestrijdt, wat in zijn boek geresulteerd heeft in de veronderstelde(!) rechtvaardiging van de gelovige...
Nog weer anderen bestrijden elkaar met oudvadercitaten, in de trant van "ik ben van Paulus en ik van Apollos", en spelen daarmee de ene oudvader tegen de andere uit, om hun gelijk te halen. Of men brengt bepaalde oudvaders als bewijs in stelling, terwijl alleen Gods Woord het einde van alle tegenspraak is. Tenslotte heb je ook van die mensen die oudvaders in stelling brengen om hun vermeende snotterbel-bekering te bewijzen, maar dat is juist een ziekelijke demonstratie van het feit dat dezulken niet der wet gestorven zijn, niet door recht verlost zijn, niet van God zelf geleerd zijn en niet genoeg hebben aan en niet gebouwd zijn op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus de uiterste Hoeksteen is (Ef. 2:20). Door de inspiratie des Heiligen Geestes snijdt de apostel Paulus al die filosofische oudvader-droombeelden, zoals helaas ook Guthrie die geleerd heeft, ineens en voorgoed af, als hij zegt: "Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus", Kol. 2:8. - "O Timotheus, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel-roepen, en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; dewelke sommigen voorgevende, zijn van het geloof afgeweken", 1 Tim. 6:20-21.
Zeer veel oudvaders, waaronder Guthrie, zijn op de filosofische toer gegaan en met hun vermoeiende langdradigheids-scholastiek, wat dikwijls met twee woorden gezegd kan worden, voeren zij hun lezers in een filosofisch doolhof waarin men door de veelheid der veronderstelde bomen het bos niet meer ziet. Door allerlei filosofische embryo-varianten die in het droomkasteel van dr. Habitus uitgebroed worden, wiegen zij hun lezers in slaap met een onbewust geloof, een onbewuste wedergeboorte en een verondersteld leven in Christus, waardoor alleen degenen die bezwangerd zijn van een kuyperiaans veronderstelde wedergeboorte zich gestijfd voelen, maar eeuwig bedrogen zullen uitkomen, tenzij dezulken als een goddeloze met God verzoend worden door de toegerekende gerechtigheid van Christus met aanneming des geloofs.
Met alle respect voor de Puriteinen en de Nadere Reformatoren, waaronder zich vele foederaal-theologen en/of scholastieke theologanten bevonden, kunnen we de filosofisch bezwangerde en scholastiek ingestelde oudvaders onder hen onmogelijk in lijn der Reformatie plaatsen, omdat zij dikwijls volledig in strijd met de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze ge-theologiseerd hebben, terwijl de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze de leer is waarmee de Kerk staat of valt. Velen onder hen, waaronder William Guthrie en zelfs Samuel Rutherford hebben het droombeeld van de veronderstelde wedergeboorte gesuggereerd, dus dat men onbewust in Christus kan zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Guthrie conform William Perkins (de vader der Puriteinen!) leert, dat begeerte naar genade al geloof is, maar aangezien alle begeerten in het stuk der ellende wettische begeerten zijn die evenwel met "een zee van tranen" gepaard kunnen gaan, maar zelfs geen instap vormen tot de wedergeboorte, is een dergelijke voorstelling van zaken zielsmisleidend en een verzonnen fabel, waarvan de voorgewende geldigheid nergens uit het Woord bewezen kan worden, maar juist wordt verworpen, gelijk geschreven is: "Ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten [zonde] [te] [zijn], indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren", Rom. 7:7. Dus de begeerte naar genade in het stuk der ellende wordt in Gods Woord onder de noemer "zonde" geplaatst, terwijl de meeste Puriteinen en hun huidige volgelingen, de begeerte naar genade van een onverlost mens al geloof noemen en daarmee is de betovering van het halfverloste christendom compleet.
Gezien de grootschalige afwijkingen van de leer waarmee de Kerk staat of valt, (de rechtvaardiging van de goddeloze) is het niet verwonderlijk dat heel de Nadere Reformatie en de meeste Puriteinen en hun volgelingen, gedwaald hebben omtrent de plaats van de wet in het leven der heiligmaking, aangezien men tot op de dag van vandaag de wet als een leefregel voor de gelovigen naast Christus plaatst, zodat men twee voorwerpen des geloofs heeft gecreeerd, terwijl de wet niet naast, maar in de Ark ligt en dat geldt zowel voor de oud- als de nieuwtestamentische Ark, hetwelk is Christus. We zullen deze kwestie niet verder uitbreiden in dit bestek, aangezien we daarover al meerdere keren uitgebreid op ingegaan zijn. We zullen ons nu verder beperken tot de twee citaten van Guthrie.
