WAAROM WORDT GIJ EEN CHRISTEN/GENAAMD?
WAAROM WORDT GIJ EEN CHRISTEN GENAAMD?  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Klik hier
"Waarom wordt gij een Christen genaamd?"
H.C. Zondag 12, vraag en antwoord 32


Het onderwerp dat wij u voorstellen is een belangrijk onderwerp. Het is ook een veelbesproken onderwerp. Wat is de reden waarom iemand een christen genoemd kan worden? Wat is nu de definitie van een waar christen? Het antwoord is eigenlijk heel eenvoudig, namelijk omdat ik van Christus ben. We hopen een en ander nader te verklaren. De titel van dit onderwerp is ontleend aan de 32e vraag van onze Heidelberger Catechismus, welks antwoord wij in de vorm van een samenspraak met u hopen te overdenken.

Pelgrim: Ja, waarom wordt gij nu feitelijk een christen genaamd?

Onkunde: Nou, omdat ik zo netjes leef en omdat ik elke zondag trouw naar de kerk ga.

Pelgrim: Hebt u niet meer te zeggen?

Onkunde: Ja, ik wil er ook nog aan toevoegen dat ik elke maand een fors bedrag aan de zending geef en dat ik tal van reizen naar Israel organiseer. Ik ben namelijk reisleider van "Christenen voor Israel". En ik moet u zeggen dat als ik op Israelisch grondgebied sta, het net is alsof ik in mijn vaderland ben.

Pelgrim: Dan is het wel voor u te hopen dat u een ander Vaderland leert kennen, meneer Onkunde, want met al uw voorliefde voor Israël en met al uw uitwendige plichtplegingen, bent u niet verder dan de rijke jongeling, die van Christus uiteindelijk niets moest hebben.

Onkunde: Ik geloof niet dat God zo hard is dat Hij al mijn werken terzijde schuift. God ziet immers het hart aan en mijn bedoelingen zijn goed, al ben ik -net als ieder ander- een mens met gebreken.

Pelgrim: Bent u ook een levend lidmaat van Christus door het geloof?

Onkunde: Ja, wat zal ik daarvan zeggen? Ik ben gedoopt en ik heb belijdenis gedaan. Ik ga vanzelf aan het Avondmaal, want afblijven is Christus verloochenen, zegt onze dominee. En als ik zie met welk een ijver ik mij voor de kerk inzet, dan kan God mij toch moeilijk voorbij lopen?

Pelgrim: Ik zou niet graag in uw schoenen staan, mijnheer Onkunde! U bent wel een lidmaat van de kerk, maar u levert zelf het bewijs, dat u niet van Christus bent.

Onkunde: U bent mij veel te radicaal in uw oordeel. Ik blijf maar liever bij het Woord, waarin geschreven staat dat God liefde is en dat er loon is voor mijn arbeid.

Pelgrim: Arme man, u bedriegt uzelf voor de eeuwigheid. Ik heb u gewaarschuwd, ik ben nu vrij van uw bloed. Maar kom, ik moet mijn broeder Zakelijk inhalen, die al ver voor ons uitloopt. Ik groet u!

Pelgrim stapt stevig door om zijn broeder Zakelijk in te halen, maar wordt even later opgehouden door een vrouw die blijkbaar net uit de kerk komt.

Vrouw: Mijnheer, ik ben op zoek naar meneer Onkunde. Kunt u mij vertellen hoe ik lopen moet? Meneer Onkunde woont in de straat genaamd de Kromme, en hij heeft een reisburo genaamd: EIGENWILLIGE GODSDIENST.

Pelgrim: Mag ik naar uw naam vragen, mevrouw?

Vrouw: Ik heet Betsie Oppervlakkigheid en ik ben diaken in de Samen-op-weg kerk aan de overzijde van de Samen-van-de-weg straat.

Pelgrim: Het ambt is voor vrouwen verboden, mevrouw Oppervlakkigheid!

