BEDRIEGELIJKE ARBEIDERS
VALSE APOSTELEN ZIJN BEDRIEGELIJKE ARBEIDERS  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Meneer Burggraaf,

Hartelijk bedankt voor de aanvulling. Die schandelijke achterklap van DJK bewijst alleen maar zijn eigen schande. Bovendien zegt hij niets feitelijks en geeft zichzelf bloot als een ziekelijk persoon. Van een allegorische vriend is hij veranderd in een hatelijke vijand. Meneer Burggraaf, ga voort in de voetstappen van Christus!

Sterkte,

J.G.

---------------------------------------

Beste JG.,

M.b.t. lasteraars heeft de Heere tot mij gesproken en krachtdadig in mijn hart bevestigd: "De lieden die met u twisten zullen vergaan!" Doch ik heb hun dodelijke dag niet begeerd, de Heere is mijn Getuige!

Hartelijke groet,

GPPB.

-----------------------------------------------
"Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen bevonden mochten worden gelijk als wij. Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. En het is geen wonder, want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts. Zo is het dan niets groots, indien zijn dienaars zich veranderen als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken", 2 Kor. 11:12-15.

De apostel Paulus spreekt hier van geestelijke papegaaien die alles van Paulus nadeden (zijn woorden der zaken stalen en zijn manier van doen) om eer en roem te verwerven, opdat zij aangezien zouden worden als apostelen van Christus. Deze bedriegers wilden aangezien worden zoals Paulus door God aangesteld was. Omwille van de Naam en de zaak van Christus voelt Paulus zich geroepen om die valse apostelen te ontmaskeren en af te snijden uit oorzaak van hun valse en gestolen roemtaal. De spraak van die valse apostelen en hun wijze van doen leek dus (objectief gezien) op de bediening van Paulus. Schreef Paulus brieven, zij ook. Reageerde Paulus tussen de regels van zijn inzenders door, zij ook. Schreef Paulus nadrukkelijk over de bediening van Wet en Evangelie, zij ook. Het genadeleven en de bediening van Gods ware volk en knechten, probeert de duivel altijd na te doen. De duivel is de grote aap van God (Luther). Ook uit andere delen van de Schrift blijkt dat de valse apostelen de woorden der zaken van Paulus stalen en zich daarvan bedienden om wat te zijn, om eer en aanzien te behalen. Die valse apostelen probeerden de bediening van Paulus te kleineren met de taal van de apostel zelf. Sprak Paulus over het sterven aan de Wet, zij ook, maar zij deden het zo voorkomen alsof Paulus de zaken van de woorden niet verstond, maar alleen zij wel. Die bedriegers probeerden dus met Paulus' woorden een competitiestrijd te voeren om de apostel belachelijk te maken en zichzelf te profileren als godzalige oefenaars, waarbij zij de zuivere leer van Paulus niet zozeer aanvielen, (want dat konden zij niet), maar hem wilden evenaren in bevinding, in inzicht, in geoefendheid, in bekendheid, in gezag, enz. Hun oogmerk van hun valse roemtaal was dus om bevonden te worden zoals Paulus, dus om voor ware apostelen van Christus door te gaan.