Johannes 5:13, de tekst die Guthrie als bewijs voor zijn onbewuste wedergeboorte-fabel opvoert, is werkelijk te bizar voor woorden, aangezien Joh. 5:13 handelt over 38-jarige kranke die door de Heere Jezus tot genezing was gekomen, zeggende: "En die gezond gemaakt was, wist niet, Wie Hij was; want Jezus was ontweken, alzo er een [grote] schare in die plaats was." In Joh. 5:13 gaat het nota bene niet over de wedergeboorte, maar over een lichamelijke genezing. Bovendien is die 38-jarige kranke duidelijk niet verlost geworden uit zijn geestelijke doodstaat. 1. Christus confronteert in Zijn tweede ontmoeting de man met zijn 38-jarige straf op de zonde, met de woorden: "Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede", Joh. 5:14. 2. Christus zendt de man niet heen met de vrijspraak van de vergeving der zonde, maar met het gebod: "gij zult niet...!", waarop de man zijn Weldoener verraadt bij het Sanhedrin, zeggende: "De mens ging heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt had. En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed", Joh. 5:15-16.
Er bestaat geen onbewust leven in Christus, zelfs het leven in Christus komt bij Johannes de Doper in de moederschoot openbaar, waarvan zijn moeder Elizabeth getuigenis geeft, zeggende: "Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik", Luk. 1:44. Al Gods kinderen weten uit Gods mond door Woord en Geest dat zij in Christus zijn, het kindschap Gods en de vergeving der zonden hebben ontvangen en delen in de enige troost beiden in leven en sterven door het geloof, gelijk geschreven is: "En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt", Joh. 17:3. - "Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend", Joh. 10:14. - "Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood", 1 Joh. 3:14. - "Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze 1 Joh. 5:19. - "En hieraan kennen wij, dat wij uit de Waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem", 1 Joh. 3:19. - "En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft", 1 Joh. 3:24 - "Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft", 1 Joh. 4:13 - "Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend", 1 Joh. 2:12-13. - "Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij", Joh. 6:45.
2. GPPB.: Ook in het 2e citaat leert Guthrie een volstrekt onbijbelse veronderstellingstheorie, die ook in onze dagen kerkbreed tot norm is verheven, waarmee duizenden zielen betoverd zijn geworden en reeds ter helle gevaren zijn. Guthrie's veronderstelling dat sommigen "op een Evangelische wijze tot Christus geleid worden", is een misleidende stelling, aangezien God alleen en uitsluitend de goddeloze rechtvaardigt. Het feit dat niemand tot Christus komen kan, tenzij de Vader hem trekke (Joh. 6:44), betekent niet dat die zondaar met een soort van evangelisch paspoort een doorgang door de enge poort verleend wordt. Nee, want voor al de uitverkorenen geldt, dat als zij in de tijd worden toegebracht, zij eerst door de wet, dus door de bediening des doods, de oude-mens-dood sterven (Rom. 7:9 - Gal. 2:19), alvorens Christus Zich aan de geestelijke doden openbaart ten leven, gelijk geschreven is: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven", Joh. 5:25.
Hoewel God de Vader volmaakt weet wie Hij tot Christus trekt, is alles wat de zondaar voor de doorgang door de enge poort ondervindt van geen zaligmakende waarde, want zolang de zondaar de enge poort niet is gepasseerd, geldt: "Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld [voor] God verdoemelijk zij", Joh. 3:19.
Van een "Evangelische weg" tot Christus is dan ook geen sprake, aangezien er geen tweede soort van smalle weg aan de doorgang door de enge poort voorafgaat. De weg voor de doorgang door de enge poort is en blijft de brede weg des verderfs die nergens in Gods Woord met evangelische handreikingen een goede richtingsweg wordt genoemd. In welke richting men ook gaat op de brede weg, men gaat voort op de brede weg des verderfs en dat is ook de inleving van een getrokken zondaar in het stuk der ellende, aangezien hij krachtens het vonnis van de bloedwreker ten dode is opgeschreven en geen ontkomen heeft, zeggende: "daar alle hoop mij gans ontviel en niemand zorgde voor mijn ziel." Dus geen evangelische weg tot de Weg, nee, want Christus zoekt alleen het verlorene te zoeken, de doden uit hun adamsgraf op te wekken en de goddelozen te rechtvaardigen. Dat zijn degenen die voor de openbaring van Christus in het dal van Achor verkeren, het recht toegevallen zijn, klaar om gestenigd te worden. En als zij dan -net als Zacheus in de boom- een glimp van een voorbijgaande Jezus opvangen (door Woord en Geest) en als brandhout voor de hel onder het recht verloren gaan, gelijk Hanna ervan getuigt in 1 Sam. 2:6, dan openbaart zich Christus aan zulke hellevaarders in al Zijn bloedgraveerselen en spreekt van eeuwige vrede in hun verloren harten, waarop zij huppelen van zielevreugd, daar zij hun wens verkregen en hun ziel gered hebben gekregen. Dat alles geschiedt in dat grafdal des doods van Achor, want daar wordt aan hellevaarders Christus geopenbaard als een Deur der Hoop: "En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een Deur der Hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland", Hos. 2:14.