Vrouw: Die antieke opvatting is in onze kerk een gepasseerd station. We leven immers in de 21e eeuw en dan moet je toch met je tijd meegaan. Ik ben een kind van mijn tijd, niet van de Middeleeuwen. Wij verstaan de Bijbel op onze hedendaagse manier en dat is ook de bedoeling van de Bijbel, denk ik.

Pelgrim: Is uw afgesneden haar ook de bedoeling van de Bijbel, volgens u?

Vrouw: U wordt persoonlijk, mijnheer. Dat maak ik toch zelf uit, dunkt me.

Pelgrim: Dus u bent er een vreemdeling van om de voeten van Christus met uw tranen te wassen en met uw haar af te drogen. Met uw korte haar kunt u onmogelijk de voeten van Christus afdrogen, wel?

Vrouw: Haardracht is een kwestie van mode en smaak, meneer. Wat u daar zegt over het afdrogen van de voeten van Christus, is mij totaal vreemd. 't Klinkt mij als onzin in mijn oren.

Pelgrim: Gaat u ook zo aan het Avondmaal, met dat afgeschoren hoofd, bedoel ik?

Vrouw: Bij ons gaat bijna iedereen aan het Avondmaal.

Pelgrim: U onteert Christus met uw afgesneden haar. Het lange haar is de vrouw een eer en het is haar als een deksel gegeven. U hebt uzelf van uw eer beroofd.

Vrouw: Wat een zwartgallerij, uit het jaar nul!

Pelgrim: Ik hoop u eraan te herinneren op uw sterfbed, mevrouw. Gegroet!

Pelgrim loopt snel door om zijn broeder Zakelijk niet uit het oog te verliezen. Na een tijdje komt een koster -Demas geheten- hem tegemoet, met een stapel inschrijfkaarten in de hand.

Demas: Meneer, ik ben de koster in de "Er-is-hoop kerk" en ik ben op pad om leden te werven voor onze reformatorische rijvereniging.

Pelgrim: Uw naam?

Demas: Ik heet Demas, meneer en ik woon in de Achitofelstraat. Ik wilde u vragen of gij ook lid wilt worden van onze kerkelijke rijvereniging. Hier is de inschrijfkaart. Wat is uw naam?

Pelgrim: Mijn naam is Pelgrim, meneer, en ik ben een christen, omdat ik van Christus ben. U vermeldt van wagens en paarden, maar ik zal vermelden de Naam des Heeren onzes Gods. Wat de naam van uw kerk betreft, mijnheer; er is alleen hoop voor hopelozen.

Demas: Met die zware godsdienst ben ik bedrogen uitgekomen, meneer. Ik zat bijna met Paulus in de gevangenis, maar ik kon hem vroegtijdig verlaten. Daar heb ik de tegenwoordige wereld toch te lief voor. Ik heb me van die Kerk afgescheiden en nu ben ik lid van de kerk, genaamd de antichrist.

Pelgrim: Uw verdoemenis zal daarom des te zwaarder zijn, heer Demas!

Pelgrim haast zich om uit de buurt van Demas te komen. Zonder om te kijken zet hij het op een hollen. Broeder Zakelijk is in geen velden of wegen te bekennen. In de verte rijst er een beeld voor hem op. Als hij naderbij gekomen is, ziet Pelgrim met welk beeld hij te doen heeft. Het is de beeltenis van de vrouw van Lot. Haar lippen schijnen te bewegen.

Vrouw van Lot: Wat voert u hierheen, Pelgrim?

Pelgrim: Wat doet u hier, vrouw van Lot? Ik dacht dat u allang dood was.

Vrouw van Lot: Ik sta hier al eeuwen. Ik ben de re-incarnatie van de vrouw van Lot, in de vorm van een zoutpilaar. Ze hebben voor mij een standbeeld opgericht, omdat ik voor een tijd burgemeester van Sodom geweest ben. Ik heb een voorstel. Als u een keertje met mij achterom kijkt naar de plaats waar Sodom gelegen heeft, zullen mijn trawanten ook voor u een standbeeld oprichten. Dat beloof ik u.