Ja, wat AFGUNST al niet bewerken kan, dat is met geen pen te beschrijven. Er is wat dat betreft echter niets nieuws onder de zon. Het ware werk Gods krijgt altijd na-apers. Dat is echter heel iets anders dan het geloof na te volgen van de geroepen getuigen van Christus (Hebr. 13:7) en hun navolgers te zijn, want daartoe roept ook Paulus op: "Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus", 1 Kor. 11:1. Navolging des geloofs is dus heel iets anders dan nabootsen. De navolging des geloofs is een kenmerk van genade, maar geestelijke nabootsing is een kenmerk van geestelijke corruptie. Ook kun je -zelfs als kind van God- gestempeld zijn door een bepaalde onschriftuurlijke prediking, maar dat staat nog niet in de schaduw van het nabootsen van het ware werk Gods, want dat is geraffineerd werk van de duivel. Paulus heeft wat dat betreft een zeer zware beproevingsweg gehad, want hij heeft zijn apostelschap constant moeten verdedigen tegen allerlei verdachtmakingen die zelfs in de gemeenten van Korinthe en Galaten heersten. Daarnaast moest hij zich stellen tegen de valse leraars, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoerden (2 Pet. 2:1). Ook moest de apostel zich tegen lasteraars in de gemeenten stellen, zoals Hymeneus en Alexander, die hij aan de satan heeft overgegeven, opdat zij niet meer zouden lasteren (1 Tim. 1:19). Daarbenevens had Paulus vele rampen en verdrukkingen te lijden (2 Kor. 11:23-29), die met name door de vrome Joden uit de besnijdenis beraamd werden, omdat zij de apostel uit de weg wilden ruimen. Paulus was echter geen weerloos slachtoffer, die elke tegenstander uit de weg ging, nee, in de kracht des Heiligen Geestes ging hij soms frontaal in de aanval om de valse apostelen af te snijden, omdat de zaak waar het om ging, niet zijn zaak was, maar de zaak des Heeren. Al noemde men Paulus 'een pest', of 'een klapper', dat deerde Paulus niet, want daarin drukte hij de voetstappen van zijn Meester -Die voor een vraat en een wijnzuiper is uitgemaakt geworden- maar als men de leer vervalste en als men de eer wilde opstrijken met nabootsing en valse leringen, dan scherpte Paulus het zwaard des Woords en stelde zich als een goed en een getrouw krijgsknecht van Christus aan het front van het slagveld, om de valse leraars de wapenen uit handen te slaan. Dat deed Paulus niet fanatiek of agressief, maar heel bedaard, doch Schriftuurlijk trefzeker. Gods ware getuigen hebben de strijd niet tegen vlees en bloed (al wordt dat maar al te veel beweerd), maar stellen zich tegen de geestelijke boosheden, waardoor ook de valse leraren en valse apostelen gedreven werden/worden. Het is de duivel om het even wie hij gebruikt in zijn dienst om het ware werk Gods na te bootsen en/of in discrediet stellen. Dan kunnen zelf Gods kinderen, ja, ware knechten van God zijn, zoals we ook zien met de wettische veinzing van Petrus in Antiochië, die echter door Paulus in de kiem gesmoord werd door openbare bestraffing, en dat was pure liefde; ten eerste tot God en ten tweede tot de naaste. Openbare bestraffing is beter dan verborgen liefde, tenminste, als het een Schriftuurlijke bestraffing betreft, waarvoor duidelijke en noodzakelijke redenen zijn.
In de tekst van onze overdenking gaat het echter over valse apostelen, die de ware apostelen afschilderden als verleiders (2 Kor. 6:8), om zelf met vleselijke wapenen eer en roem te verwerven. Doorgaans hebben bedriegelijke arbeiders in de wijngaard des Heeren een vleiende tong om indruk op de mensen te maken. Ze profileren zich als bescheiden en vriendelijke mensen, die zich bewogen tonen met het onsterfelijke lot van hun naasten, maar je moet dezulken maar eens op hun ware intentie testen, dan zijn het dikwijls draken gelijk. Een bedriegelijke arbeider valt altijd in de strik van zijn eigen garen, want dezulken predenteren alles te weten en dulden geen tegenspraak, en bij de minste terechtwijzing, veroorloven zij zich allerlei grofheden en geestelijke blufpraat om de ander te overtroeven, terwijl zij voor de buitenwacht schermen met liefde, ootmoed, zachtmoedigheid en oprechtheid, die ze zelf met geen vinger in de praktijk brengen, behalve in de nabootsing ervan. En als dezulken gewezen worden op hun dwalingen op grond van de heilige Schriftuur, dan wordt de vermaner gelijk met allerlei grofheden verketterd als iemand die niets van de ware bevinding verstaat; als iemand die geen kennis heeft aan 'de zaken van de woorden'; ja, als een vijand van de waarheid die zich door hun bediening er buiten gezet voelt.
Maar weet u wat zulke bedriegelijke arbeiders nooit doen? Ze gaan nooit concreet in op de aangewezen dwalingen die ze zelf als waarheid pretenderen en omdat ze tegen de Schriftuurlijke weerleggingen omtrent hun dwalingen geen bijbels verweer hebben, hoor je nooit meer wat van dezulken. Of ze beginnen van zich af te slaan, te schelden en te tieren, en ze beroemen zich erop dat zij 'de zaken van de woorden' (welker woorden zij van anderen gestolen hebben) volledig onder controle hebben en de ander wordt als een geestelijke stommeling en een genadeloze straatschurk van tafel geveegd, inclusief de aangevoerde Schriftuurlijke weerleggingen.
Sommige van deze bedriegelijke arbeiders kunnen ook heel onberekenbaar omslaan in gemaakte vriendelijkheid, omdat zij wel aanvoelen dat de grond onder hun voeten wegzinkt, en proberen dan hun schriftuurlijke tegenstanders in te palmen door het duivelse wapen van de achterklap in de vorm van het volgende lasterfragment dat ik recent onder ogen kreeg:

