BRIEF AAN DS. M. te N.
BRIEF AAN DS. M. te N.        
Plaats in winkelmandjeMandje
Waarde dominee M. te N!

Uw leer aangaande de zekerheid des geloofs is de vertolking van een generaal heersende dwaling die zich vooral in uw kerkverband manifesteert. Om u recht te doen, heb ik uw rede op de SRB-avond van 18 september jl. aandachtig beluisterd vanaf de band. In hetgeen u uiteenzet zit heel veel waarheid, maar het zuurdesem van de dwaling doorzuurt helaas uw gehele deeg. Ik heb de woorden in uw toespraak niet op een weegschaal gewogen. Ik ben er de man niet naar om op iedere slak zout te leggen. Het gaat me om de kern van uw verhaal in het kader van de waarheid van het Evangelie. Ik heb dus contextueel geluisterd; het één met het ander vergelijkende.
U begint uw toespraak goed, door de weg tot Christus te vergelijken met een Schriftuurlijk bewijs, namelijk van een doodschuldige zondaar die door de bloedwreker achtervolgd wordt en naar de Vrijstad vlucht. Dat is een zuiver Bijbels beeld van de weg tot Christus.
De vraag die hier naar voren komt, luidt: "Is die ziel in Christus door het geloof?"
U zegt ja, maar een kind kan verstaan dat de weg tot Christus, Christus Zelf niet is, net zomin de weg naar de Vrijstad de Vrijstad niet is. De ‘bevinding' op de toeleidende weg tot Christus is nog onder de Wet en dus niet uit het geloof, want die geloven zijn niet onder de Wet, maar onder de genade, dus met Christus verenigd door een waar zaligmakend geloof. Wetsovertuiging is nog geen geloofsoverbuiging. Op deze zogenaamde toeleidende weg stopt u (in het vervolg van uw rede) vluchtende zielen alvast wat (toevluchtnemend) geloof in hun zakken wat ze echter niet hebben. Een recht ontdekte ziel laat zich ook geen geloof aanpraten, want om uit eigener beweging in Christus geloven is voor zo'n ziel net zo onmogelijk als om een ster van de hemel te plukken, totdat Christus Zich aan zo'n helwaardige ziel openbaart als schuldovernemende Borg en tussentredende Middelaar, ja, dan is het niet meer mogelijk om niet te geloven. Zo'n geredde ziel gelooft niet in zijn geloof, maar in Christus door het geloof en is daarom aan de eerste man (Adam) gestorven en heeft enige zekerheid van zijn zaligheid, de vergeving der zonden en zijn aandeel in Christus.
Immers, zodra een ziel in Christus gelooft, is hij vrij van de Wet van de eerste man (Rom. 7), en dan heeft de bloedwreker (de Wet) geen zeggenschap meer over zijn geweten, omdat een geredde ziel in de Tweede Adam, Christus, gelooft en niet meer onder de Wet is, maar onder de genade.
Paulus zegt op een andere plaats: "Als het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester", Gal. 3:25. In het vorige vers (24) zegt Paulus: "Zo dan, de Wet is onze tuchtmeester gewéést tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden."
Waarde ds. M., ik zal u aantonen dat u deze heilsbevindelijke orde omdraait in uw theologie, waardoor de rechtvaardigmaking door het geloof op de lange baan geschoven wordt, maar dat is een dodelijk recept uit het Vaticaan. De Bloedwreker heeft namelijk het recht buiten de Vrijstad (onverzoende) zielen te doden, welk recht hij verliest als de betreffende ziel zich binnen de muren van de Vrijstad bevindt, dus in Christus gelooft.
Als u zielen geloof toestopt die zich buiten de Vrijstad bevinden, vermengt u de Wet met het Evangelie en ontluistert u de Wet van zijn verdoemende kracht en maakt u de vrijmaking door het Evangelie overbodig, want zo'n ziel is toch al in Christus, zegt u. U zegt letterlijk: "De weg tot Christus is uit Christus en de zondaar die op de weg is, is in Christus."
Met deze religieuze politiek wordt het allesbeslissende ‘zijn' in de Vrijstad gedegradeerd tot een bijkomstigheid, want zo'n ziel is immers toch al gered, volgens uw bewering. Of denkt u dat een ziel nog gered moet worden, nadat hij Christus door een waar geloof is ingeplant? Degenen die dat leren hebben geen bijbelse theologie, maar platonische filosofie. Er is wel een komen tot Christus door het geloof, maar dat geschiedt in het kader van de geloofsoefeningen van degenen die reeds in Christus geloven en aan het einde der Wet gekomen zijn, al was het ook door het minste geloof in Christus. Het gaat in dit schrijven niet zozeer over de oefeningen des geloofs in het leven der genade, ook niet over het feit dat de kroon dikwijls omgekeerd zal worden, alvorens de zakelijke kennis in Christus beoefend mag worden, maar over de weg tot het geloof en in die weg is een ziel besloten onder de Wet (zie opnieuw Gal. 3:24-25).
