2e VRAAG OVER DE ROOMSE TWEE-MENS LEER TEN AANZIEN VAN DE/MOORDAANSLAG/VAN/DAVID/OP/URIA
2e VRAAG OVER DE ROOMSE TWEE-MENS LEER TEN AANZIEN VAN DE MOORDAANSLAG VAN DAVID OP URIA  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Klik hier
2e VRAAG OVER DE ROOMSE TWEE-MENS LEER TEN AANZIEN VAN DE MOORDAANSLAG VAN DAVID OP URIA

Inzender: Dank voor uw uitgebreide antwoord van gisteren, maar de bijbelse leer over de oude mens is niet zo gemakkelijk te vatten, tenminste niet door mij. Ik bedoel, als David opdracht geeft om Uria te laten sneuvelen in de strijd, dan kunnen we toch niet zeggen dat David dat moordbevel aan Joab gaf met zijn vernieuwde wil, maar willens en wetens. Hiermee wil ik niet met een vinger naar David wijzen, maar om de leer over de oude mens nog helderder te krijgen. Kunt u hier nog een keer op ingaan?

Antwoord: Dank God in alles en ook dank voor uw tweede reactie. U denkt tenminste nog over de dingen na. Dat de Zonne der gerechtigheid ook in uw leven mag doorbreken als het Einde der Wet (Rom. 10:4). De leer omtrent de oude en de nieuwe Mens is evenwel geen begripsleer en dat geldt voor het verstaan van de ganse Heilige Schrift. Waar het hier op aan komt, is dat we zelf bevindelijke kennis hebben aan de oude-mens-dood en aan de opstanding van het nieuwe schepsel in en door de nieuwe Mens, Christus, zoals Paulus erover schrijft vanuit de bevinding der zaken, o.a. in Rom. 7:9, 2 Kor. 5:17, Gal. 2:19.

Paulus wijst ons echter ook de grond aan voor de oude-mens dood, namelijk de dood van Christus, met name in Rom. 7:4: "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden."

Daarvandaan zegt Paulus in Rom. 6:8-11: "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven; wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere."

Dat Christus der zonde eenmaal gestorven is, betekent dat Hij de zonde en de dood heeft verslonden tot overwinning als Plaatsbekleder voor Zijn volk. "Want het Einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft", Rom. 10:4. Zo leert Gods volk Christus kennen als het Einde der wet en dat betekent dat dan de wet in ons leven tot een eind gekomen is in zijn dodelijke bediening en wij der wet gestorven zijn om Gode te leven (Gal. 2:19b), dat is, om Gode levendgemaakt te zijn door de stem van de Zoon van God (Joh. 5:25), gelijk geschreven is: "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden", 2 Kor. 5:17.

Nogmaals: de oude mens onder de wet betreft de onverzoende staat van een ieder mens van nature. De mens van nature bevindt zich onder de wet en leeft in de zonde en daarmee is de geestelijke staat van elk mens van nature getekend en dat is de staat van de oude mens onder de wet en onder de toorn Gods. Het is duidelijk dat Gods volk in het uur van de wedergeboorte een staatsverwisseling ondergaat, waarin zij wordt overgezet van het koninkrijk der duisternis in het Koninkrijk van eeuwig licht en niet meer verkeert onder de heerschappij des duivels, der zonde en der wet, maar onder de heerschappij van Koning Jezus.

De oude mens onder de wet vereenzelvigen, of laten participeren met het nieuwe schepsel in Christus onder de genade, is een gruwelijke valse leer, want -zegt den apostel nog een keer in Kol. 3:3: "Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God."

Ik zou in onze dagen geen refo-dominee op kunnen noemen die de twee-mens leer niet aanhangt, want ze zitten allemaal verstrikt in die roomse processenleer, aka de roomse afstervingsleer van de oude mens en stellen de HC, vr. en antw. 88, al decades boven Gods Woord. Er zijn er zelfs die beweren dat Gal. 2:19 -het gestorven zijn aan de wet- alleen voor Paulus gold en voor zichzelf en anderen daarvan een stervensproces maken tot hun laatste snik. Dat is een hard bewijs dat zij Christus niet kennen als het Einde der wet, dus in het geheel geen kennis hebben aan de bediening des doods in de dood van de oude mens, omdat ze -net als de broers van Jozef- vroom voor de dag willen komen, en met het tonen van een schoon gelaat naar het vlees zielen bedriegen voor de eeuwigheid. Gods volk sterft niet aan haar eigen "ik" bij de laatste snik, maar in de doorgang door de Enge Poort, gelijk geschreven is: "Ik leef doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij", Gal. 2:20.

Paulus bedoelt met "ik" de oude mens onder de wet, Saulus van Tarsen! En degenen die hun eigen "ik" koesteren tot hun laatste snik in het kader van de roomse en droombeeldige afstervingsleer der oude mens, zijn gehypnotiseerd en gedrogeerd door de dienstmaagd en haar zoon, dat is, door de oude mens en zijn werken. Dezulken zijn niet der wet gedood en kennen Christus niet als het Einde der wet. Wordt behouden van het verkeerd geslacht!

Met name Paulus zet door de inspiratie des Heiligen Geestes de Evangelie-bazuin aan de mond om het door de bediening des Geestes te laten doorklinken in de harten van Gods aangevochten en verbrijzelde volk: "Gij zijt gestorven en gij hebt de nieuwe Mens aangedaan!" Dat geldt voor al Gods kinderen, ook voor David, en van dat gemeenschapsleven in en met Christus geeft David overvloedig getuigenis in de Psalmen.