"De leer die GPPB. mag verdedigen, is vrij zuiver, echter hij brengt het als een klinkend metaal. Maar u heeft er werkelijk veel van weg. Ik heb uw mailtje gezien bij z'n ingezonden stukken. U zult het waarschijnlijk best met hem kunnen vinden, want ook hij is zo'n persoon die meer let op de woorden van de zaken, i.p.v. op de zaken van de woorden te letten. Ik wil u slechts waarschuwen voor deze man, daar ik hem van naderbij heb leren kennen. Hij heeft meerdere gezichten, en is in zijn handel en wandel zeer leugenachtig en vreselijk onbetrouwbaar. Dit vloekt werkelijk tegen de leer die hij mag verdedigen, en zijn vele liefdeloze geschrijf. "Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben, en nederig van hart", zijn woorden waar hij nog nimmer van heeft gehoord, en de gestalte van Nathanael zekerlijk ook niet, "ziet daar een Israeliet, in dewelke geen bedrog is…" Wat ben ik van deze man geschrokken…. Ontzaggelijk! Dit is werkelijk geen zwartmakerij." DJK

Dus die man zegt zich lam geschrokken te zijn van, ja, van wat? Maar hij is nog nooit ten dode van zichzelf geschrokken. Met zulke achterklap (waarin dikwijls ook andere huichelaars de hand hebben) gaan bedriegelijke arbeiders te werk om de geroepen getuigen van Christus, waarvan ik er een mag zijn, te belasteren; hun eigen geestelijke hondsdolheid te verbloemen en om de mensen aan zich te binden. Dezelfde dag kreeg ik twee ingezonden brieven van Rutherford binnen (zie ingezonden stukken), waarmee de Heere me kwam te versterken, en wel bijzonder met de laatste woorden van het volgende citaat: "Het is waar, 't is wat droevig en troosteloos, dat u zo alleen bent; maar zo was het ook met uw dierbare Meester; ook bent u niet alleen: want de Vader is met u." En met een gans verbroken hart stamelde ik: "Amen, lieve Heere Jezus!"
Ik schrijf dit in tegenwoordigheid Gods en de Heere weet dat ik niet lieg. Er is in de wijngaard des Heeren een ijver gaande, echter zonder geheiligd verstand. De afgunst drijft sommigen tot ongekende lasteringen om zichzelf te handhaven en hun ware intentie te verbloemen. God openbaarde sommigen echter in hun ware gedaante middels een weg des geloofs!