U vermengt de weg (des geloofs) tot Christus, van degenen die reeds in Christus geloven, mét degenen die nog onder de Wet verkeren in de weg der ontdekking. Immers, verzoende zielen nemen voortdurend hun toevlucht tot Christus door het geloof, maar dat geldt niet voor degenen die onder de Wet verkeren, met het vonnis des doods in hun leden en door de trekkende liefde des Vaders tot Christus getrokken worden in de weg der ontdekking. Er is wel een weg tot Christus, maar dan komt niet zozeer de zondaar, maar Christus tot die zondaar, want Hij vindt Zijn volk nog altijd liggende op het vlakke des velds, vertreden in haar geboortebloed.
Uw theologie behelst een halve ontdekking en een halve verlossing, en is dus een vermenging van Wet en Evangelie, want u zegt dat een ziel op de weg tot Christus in hope zalig is en de verzekering van het geloof mist, alsof de vaste grond der dingen die men hoopt onzeker is! De ziel die op de hoop rust is geen misschientje engeen andere grond dan die van het geloof, namelijk Jezus Christus en Dien gekruisigd. ‘Niet zeker zijn' is de theologie van Rome. De Heidelbergse Catechismus, met name in Zondag 1 en 7 (+ 23), wordt ten aanzien van het bewust kennen van de Enige Troost en het geloof/geloven aangaande de vergeving der zonden niet gesproken over ‘worden', maar over ‘zijn'. Immers, het ware, zaligmakende geloof bestaat uit kennis, toestemmen en vertrouwen. U spreekt al over geloof, waarin bovengenoemde eigenschappen in hun ongedeelde eenheid gemist worden. Zulk geloof is dus niet het ware, zaligmakend geloof, maar een gevoelsgeloof, dat enkel berust op gevoel en zinsbegoocheling en dus nooit zeker is en kan zijn. Degenen -met name ds. Kersten- die de zekerheid uitsluiten van het wezen des geloofs, ergeren de kleinen, waarvan Christus zegt dat zij (de kleinen) in Hem geloven, Hem kennen en van Hem gekend zijn. Wie heeft er nu gelijk? Kersten of Christus? Christus is geen politicus, zoals er tegenwoordig bij hopen op de kansels staan; Hij is het Woord, het Begin der herschepping en het Einde (van de Wet) van alle tegenspraak!
Deze brief is bedoeld om u aan te tonen dat wat u leert haaks staat op de heilsleer van Christus. Behalve het (goede) voorbeeld van de Bloedwreker en de Vrijstad (met helaas een verkeerde toepassing), komt u in het vervolg van uw rede alleen maar met allegorische voorbeelden, zoals vele theologen plegen te doen in onze dagen, zonder deze ‘gangen' te verklaren vanuit de paulinische leer en op grónd van deze bijbelse leer. Waar het om gaat is niet de stand, maar de staat van een zondaar en dat is binnen of buiten. Er bestaat voor ‘bekommerd vlees' dus niet een soort niemandsland, ofwel een grijs gebied of één of ander fietspad tussen de brede en de smalle weg in die ten hemel leidt. Het is dan ook goed te verstaan dat zielen op de toeleidende weg, of zoals u wilt: op de weg tot Christus, zittend onder uw prediking, met hun gevoelsgeloof, nooit zeker zijn van hun zaligheid, om de eenvoudige reden, dat ze helemáál niet in Christus geloven.
Alle bemoedigingen, liefde, bewegingen, nodigingen die tot een ziel komen in de weg tót Christus, zullen zo'n ziel van de hel niet kunnen redden. Gód weet wel wie Hij trekt, namelijk degenen die Hij van eeuwigheid gekend heeft, maar dat is voor die ziel in kwestie absoluut verborgen zolang hij nog onder de Wet verkeert en dus niet in Christus gelooft. Sion zal immers door recht verlost worden. Bij u zijn zielen al voor het recht verlost, zoals Barabbas, maar de moordenaar aan het kruis kan u het wel anders vertellen, want op zijn weg tot Christus heeft hij eerst God vrijverklaard, zijn vonnis mogen omhelzen, alvorens Hij tot het geloof in Christus kwam door de vrijspraak van de Zone Gods en wel in een punt des tijds: "Héden zult gij met Mij in het Paradijs zijn."