Pelgrim wederstaat deze duivelse verzoeking door hard weg te rennen en niet op de woorden van de duivel in te gaan. Opeens klinken de woorden hem in de oren: "Gedenk aan de vrouw van Lot!" In de verte ziet hij broeder Zakelijk onder een boom zitten. Als hij naderbij gekomen is, groeten de mannen elkaar.

Zakelijk: Zo, broeder Pelgrim. Hebt u mij gevonden?

Pelgrim: Glimlachend: Ja, al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.

Zakelijk: Dat moet je tegen de godsdienst niet zeggen, want dezulken vatten alles letterlijk op.

Pelgrim: Was je vermoeid, broeder Zakelijk, dat je onder deze boom bent gaan zitten? Je was, dunkt me, verder geleid dan ik.

Zakelijk: Ja, ik was mezelf moe en de zonde moe, maar kijk eens onder welke boom ik zit. Het is de Appelboom onder het woud. Ik heb grote lust in Zijn schaduw. Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Ach, broeder Pelgrim, ik wilde wel dat ik maar raak mocht leven onder deze Appelboom. Dan zou er nooit geen scheiding meer wezen tussen God en mijn ziel. Ondersteun mij met de flessen en versterk mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.

Pelgrim: De flessen zijn deze: Wij zijn kinderen Gods, omdat wij door het geloof lidmaten van Christus zijn. Hij is het Fundament onzer zaligheid. De appelen liggen hierin verklaard, namelijk dat wij alzo Zijner zalving deelachtig zijn, opdat wij Zijn Naam belijden en wij onszelf als een levend dankoffer Hem offere en met een vrije en goede conscientie in dit leven tegen de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.

Zakelijk: Dat is taal naar mijn hart, broeder. Ik zal je op mijn beurt het kindschap Gods wat nader verklaren. Het kindschap Gods ligt verklaard in de aanneming. Wij zijn aangenomen kinderen, wij zijn van eeuwigheid geadopteerd en in de tijd vrijgekocht. Er is een Borgsom voor ons betaald, want Hij heeft ons Gode gekocht met Zijn bloed. Daarom hebben we een recht op het eeuwige leven. Wij zijn Zijn rechtvaardigheid en heiligheid deelachtig door toerekening en dat ineens en voor altijd. Ook delen wij in al de schatten van het genadeverbond en het Hoofd is verantwoordelijk voor ons welzijn in tijd en eeuwigheid beide. Ook bewaart Hij de erfenis voor ons in de hemel. Wij zijn daarom verplicht al onze bekommernissen op Hem te werpen, want Hij wil niet dat we voor onszelf zorgen, dat is Zijn werk. Omdat Christus verantwoordelijk voor ons is, hoeven wij niet bezorgd te zijn wat we eten zullen of waarmede wij ons kleden zullen, want onze hemelse Vader weet dat wij al deze dingen behoeven. Ten aanzien van ons privilege van de rechten Gods: voedsel, deksel en gemeenschap, moeten wij van de Heere afhankelijk blijven, want daarom worden wij ook christenen genaamd, namelijk om ons naar lichaam en ziel beide, aan Hem toe te vertrouwen. Dat privilege mogen wij niet verkwanselen door de verzekeringsafgod in de arm te nemen. Ach, hoevelen zijn er afgehaakt!

Pelgrim: Zo is het, broeder! Maar er is meer. Als lidmaten van Christus zijn wij ook Zijn zalving deelachtig, om van Hem te getuigen. Tegenwoordig doet men belijdenis zonder verlegen te zijn om de zalving des Geestes. Als ik zie hoe mensen tegenwoordig van het Avondmaal komen, vraag ik me af hoeveel er ware christenen genaamd kunnen worden. Ik schrik van al die strakke en onbewogen gezichten. En geen mens zegt er wat. 't Lijkt wel of het gros van de koffietafel komt. Je kunt bijna aan niemand je woorden kwijt. En dat heet -volgens zeggen- een bloeiende gemeente. Ach, waar zijn degenen met onderscheiden kennis? Men ziet alles voor waar aan en waagt het niet er iets over te zeggen, want dan slaan ineens alle stoppen door.