Dan zijn er ook nog van die bedriegelijke arbeiders die de bevinding van de baptistendominee, John Warburton, voor zichzelf claimen, zoals Warburton heeft beschreven in zijn boek: "Weldadigheden van een Verbonds-God", terwijl ze zelf in de weelde baden. Ik heb dat in het verleden meer mensen zien doen en als we dezulken dan afvroegen wat zij kenden van de bittere armoede en de dikwijls abominabele omstandigheden waarin de Heere Warburton tot zijn dood gehouden heeft en hem daarin geoefend heeft, dan moet men het antwoord schuldig blijven. Van die vrome kwasterij moet ik niets hebben. De geloofsbevinding van Warburton kan alleen maar ervaren worden in gelijksoortige omstandigheden. Ja, en als zelfs dominee's een rijtjeshuis i.p.v. een luxe pastorie al als "lijden om..." voorstellen, terwijl de tegenwoordige rijtjeshuizen paleizen zijn bij de beestenstal waarin de Koning der koningen geboren werd, ja, dan begrijp ik ook dat het gros belijders Gods volk niet kan en ook niet wenst na te volgen, omdat de laatsten door lijden geheiligd worden in de weg van heiligmaking. Dat is namelijk een vleesverterende weg, waarop alle gemaakte vroomheid eraf gebrand wordt. God leidt Zijn volk in diepe beproevingswegen om hen radicaal af te brengen van de volgende waan-ideeën, namelijk om vruchtbaar denken te zijn; om een bepaalde graad in heiligheidmaking te kunnen bereiken; om iets meer te zijn dan een dode hond voor God; om de waarheid in pacht denken te hebben; om zich iets meer te voelen en vromer voor te doen als een wereldling; om zich iets toe te eigenen wat God nooit geschonken heeft; om zichzelf bepaalde vrijheden te veroorloven en dat in anderen te veroordelen. Gods ware volk wordt kort aan het lijntje gehouden van Gods vrijegenade-teugel en daarin wassen zij op. Zelf niets te kunnen, niets te willen noch te bedillen, wordt op Jezus' school geleerd. Voordat Gods volk erachter is dat de GENADE het ALLEEN doet, dan moeten zij menige buil vallen; in velerlei uitzichtloze kuilen verkeren; van zichzelf walgen vanwege dat vleselijke mesthoopbestaan; zakken, zinken en bijna verdrinken, om de genade in Christus naar waarde weten te schatten. Dat is dus een leven van overboord gaan met je vermeende roeping, achterover vallen met je vermeende liefde, op je mond vallen met je vermeende "gestorven zijn aan de Wet", omdat bij die pretentie de zonden er juist uitbreken bij hopen. Ja, en zo kunnen we nog even doorgaan, maar een mens moet zich gedurig doodlopen op die babylonische muur van hoogmoed die zich na ontvangen genade nog zo menigmaal gelden doet. Anders weet je nergens van, hoor. Zelfkennis doe je nooit op zolang je pretendeert wat te zijn hetgeen God niet gewrocht heeft. Alles wat niet uit God geboren is, juist na ontvangen genade, zijn dode vruchten van werkheiligheid en stinkende verbeelding. En in die luidende schel-hoedanigheid staat er maar een ding in je vaandel: "Ik zal handhaven", ja, totdat God je publiek in de zonde laat vallen, dan is het over en uit met de schijnvrome, ootmoedige klaas en dan blijkt God de Baas. En dan vaar je met al je zogenaamde liefde en ingebeelde ootmoed voor je waarneming ter helle. Wat blijft er dan over, tenminste, als je genade kennen mag? Wel, hetgeen Christus tot al Zijn discipelen zegt: "Leert van MIJ dat IK zachtmoedig ben en nederig van hart...." IK BEN HET en als HIJ het is, dan zijn wij het NIET! Hij is het alleen, en anders geen. Ik hoef het ook niet meer te zijn en ik wil het ook niet meer, want in Christus ben ik net zo zachtmoedig als Christus Zelf. En die hoedanigheid in Christus blijft nooit zonder vrucht, maar ook de vrucht is alleen in Hem gevonden. De ware liefde laat zich niet verleiden tot de voorschriften van de algemene liefde, NEE, algemene liefde baart op geestelijk terrein alleen maar bedriegelijk en ziekelijk sentiment en walgelijke verdachtmaking. De ware liefde is rechtvaardig, onpartijdig en in de eerste plaats op God gericht, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Die liefde is uit God, door God en tot God en die liefde doet elk tot liefde nopen, want de liefde van Christus dringt ons. Zonder die dringende liefde Christi en zonder de bediening des Heiligen Geestes zit de mens vol judasachtige boosheden. Geloof je het niet? Mens, dan verbeel je je maar wat en dan weet je niet dat je één brok verraderlijke vlees bent, verkocht onder de zonde. Maar bij Gods ware volk wordt dat een last, soms niet te dragen, om door de vernedering van Christus in ons sterfelijke lichaam Gode in Christus de eer te geven door het geloof, want anders blijven we met een vroom gezicht God van Zijn eer beroven. Die bedriegelijke dekmantel rukt God Zijn volk af, want die Hij liefheeft kastijdt Hij, ja, Hij kastijdt een iegelijken zoon die Hij aanneemt. En als we zonder kastijdingen zijn, dan zijn we bastaarden en geen zonen. Maar als we daarin geoefend worden tot ons zielenut, dan gaan we Hem roemen die ons blijdschap geeft, juist in de diepte van onze verlorenheid, want Christus kan alleen Zichzelve kwijt aan een totaal verloren zondaar. Dat herhaalt zich in het genadeleven en Gods ware volk krijgt het lek NOOIT boven water. De lekke bodem van dat akelige "bekeerd zijn" en dat ijzige "vroom doen" wordt er finaal uit geslagen, opdat we nieuwelings zouden zakken en zinken op de Rots der eeuwen, Die gisteren en heden Dezelfde is.

