|
VRAAG OVER DE SERIE PREKEN TEGEN DE ROOMSE TWEE-MENS LEER, TEN AANZIEN VAN DE HOERERIJ VAN SIMSON EN DAVID
Inzender: Geachte ds. Ik heb al uw preken tegen de roomse twee-mens-leer beluisterd, maar er blijft voor mij nog een brandende vraag over. Hoe kan het dat zoals de bijbelheiligen Simson en David de zonde van hoererij bedreven hebben als zij de oude mens gestorven zijn, der wet gestorven zijn, der zonde gestorven zijn, en dus ook geen twee mens zijn, zoals u dat verkondigt?
Antwoord: Dank voor uw vraag en ik denk dat ook Gods kinderen dikwijls bestreden worden met wat u aan de orde stelt. In de eerste plaats is de bijbelse theologie, dus alles wat behoort tot de leer van Christus, niet gebaseerd op een gedragstheologie. De genadestaat in Christus staat of valt niet met het (wan)gedrag van Gods verzoende kinderen. Immers, in het uur van de wedergeboorte worden de zonden door het bloed van Christus vergeven, van verleden, heden en toekomst. Dat betekent niet dat Gods volk er dan maar vrijelijk op los kan zondigen, aangezien het nieuwe schepsel in Christus (2 Kor. 5:17), zoals ook u aanhaalt, de oude mens, der zonde en der wet gestorven is, maar krachtens het lijk van de oude mens (het lichaam des doods) geheel vleselijk is en blijft, zoals Paulus dat verklaart, met name in Rom. 7.
De leer van de apostelen en profeten, waarvan Christus de uiterste Hoeksteen is, verkondigt ons heilsfeiten die gegrond zijn op de Oorzaak der Zaligheid, namelijk Jezus Christus en Dien gekruisigd. Christus heeft als Middelaar van verwerving de zaligheid verworven door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid en als Middelaar van toepassing, brengt hij Zijn volk ook toe in de tijd door Woord en Geest (Joh. 5:25), waarin zij de volmaakte gerechtigheid van Christus toegerekend krijgen op rekening des geloofs (1 Kor. 1:30), maar wel altijd als een verloren zondaar in de aanvaarding van zijn welverdiende straf.
Aan de geestelijke opstanding uit de doden gaat de bediening des doods, die van de wet, vooraf, zoals Paulus daar o.a. getuigenis van geeft in Rom. 7:9 en Gal. 2:19. Immers, de Heilige Geest zal de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en van oordeel (Joh. 16:8). God werkt altijd in de orde van ellende, verlossing en dankbaarheid, want als wij onze ellende niet recht kennen is er voor Christus geen plaats. Wat Paulus leert in Galaten 2:19-20 komt geheel overeen met het getuigenis van de godzalige Hanna in 1 Samuel 2:6: "De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen." Ik wil daarmee zeggen dat al Gods ware kinderen eerst tot de hel toe vernederd worden, alvorens Christus Zich zaligmakend in hen openbaart (Gal. 1:15-16) door Woord en Geest (1 Kor. 1:30).
Uit de apostolische leer blijkt dat Gods volk geen twee-mens is, niet halfverlost, maar volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig in Christus is. God ziet geen zonde meer in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israel. Toch worden Gods kinderen aan deze zijde van het graf niet de zondeloze engelen gelijk, dus geen pilaarheiligen, aangezien zij krachtens het lichaam des doods, geheel vleselijk zijn en blijven tot aan hun laatste snik, zoals Paulus dat uitdrukkelijk leert in Rom. 7 en dat is ook de geloofservaring en/of inleving van al Gods ware volk. Die roomse twee-mens-leer is een verwerpelijke slavenleer, aangezien de bevrijding van een verloren zondaar in en door Christus volkomen is, gelijk geschreven staat in Johannes 8:36: "Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn."
Tegelijk houdt God Zich over een ellendig en arm volk dat op Zijn Naam betrouwt (Zef. 3:12), want zonder Hem kunnen we niets doen (Joh. 15:5). Gods ware volk dat door Christus volkomen vrijgemaakt is uit het werk- en diensthuis der zonde, bevindt zich op de smalle weg des levens onder het heiligend kruis, opdat zij door lijden geheiligd worden. Zij hebben de dienstbare Hagar en haar zoon uitgeworpen (Gal. 4:30) en leven door het geloof des Zoons van God (Gal. 2:20). Dat betekent ook dat Gods ware volk aan haar eigen "ik" sterft in de doorgang door de Enge Poort: "Ik leef doch niet meer ik", en niet met hun laatste snik, zoals vele tovenaars leren. Met hun laatste snik worden zij niet van de oude mens, maar van het lijk van de oude mens verlost, ofwel het lichaam des doods.