Zakelijk: Ik denk, broeder, dat God daarom de kandelaar van Zijn Woord naar de heidenen zal verplaatsen, om "de gevestigde kerk" te evangeliseren, want het erf der kerk is zendingsgebied geworden.

Pelgrim: Ja, er is voor het getuigenis absoluut geen plaats meer.

Zakelijk: Och broeder, daar is sinds Genesis 3 geen plaats meer voor geweest. We zullen evenwel niet stilzwijgen of bij de pakken neerzitten, want het is niet onze zaak, maar Gods zaak. Hij zal Zijn Waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken!

Pelgrim: Ja, dat is ons tot troost, want je zou er anders moedeloos van worden.

Zakelijk: Moedeloos is goddeloos en dat zijn wij tot onze laatste snik, maar we zijn evenwel volmaakt in de Volmaakte.

Pelgrim: Zullen we vandaag nog verder reizen of wil je hier overnachten?

Zakelijk: Onder deze Appelboom wil ik altijd wel blijven, broeder Pelgrim, want te vernachten in de schaduw des Almachtige, is de beste en de veiligste plaats.

Pelgrim: Ik verblijd mij met u, broeder, maar kom, ik moet opstappen. De reis is ver en de nachten zijn vol ongedierte. Ik wil voor de donker de Heilige Stad bereiken. Ik moet op audientie bij de Koning.

Pelgrim pakt zijn hoed, neemt hartelijk afscheid van broeder Zakelijk en vervolgt zijn weg. Even later verdwijnt hij uit het gezicht, als hij de grote bocht in de weg is gepasseerd. Stevig stapt hij door om op tijd zijn voorgenomen doel te bereiken. De zon daalt langzaam achter de horizon. In de verte ziet de Pelgrim het licht van de Heilige Stad. Plotseling dringen er twee mannen uit het struikgewas en versperren hem de weg. "Je geld of je leven!" roept er een.

Pelgrim: Goedenavond mannen. U vraagt hetgeen ik u niet geven kan. Geld heb ik niet en mijn leven is in Christus verborgen bij God, dus dat kunt u niet nemen.

Plotseling rennen de boeven weg en verdwijnen in het aangrenzende bos. Pelgrim staart hen zeer verwonderd na. Als hij achterom kijkt, ziet hij in de verte broeder Zakelijk naderen. Pelgrim blijft op hem wachten.

Zakelijk: Genade zij u en vrede, broeder Pelgrim. Ik was zo verzadigd en uitgerust onder de Appelboom, dat ik dacht bij mezelf: Ik kan beter met mijn broeder meereizen, want twee zijn beter dan een.

Pelgrim: Daar doe je goed aan, broeder. Ik was bijna door een stel onverlaten overvallen. Kennelijk heeft de Heere je gestuurd. Geprezen zij Zijn heilige Naam!

Zakelijk: Zo is het broeder. Gemeenschap der heiligen is onmisbaar in dit tranendal en het is een wezenlijk deel van het christen zijn.

Pelgrim: Ach, dat is wel zo ver zoek in onze dagen. Men kan het zonder de onderlinge gemeenschap stellen. Dat is voor mij een teken dat de Godsontmoetingen gemist worden.

Zakelijk: 't Is waar, broeder. De kerkelijke verenigingen en bijbelstudiegroepen schieten als paddestoelen de grond uit, maar het ware leven wordt erin gemist. Men zegt een band met elkaar te hebben. Ik denk dat mijn fietsbanden langer meegaan dan zulke klapbanden.

Pelgrim: Laat de godsdienst zich vermaken met wat het niet is. Laten wij ons verblijden in de heerlijkheid van de Koning en in de uitbreiding van Zijn Koninkrijk. Kijk, broeder, daar is de Heilige Stad. We zijn aan 't einde van de reis en we hebben het geloof behouden!

(Uit: Bijbels Dagboek "Komt Herwaarts tot Mij" - G.P.P. Burggraaf v.d.m..

KLIK OP DE AFBEELDING TER INZAGE PDF-VERSIE VAN DIT ARTIKEL


http://www.providencemountainranch.com