Die man was dus al in het paradijs (in Christus door het geloof), alvorens hij er definitief heenging. Een ziel wordt echter niet het eigendom van Christus door het geloof, want de uitverkorenen zijn van eeuwigheid door de Vader aan de Zoon gegeven (lees Joh. 17, het Hogepriesterlijk gebed, speciaal vers 9), en zijn dus al het eigendom van Christus, alvorens ze tot het geloof komen. Voor dezulken heeft Christus de hoogste Prijs van Zijn bloed betaald en is te Zijner tijd voor hen gestorven (Rom. 5:6) en zal hen daarom in de tijd wederbaren en hen herstellen in Gods gunst en gemeenschap, in de vergeving hunner zonden.
Gods volk is dus nooit het eigendom van de duivel geweest, ze is de duivel toegevallen, dat is wat anders.

Nu kom ik terug op het feit dat u de heilsbevindelijke orde, namelijk het sterven aan de Wet door de Wet in het lichaam van Christus en het ‘zijn' in Christus door het geloof, omdraait. Het gevolg van deze constructie is de onzekerheid van het ‘gevoelsgevoel'. Het gevoel (blijdschap/berouw) gaat niet aan het geloof vooraf, maar is een vrucht van (de zekerheid van) het geloof, als gevolg van de vereniging met Christus door het geloof. Naast de weg tot Christus, of liever gezegd, nadat men tot Christus gekomen is, leert u ook nog eens het bestaan van een weg tot God, om gerechtvaardigd te worden?
In dat geval jaagt u levendgemaakte zielen weer de dood in, terwijl de gelovigen met Christus onder de Wet begraven zijn door de doop in Zijn dood en ook met Hem opgestaan zijn in het nieuwe leven zonder de Wet (Rom. 6:4).
Alle uitverkorenen behoren reeds tot het mystieke lichaam van Christus, alvorens zij tot het geloof komen. Ze zijn niet in Christus vóór het geloof, maar behoren tot het mystieke lichaam van Christus als zijnde Zijn eigendom (Rom. 5:6). Dezulken sterven aan de Wet in Zijn lichaam onder de Wet, daarom gaan ze in de weg der ontdekking niet verloren (wel voor eigen waarneming), omdat Christus voor hen de dood heeft verslonden tot overwinning. Sterven aan de Wet geschiedt (voor de uitverkorenen) echter nooit buiten het lichaam van Christus. Niemand kan de bediening des doods overleven buiten het lichaam van Christus. De Heilige Geest leert immers bij monde van Paulus: "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der Wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruch ten dragen zouden", Rom. 7:4.
Paulus is niet door het Evangelie aan de Wet gestorven, maar door de bediening des doods, dus door de Wet in het lichaam van Christus. "Want ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou", Gal. 2:19.
Paulus leefde niet meer, maar Christus in hem. Hij was gestorven en daarom werd hij elke dag in de dood overgeven om Jezus' wil. (2 Kor. 4:11).
Degenen die deze orde omdraaien roeien gelijk op met Rome. Ten aanzien van het sterven aan de Wet levert Paulus verschillende andere bewijzen:
* "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven", Rom. 7:9. 2.
* "Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden", Rom. 6:4. 3.
* "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven", Rom. 6:8. 4.
* "Want het Einde der Wet is Christus, tot recht vaardigheid een iegelijk, die gelooft", Rom. 10:4. Sterven aan de Wet is wel een doorgaande zaak in het leven der genade, door de praktijk des geloofs, waardoor een ziel in de vrijheid leert wandelen, omdat hij door Christus vrijgemaakt is, maar degenen die nog nooit (aan de Wet) gestorven zijn (dus aanvankelijk volkomen door het geloof), zijn niet in Christus en behoren niet tot Gods levendgemaakte volk. Iemand die niet aan de Wet gestorven is, is dus nooit zeker van zijn zaligheid en dat kan ook niet, want zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. In het minste geloof is zekerheid aangaande de vergeving der zonden, hoewel het vreselijk bestreden kan worden en zal worden, maar dat laatste is hier niet aan de orde.
Al Gods volk is dus in beginsel volkomen aan de Wet gestorven door het geloof en later ook door de verdere oefeningen des geloofs.
Dan hebt u, ds. M., het vervolgens over tien kenmerken.