Dat betekent niet dat een door de Vader getrokken en door de bloedwreker gedreven zondaar in het stuk der ellende geen enkele evangelische invloeden ondergaat, o ja, hij vindt benauwdheid en droefenis, maar die evangelische invloeden en al die tranen die daarop volgen, maken geen deel uit van, en vormen geen instap tot het ware verlossingswerk door de Zoon, gelijk geschreven staat: "Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn", Joh. 8:36. - Die den Zoon heeft, die heeft het Leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het Leven niet", 1 Joh. 5:12.
Vervolgens leert Guthrie t.a.v. sommigen: "wanneer de Heere, door enkele woorden der liefde als verzwelgende het werk der wet, schielijk een mens tot Zich neemt."
Wat Guthrie hier leert, heeft geen enkele grond in Gods Woord, want volgens dit soort constructies valt de wet ter aarde en blijft de oude mens leven, terwijl de oude mens door de wet sterft, alvorens dat Christus Zich als het Einde der Wet aan zo'n geestelijk dode zondaar tot zijn rechtvaardigmaking openbaart (Joh. 5:25 - Rom. 10:4). Daar komt bij dat niemand door de liefde, noch door het Evangelie aan de wet sterft en ook niemand door de liefde gerechtvaardigd wordt, ook niet door het geloof dat door de liefde is werkende, maar uitsluitend door het kale naakte geloof (sola fide). Van de rechtvaardigmaking zijn de werken des geloofs ten enen male uitgesloten (Tit. 3:5), maar volgen op het gerechtvaardigd-zijn, als vruchten der gerechtigheid uit Christus (Filip. 1:11 - Hos. 14:9). Guthrie vervolgt: "Dit was bijv. het geval met Zacheus, Lukas 19, en met anderen, die op een woord, door Christus gesproken, alles verlieten en Hem volgden, terwijl wij geen gerucht van enig werk der wet omtrent hen horen voor dat zij de Heere Jezus aannamen."
Wat Guthrie in het eerste gedeelte van de bovenstaande zin toepast op Zacheus, nl. dat hij op een woord van Christus tot bekering kwam, geldt voor al Gods kinderen, aangezien al Gods kinderen op de levendmakende stem van Christus dadelijk worden gerechtvaardigd en wedergeboren, alles verlatende en Hem volgen (Joh. 5:25). Immers, "Zijn Goddelijk almacht spreekt en het is er, Zijn wil gebiedt en het wordt terstond (Ps. 33:5 ber.).
Wat Guthrie in het tweede gedeelte van de bovenstaande zin beweert, namelijk: "terwijl wij geen gerucht van enig werk der wet omtrent hen horen voor dat zij de Heere Jezus aannamen", is volstrekte onbijbelse onzin. Volgens Guthrie is Zacheus nooit de oude mensdood gestorven, en die roomse twee-mens-leer is zelfs in de Reformatie niet verworpen en tot op de dag van vandaag leert men de afsterving van de oude mens als behorend tot de waarachtige bekering, terwijl geen enkel kind van God een oude mens is, noch heeft (Kol. 3:9), maar een nieuw schepsel in Christus (2 Kor. 5:17), waarbij het lijk van de oude mens, het lichaam des doods, Gods kinderen in de vernedering houdt, zoals Paulus erover spreekt in Rom. 7. De oude mens is de mens van nature, onder de wet, onder de vloek en onder de toorn Gods. De nieuwe mens is niet onder de wet, maar onder de genade en onder de banier van Koning Jezus. Dus als de oude mens niet sterft, zou de hemel leeg blijven, en dan is ook Zacheus niet als een nieuw schepsel in Christus opgestaan, want dat kan alleen bestaan als we met Christus gestorven zijn (Rom. 6:8). Het zijn ernstige dwalingen die Guthrie in beide citaten leert en tot op de dag van vandaag zijn dit soort dwalingen nooit onderschept, ergo, genoemde dwalingen worden kerkbreed geleerd als zijnde "de aloude apostolische leer", terwijl het volstrekt boerenbedrog is, waarmee de zielen de bloemhoven worden ingejaagd en -als God het niet verhoedt- eeuwig bedrogen zullen uitkomen.