We moeten goed verstaan dat Gods volk alleen voor het vallen in de zonde bewaard blijft in het kader van de vreze des Heeren, zoals Jozef het uitroept als hij geconfronteerd wordt met de verleiding van Potifera, zeggende: "Hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!" Gen. 39:9. Jozef was tegen de verzoeking des duivels bestand, omdat hij verkeerde in de dadelijke gemeenschap met God. En hoewel al Gods volk in de staat der gemeenschap verkeert, is de beoefening ervan niet altijd even sterk, want we zijn tot hinken en zinken ieder ogenblik gereed en die meent te staan, ziet toe dat hij niet valle (1 Kor. 10:12).

David was er echter niet willekeurig op uit om iemand te vermoorden, maar toen hij op het dak van zijn paleis verkeerde, legde hij de volle wapenrusting Gods terzijde, sloeg zijn oog op Bathseba, en toen ontvlamde in David de zondebegeerte om haar te bezitten, want de zonde is een kracht, ook in het leven van Gods volk, en hoewel zij bevrijd is van de heersende macht der zonde, kunnen zij er toch voor een moment door overvallen worden, aangepord door de duivel, hetgeen we ook zien bij de volkstelling, waartoe David door de duivel werd aangepord en in zijn strikken viel en voor die zonde door de Heere zwaar gekastijd is geworden.

Zowel bij de volkstelling als bij het overspel met Bathseba kon David de duivel echter niet de schuld geven, want uit de mond van de profeet Nathan klonk het ondubbelzinnig: "Gij zijt die man!", gelijk geschreven staat: "Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood", Jak. 1:13-15.

Als Gods volk niet wandelt in de volle wapenrusting Gods, is zij vanwege het lijk van de oude mens, de overgebleven aanklevende en inwonende zonden (Rom. 7:17, 20), niet bestand tegen de aanporring en verzoeking des duivels, niet bestand tegen de kracht der zonde, want de prikkel des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet (1 Kor. 15:56) en als Gods volk met de wet gaat hoereren, dan ligt de zonde aan de deur (Gen. 4:7). De geestelijke hoererij neemt zijn aanvang door de begeerte der verleiding binnen te laten en die ontvangen hebbende, baart de zonde.

Dus goed verstaan, het bevel van David aan Joab om Uria te laten sneuvelen in de strijd, geschiedde in het kader van zijn geestelijke hoererij met de wet, want de zondebegeerte had zijn hart vervuld, maar de drijfveer daarvan was niet om Uria te vermoorden in de eerste plaats, maar om Bathseba te bezitten en voor dat doel moest Uria uit de weg geruimd worden. Ja, het is bijna te vreselijk voor woorden, maar Davids moordaanslag moeten we maar niet buiten de deur zoeken, maar in ons eigen hart, want als we iemand heimelijk vermoorden in onze gedachten, plegen we dezelfde zonde. Als David Uria eigenhandig had moeten vermoorden, had hij het niet gedaan, maar moord is moord, want uit der profeten mond klonk het "Gij zijt die man!" Nou, daar heeft al Gods ware volk wel kennis van, maar ook aan hernieuwde vergeving, want de zonde zal over u niet heersen, kind des Heeren, "want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade", Rom. 6:14, "Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde", Rom. 6:7.

Waarom geschiedt het vallen in de zonde in het leven van Gods volk onder de toelating Gods? God wil genade verheerlijken! Voor degenen echter, die dit zalige feit als een vrijbrief opvatten om er maar op los te zondigen, is hun verdoemenis rechtvaardig (Rom. 3:8). Dat geldt ook voor degenen die de oude mens aan de nieuwe mens plakken, want dezulken leven in een gedurige staat van geestelijk overspel en zijn nooit der wet gestorven en hebben Christus als het Einde der wet nooit leren kennen.

Ook voor David gold en voor al Gods volk geldt, wat Paulus leert in Rom. 7:17-21: "Ik dan doe datzelve nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Want ik weet, dat in mij, dat is, in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Indien ik hetgene doe, dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt."

Ook hieruit blijkt duidelijk dat Gods ware volk geen oude mens meer is, noch heeft, maar vanwege het lijk van de oude mens, dat is het vlees, het lichaam des doods, tot hinken en zinken ieder ogenblik gereed is. En als dat geheel vleselijk zijn in de aanvechting gekend wordt (Rom. 7:14), om verlost te worden van het lichaam des doods, breekt het nochtans des geloofs erdoorheen: "Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere", Rom. 7:25.

En ook in Davids hart heeft het bij God vandaan geklonken, toen hij zijn bed doorweekte met tranen van berouw en heftig gekastijd werd door de Vaderlijke kastijding voor zijn gruwelijke zonden: "De zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade!"

Ziet u, dat de leer van vrije genade een alles bevrijdende leer is en dat de roomse twee-mens-leer een slavendienst is. Gods volk wordt steeds in haar genadestaat bevestigd door een hernieuwde toepassing van de borgstelling en de plaatsbekleding van Christus: "Want Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden!" Jes. 53:5.

Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men love Hem vroeg en spa, de wereld hoor en volge mijn zangen, met amen, amen na. Amen!

Zegen,

GPPB. v.d.m.

KLIK OP DE AFBEELDING TER INZAGE 1e EN 2e VRAAG BEANTWOORD, PLUS DE WEERLEGGING VAN DE PELAGIAANSE LEER VAN DR. M. KLAASSEN - GECOMBINEERD IN 1 PDF-ARTIKEL


http://www.providencemountainranch.com