Ten eerste de overtuiging, zelfs dat die diep moet gaan, maar u komt niet tot de noodzakelijke kennis van het verloren zijn en de vrijwillige strafaanvaarding, als vrucht van de gewilligheid van Christus. We gaan niet verloren, ds. M., we zijn verloren. Uw aangegeven diepgang is helaas nog te oppervlakkig, want als we geloven dat we verloren zijn, duurt dat (dodelijkst tijdsgewricht) geen drie dagen, maar in een punt des tijds wordt de betreffende ziel het Einde der Wet, Christus, geopenbaard. Als God het laatste draadje doorknipt en Christus zou Zich op dat moment niet openbaren, zou zo'n ziel levend ter helle varen.
Of hebt u er geen kennis aan?
Het gaat echter niet over de diepgang, alswel om de bewuste geloofskennis van HC. Zondag 1 vraag en antwoord 1.
U spreekt ook, zoals reeds gezegd, over een toevluchtnemend geloof. Maar een toevluchtnemend geloof geschiedt niet onder de Wet (dus niet in de weg tot Christus), maar onder de genade. Al het ware geloof is in zekere zin toevluchtnemend. Het komen tot Christus zal pas blijken zaligmakend te zijn als er een vereniging met Christus op volgt door het geloof. Iemand die tussen het komen tot Christus en de vereniging met Hem een is-gelijk-teken zet, door te zeggen dat zielen al in Christus zijn op de weg tot Christus (zoals u zegt), zit op zijn zachtst gezegd in rooms vaarwater.
Orpa was ook op de toeleidende weg, maar ging evenwel voor eeuwig verloren. Judas had ook een weg en de dwaze maagden waren ook op weg en waren niet te onderscheiden van de wijzen, want ze hadden allemaal de 10 kenmerken waar u het over heeft, maar ze misten evenwel het ware geloof, gewerkt door de Heilige Geest.
Van der Groe had een ouderling en die man kon wat vertellen! Het volk hoorde hem gaarne. Maar toen die man op zijn sterfbed lag wees hij naar de boekenkast en riep: "Daar staat mijn genade." Voor die man ging de genadedeur reeds dicht in de tijd. Toen is er bij Van der Groe een wissel omgezet en heeft hij het magistrale boek "De toetssteen van ware en valse genade" geschreven. Dat boek te lezen en te herlezen, kan echt zoveel kwaad niet, al leer je het onderscheid tussen ‘schijn en zijn' niet van Van der Groe, maar door de Heilige Geest.
Hetgeen u de jeugd op de SRB-avond voorschotelde, kunt u de dode godsdienst wel wijs maken, maar Gods vrijgemaakte volk trapt daar niet in, als ze op haar plaats is, want zij wensen, met Paulus, niets anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.

Vervolgens zegt u letterlijk dat de weg tot Christus niet hetzelfde is als de weg tot God. Dan zegt u er direct achteraan dat Christus de Weg is tot God. Hiermee geeft u te kennen dat de weg tot God na de zaligmakende kennis van Christus ligt. De weg tot God is echter dezelfde weg als de weg tot Christus, bovendien is zalig worden het werk van een Drie-enig God. U kunt dat lezen in de gelijkenis van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon, waarin de drie onderscheidelijke werkingen van de drie Goddelijke Personen door Christus worden getekend. In Christus leert Gods volk de Vader kennen, want Christus zegt tot Filippus: "Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?"
Bovendien, die vader uit de gelijkenis van de verloren zoon, spiegelt God de Vader af, Die als Eérste tot zijn zoon kwam, maar dat schijnt niet zo krek in uw systeem te passen, of heb ik het mis? Die verloren zoon had namelijk niet tegen het gemeste kalf (Christus) gezondigd, maar tegen zijn Vader, Die Zich evenwel in Christus over hem ontfermde. Dat is de les die erin verklaard ligt. Zo is/gaat het geestelijk ook. Voordat we Christus leren kennen, komen we eerst in aanraking met een heilig God, Die in Christus echter een verzoend Vader is voor degenen die gelooft!
Ds. M! Ik ben in twijfel over u. Voordat ik Christus leerde kennen, kwam de eerste Persoon Zijn beeld op te eisen. De Wet wees mij op mijn hemelhoge schuld en een vertoornd Rechter en zo kwam ik naakt voor God te staan. Toen was elke donderslag voor mij bestemd. Of verstaat u het niet? De weg tot Christus leidde voor mij naar de hel en dat rechtvaardig. Als Christus zegt Sleuteldrager te zijn van de hel en van de dood, op welke plaats is Christus dan aan u verschenen? Ik vond Hem, nee, Hij redde op het moment dat ik van de rand der hel viel. Hij sloot voor mij de hel af, die ikzelf door mijn bestaan geopend had. "Rechtvaardig verloren, rechtvaardig verdoemd!" Hier hield mijn bestaan op. Ik ga er niet over uitweiden, maar een ding weet ik, dat Christus Zich vanachter het Goddelijke recht Borg gesteld heeft tussen de Rechter van hemel en aarde en deze verdoemelijke zondaar. Tegen het majesteitelijke spreken van Christus (Openb. 1:18b), moest de hele mobilisatiemacht van de hel het afleggen. Vanaf dat moment vielen de beloften Gods als sneeuwvlokken in mijn hart. Dat was geen misschientje, geen ja en nee, maar in Christus ja en amen! Dus geen gevoelsgeloof, maar waar geloof: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus", Rom. 5:1.