Vanwege het lichaam des doods, dus het lijk van de oude mens, dat Gods kinderen aan deze zijde van het graf omdragen, kunnen Gods kinderen soms ook in grove zonden vallen, zoals dat o.a. met Simson, Salomo, David het geval is. Ik zeg er direct bij dat al Gods ware volk zich geen millimeter boven genoemde bijbelheiligen kan en zal verheffen, aangezien al Gods kinderen zichzelf kennen als de grootste der zondaren. Wat hebt gij dat gij niet ontvangen hebt? (1 Kor. 4:7). Geen enkele verheffing is mogelijk, opdat geen vlees zou roemen voor Hem, want wie roemt roeme in den Heere! Ten spijt van het lijk van de oude mens, klinkt de roemtaal des geloofs: "Ik dank God door Jezus Christus onze Heere", Rom. 7:25.
Het lijkt dat Paulus in Filip. 3:12 suggereert dat hij nog niet volkomen verlost was, als hij zegt: "Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben."
De opvatting van het verkeerde geslacht, namelijk, dat Paulus nog niet geheel in en door Christus verlost was, is een valse leer, aangezien Paulus in Filip. 3:12 het niet heeft over zijn volkomen verlossing in en door Christus, maar over de volmaakte trap van de wedergeboorte in de hemel, waartoe hij van Christus Jezus reeds gegrepen was. De discipelen waren Christus gevolgd in de wedergeboorte (in ruimere zin) en daarin worden zij door Christus bevestigd, zeggende: "Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israels", Matth. 19:28 en naar die hemelse volmaaktheid jaagde Paulus en al Gods ware volk met hem.
Nu komen wij aan uw vraagstelling, hoe het mogelijk is dat Gods kinderen, die de oude mens, de wet en de zonden gestorven zijn, zoals Paulus dat o.a. leert in Rom. 6 en 7, toch soms in grove zonden vallen?
Antw.: 1. Omdat Christus Zijn volk in het uur van de wedergeboorte volkomen bevrijdt van de heerschappij der zonde, van de heerschappij des duivels en van de heerschappij der wet, kunnen Gods kinderen na ontvangen genade GEEN onnatuurlijke zonden bedrijven. Dus heel die celibatair verklaarde sodomie is van God vervloekt. Onder de genade kunnen Gods kinderen ook niet in de zonde leven. Het "leven in de zonde" is geklonken aan de oude mens onder de wet, zoals ieder mens van nature en met heel de wereld voor God verdoemelijk is.
2. Hoewel mannen Gods, zoals Simson en David in grove zonde gevallen zijn, moeten we dat verstaan in het kader zoals Paulus daarvan spreekt in Rom. 7 -en dat geldt van alle zonden, waarin Gods volk valt na ontvangen genade- "Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Indien ik hetgene doe, dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde, die in mij woont", Rom. 7:19-20.
Gods volk ontvangt in het uur van de wedergeboorte een nieuw hart en een vernieuwde wil, om te willen wat God wil. Als zij in de zonde vallen, zondigen zij niet willens en wetens. Dat zegt Paulus duidelijk in genoemde tekstwoorden, namelijk, dat hij het goede wil en het kwade niet wil, maar vanwege het lichaam des doods blijft Gods kind geneigd tot alle kwaad, maar niet van harte. "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade", Rom. 6:14.
Paulus geeft niet de oude mens de schuld van zijn zonde en vleselijk bestaat, want van die oude mens onder de wet en onder de toorn Gods, was hij volkomen verlost, gelijk hij zelf door de inspiratie des Heiligen Geestes leert, o.a. in Kol. 3:9-10: "Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, en aangedaan hebt den nieuwen Mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft.