Guthrie suggereert dat er geen enkel werk der wet aanwezig was bij Zacheus, omdat het er niet letterlijk bij geschreven staat. Dat is biblicisme ten voeten uit. Al Gods kinderen ondervinden min of meer, lang of kort-durend de vier fasen der wet, ontdekking, vervloeking, verdoeming en de definitieve wetsdood, ofwel de oude-mens-dood (Gal. 2:19a). Dat hebben ook Lydia, de Moorman, de geraakte man, de Samaritaanse vrouw, de stokbewaarder, Abraham, Izak en Jakob, ja al Gods kinderen ondervonden, voordat zij door de Zoon zijn vrijgemaakt geworden en tot het geloof in Christus komen.
Ook Zacheus was een door de wet doorstoken tollenaar, gelijk Levi was in het tolhuis zittende, ofwel in het voorportaal der hel, en door het machtswoord van Jezus uit zijn tollenaarshel gerukt is geworden, hetgeen terstond geschiedde. Dat geschiedde ook bij Zacheus, die afscheid genomen had van zijn huis, zich in de boom verborgen had en dat verblijf in die boom was voor hem zijn laatste minuut in het land der levenden, maar voordat hij als een door de wet verdoemde tollenaar definitief ter helle zou varen, wilde hij ten laatste de voorbijgaande JEZUS ZIEN WIE HIJ WAS en dan voor eeuwig weg! In dat "zien wie Hij was" ligt alles verklaard, zoals bij Lydia alles verklaard ligt in het feit dat de Heere haar hart opende op de prediking van Paulus, hetgeen betekent dat zij daar zat met een gesloten hart, ofwel met de hel van binnen. Dat kennen al Gods kinderen, alvorens zij het Einde der wet, Christus geopenbaard krijgen tot hun rechtvaardigmaking in de aanneming des geloofs.
Wie de bediening der wet niet in de gang van Zacheus leest, miskent het stuk der ellende dat voorafgaat aan de rechtvaardiging/wedergeboorte, loochent ook de val in Adam, miskent het offer van Christus, kent het zelf niet en leest Gods Woord als dode letter, dus als een biblicist, en dat geldt ook voor Guthrie in deze.
Nee, er bestaan geen voorwaarden om tot Christus te komen, maar niemand komt! Christus komt en Hij brengt alles mee, tenminste voor degenen die gans verloren zijn en zichzelf niet meer kunnen helpen met een ingebeeld toevluchtnemend geloof. Dat betekent dat als de prediking van het aanbod van vrije genade niet gepaard gaat met de prediking van de bediening des doods, die van de wet, dan preekt men de vrije wil en kweekt men een kerk vol rijke jongelingen die de beloften van het bijbelblad stelen en niet om de toepassing van de gerechtigheid van Christus verlegen zitten.
Een ieder ziet maar toe waar hij blijft als hij buiten het recht om zalig denkt te kunnen worden, dus met behoud van de oude mens. Dezulken komen in der eeuwigheid niet door de enge poort en zullen de hemelpoort gesloten vinden, omdat die oude mens het bruiloftskleed nooit aantrekt en dat ook niet nodig vindt. De Bruid van Christus is met dat kleed van de gerechtigheid van Christus bekleed geworden en in haar vindt Christus gans geen gebrek, terwijl zij zichzelf ziet zo zwart als de nacht, ja, zwarter als de tenten van Kedar, doch lieflijk is in Zijn ogen! Amen!
Destijds hebben we een audiopreek op schrift gesteld over de bekering van Zacheus en Levi, die u via het PDF-ikoontje kunt inzien, inclusief dit artikel dat aan de preek over Zacheus en Levi voorafgaat, zodat we het hierbij laten.
Klik op het PDF-ikoontje ter inzage van dit artikel en de preek over de bekering van Zacheus en Levi in pdf-formaat.
Hopend uw vragen hieromtrent enigszins beantwoord te hebben, groeten wij u in Christus,
GPPB. v.d.m.
|
|