Je hebt van die mensen die altijd hun bekering kunnen vertellen; ze hebben het, ze weten het en ze missen het nooit, laat staan dat ze het ooit verzondigd hebben. Gods ellendige en arme volk daarentegen moet zo menigmaal door duistere dalen, omdat ze onbedacht hun Herder hebben verloren. En voor dat volk is het altijd weer zo'n eeuwig wonder als de Heere hen in die toestand van uitzichtloosheid en verlorenheid weer komt op te zoeken, namelijk als zij Hem nooit meer verwachten, omdat ze alle aanspraken verspeeld hebben, alles verzondigd hebben en alles erdoor gebracht hebben. En als de Heere Zich dan komt te betuigen als een God van nabij en niet van verre, met de woorden uit Jesaja 49:16: "Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij", o, dan slaan de vlammen der liefde er weer uit en dan kan dat volk er weer veertig dagen tegen.
De kudde van Christus wordt zo menigmaal aangevallen door wolven in schaapsklederen, die met Gods ware knechten wedijveren als waren zij dienstknechten der gerechtigheid. Doch het kleinste beproefde(!) schaapje van Christus kan de wolven in schaapsklederen onderscheiden, namelijk aan de stem van de Goede Herder, die zij uit de mond van de bedriegelijke arbeiders niet opluisteren en van wie Christus Zich dan ook niet bedient. En als je mag vertellen wat God aan je ziel gedaan heeft, prompt zeggen die mensen dan: "Dat heb ik ook zo beleefd." En als je mag vertellen wat de Heere tot je ziel gesproken heeft, promt zeggen die mensen: "Die tekst heb ik ook gehad." Gods volk krijgt zowel Orpa's als Ruth's op bezoek. En die Orpa's kunnen wenen, o ja, emmers volk, nog veel meer als Gods volk, maar als het aankomt op het puntje van afscheid nemen van het leven van de oude mens, dan haken zij af, omdat zij het leven in eigen hand niet willen verliezen. En in dat beslissende uur op de grens van leven of van dood, daar getuigt Ruth tegen Naomi van de hoop die in haar is door het geloof: "Uw volk is mijn volk en uw God mijn God." Orpa daarentegen keert zich af, draait zich om en gaat als de oude mens terug naar haar afgoden, omdat zij nooit een nieuwe mens in Christus geweest is. Huichelaars kunnen omdraaien als een blad aan een boom. Vandaag zijn ze vroom en vriendelijk, morgen zijn ze gemelijk, nijdig en vooral onverzoenlijk. Zo is het ook met de valse arbeiders in Gods wijngaard. Om zichzelf te handhaven gedragen zij zich al naar gelang de situatie is. Ze hebben geen vaste koers. Ze zijn gemakkelijk te manipuleren en geloven alle laster die er van de getuigen van Christus rond gaan. Daarbij weten zij zich dikwijls geruggesteund door vele valse getuigen die de naam hebben dat zij leven, doch in werkelijkheid dood zijn. Dezulken -als zij door het Woord ontmaskerd zijn- kunnen wenen als een Orpa en zo de martelaar spelen en zich een slachtofferrol aanmeten, wat zij echter toeschrijven aan de zogenaamde "vreselijke karakters" van Gods getuigen. En zo houden dezulken elkaar zoet in het geestelijke centrum van Jeruzalem, met lollies, suikerballen en snotterzakdoeken, want meer hebben zij niet.

De gemene werkingen des Geestes gaan echter nog verder, hetgeen we zien bij de dwaze maagden. O, Gods volk vreest zo menigmaal nog als een dwaze maagd openbaar te komen, maar de dwaze maagden vrezen niet, nee, want zij zijn het, ze hebben het, maar ze hadden het net niet, want toen de Bruidegom kwam, gingen hun lampen uit om nooit meer te branden, omdat zij de inwoning des Geestes niet deelachtig waren. O, er is zo ontzaggelijk veel godsdienstig kunstlicht in onze dagen, op en onder de kansels, maar Gods ware volk is als een hutje in de komkommerhof verborgen. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar. Niemand? Jawel, want God vergeet Zijn volk nooit! Hoor maar: "IK, ja, IK zal naar Mijn schapen vragen en zal ze opzoeken", zegt den Heere uw Ontfermer.

Dus Paulus laat die valse apostelen niet hun gang gaan, maar hij snijdt ze af met het Woord onzes Gods en met het zwaard des Geestes. En dan mogen zij brullen van woede, schelden als een dolle hond, Gods Woord misbruiken en dat op anderen toepassen, maar dan is er Eén die zulke engelen des satans scheldt als Gezaghebbende: "De Heere schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u! Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?" Zach. 3:2. Amen.

GPPB.

PSALM 41 VAN DAVID        
Plaats in winkelmandjeMandje
1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
2 Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads.
3 De HEERE zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte.
4 De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger.
5 Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.
6 Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan?
7 En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.
8 Al mijn haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende:
9 Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.
10 Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
11 Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.
12 Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.
13 Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.
14 Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen.


http://www.derokendevlaswiek.nl