"De zonde die in mij woont" (Rom. 7:17), ziet op het lichaam des doods, dat enkel vlees is en vlees wordt nooit bekeerd, maar ten spijt van de nog inwonende en aanklevende zonden na ontvangen genade, ziet Christus geen zonde meer in Zijn Bruid (Hoogl. 4:7), omdat zij geheel bekleed (overkleed) is met de mantel der gerechtigheid van Christus.
Nogmaals, dat betekent niet dat een kind van God zich dan maar kan uitleven in de zonde, want dat breekt Paulus geheel af, in hetgeen hij in Rom. 6:1-2 leert, zeggende: "Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?" Hoewel de Bruid van Christus zich geheel zwart kent, nog zwarter dan de tenten van Kedar, is zij in de ogen van de Bruidegom geheel rein en liefelijk (Joh. 15:3 - Hoogl. 1:5).
Het afsterven van de oude mens is dus een rooms verzinsel, aangezien de oude-mens-dood ineens en voorgoed geschiedt (Rom. 7:9 - Gal. 2:19). De waarachtige bekering bestaat evenwel uit twee stukken, namelijk: 1. Doet aan den Heere Jezus Christus en Gods volk heeft de nieuwe Mens aangedaan en wordt daarin bevestigd; 2. Die de Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid (2 Tim. 2:19b), zeggende: "Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders, alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees; maar dient elkander door de liefde", Gal. 5:13.
De kanttekeningen bij de SV zijn helaas roomser omtrent "het gestorven zijn aan de wet" dan algemeen wordt aangenomen en dat geldt ook voor de roomse afstervingsleer van de oude mens in de HC, vraag en antwoord 88, t.a.v. de waarachtige bekering. De oude mens is de mens in zijn natuurlijke zondestaat onder de wet en Gods volk sterft de oude-mens-dood door de bediening des doods, alvorens zij door de stem van de Zoon van God opstaan uit hun adamsgraf als een nieuw schepsel (Joh. 5:25) en zijn dan niet meer onder de wet, maar onder de genade! De oude mens komt NOOIT EN TE NIMMER onder de genade, anders zou Christus tevergeefs gestorven zijn. Dat binnen de afvallige refokerken de oude mens massaal door de enge poort gesmokkeld wordt, zal in de hel beweend moeten worden, aangezien Christus geen huwelijk aangaat met de oude mens, maar van een hoer een reine maagd maakt. Ere zij God !
Als Gods kinderen daarentegen God verzoeken, zoals dat o.a. met Simson en David het geval was, dan weet God hen wel te vinden door een straffe (Vaderlijke) vleesverterende kastijding te bezorgen, waardoor Simson door uitsnijding zijn ogen verloor en David een kind verliezen moest. Aan die Vaderlijke kastijdingen heeft al Gods ware volk kennis, gelijk geschreven is: "Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt? Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen", Hebr. 12:6-8.
Dit moet u voor ogen houden, dat een kind van God, die in de zonde gevallen is, ALTIJD weer door de Heere hersteld wordt in Zijn gunst, in de weg van berouw, smeking en geween, zoals ook Petrus -die zijn Meester veloochend had- tot berouw kwam door de liefdesogen van Christus en door Christus hersteld werd aan de zee van Tiberias, zowel in persoonlijk als in ambtelijk opzicht. En zoals ook met Simson geschiedde toen hij daar stond tussen de pilaren van de tempel van Dagon, zijn haar en zijn kracht terugkreeg en de Filistijnen de finale slag bezorgde. Huichelaars daarentegen en het verkeerde geslacht komen nergens mee in de schuld, omdat zij de liefde Gods in Christus NIET kennen; de Waarheid verdraaien tot hun eigen verderf; Gods kinderen onder het kruis belasteren en derhalve het oordeel Gods op hun hals halen en zich bedriegen voor de eeuwigheid, zolang zij zich niet waarachtig tot God bekeren, hoewel "het verkeerde geslacht" zich nooit zal bekeren.
Laat dit dan ook gezegd zijn, wat Paulus schrijft in Hebreen 10:25-27: "En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert. Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden; maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden."
Lees via een Klik op de afbeelding de weerlegging tegen de pelagiaan dr. M. Klaassen nog maar eens, want daarin komt alles aan de orde, met name wat de verwoestende gevolgen zijn van die roomse twee-mens leer.
Hopend uw vraag voldoende beantwoord te hebben, verblijven wij met groet en zegen,
GPPB. v.d.m.
|
|