Dus ‘gerechtvaardigd zijn' en ‘de vrede met God' horen onlosmakelijk bij elkaar, want Christus zegt: "Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien", Joh. 14:9.
Is er volgens u desondanks nog een andere weg tot God? Ik denk dat ik die dwaling genoegzaam weerlegd heb. Of bedoelt u dat als een ziel Christus kent als zijn Borg, voor God nog gerechtvaardigd moet worden, zoals vele wijlen en hedendaagse ‘nadere reformatorische' hulppredikers van de paus leren?
Als dekmantel voor deze roomse leer worden dan Zondag 7 en 23 uit elkaar gereten, terwijl er niet één seconde tijdsverschil tussen ligt. Na de vereniging met Christus is er niet nóg een weg tot God, want Christus is, met de Vader en de Heilige Geest één-enig God, Die leeft en regeert in eeuwigheid, alle macht hebbende in hemel en op aarde. Als we Christus nooit als God hebben leren kennen, weten we niet wie Christus is. "Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader", Ef. 2:18.
Met ‘wij' bedoelt Paulus al degenen die in Christus geloven en die zonder onderscheid in Christus gerechtvaardigd zijn en geheiligd zijn door de Heilige Geest.
U spreekt tenslotte ook nog over een mogelijkheid van zalig worden, die er echter niet is, want onder al die zogenaamde mogelijkheden kan men honderd jaar worden, zonder ooit aan de zijde Gods te vallen en het van Hem te verliezen. God houdt er -met eerbied gesproken- geen mogelijkheden op na, want zalig worden is totaal onmogelijk. Gods volk moet evenwel zalig worden, omdat God het onmogelijke doet.
De aanhaling: "Een geopenbaarde Christus is nog geen toegepaste Christus", leert u ook, ondanks uw ontkenning in deze. De tekst: "En het heeft Gode beliefd, Zijn Zoon in mij (Paulus) te openbaren", noemt u in één adem met de openbaring van een mogelijkheid om zalig te worden.
Paulus heeft, volgens u, de heidenen dus verkondigd dat hij Christus miste in de toepassing, zo van: "Zeg, heidenen, heb nog een weinig geduld met me, want ik heb slechts een mogelijkheid van zalig worden, ik mis Christus nog in de toepassing." Nee, want met de openbaring van Christus was Paulus gerechtvaardigd.
U schrijft in uw brief ook over missende en hongerige zielen, die Christus zalig spreekt, maar dat zijn degenen die kennis hebben aan Christus door een waar geloof. God missen buiten de openbaring van Christus is een eigenlievend gemis, daar is niets van God bij. Christus is de Bron en de Fontein des Levens en alles buiten Hem is schade en drek. Het ware gemis wordt dus vanuit het bezit geboren, zoals bij de Emmaüsgangers, want die mensen kenden Christus door het geloof, maar ze misten op dat moment het Voorwerp des geloofs, vandaar dat hun harten brandende werden toen Hij de Schriften voor hen opende; én: zij werden verzadigd met Hem in de breking des Broods!
Hongeren en dorsten naar de gerechtigheid staat derhalve in het kader van het jagen naar de volmaaktheid, waarvan Paulus melding maakt als hij zegt: "Ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben", Filip. 3:12. Kende die man Christus, ja of nee? De zaligsprekingen zijn niet tot onbekeerden of bekommerden onder de Wet gericht, maar tot degenen die Christus kennen door het geloof, zoals de discipelen, waartegen Christus Zich richt in de zaligsprekingen.
Moordenaars op de weg naar Sichem, waar u mee schermt, zijn we van nature allemaal. Christus bad derhalve voor moordenaars. Nooit ingeleefd?
Je kunt echter geen moordenaar zijn van gedrochtelijke hersenschimmen, zoals ds. Th. van der Groe schijnheilige sukkels onder de Wet omschrijft, die zich rijk rekenen met de hoop van een spinnenkop.
U kunt het een en ander er nog van lezen in de bij gevoegde kopieën van Comrie over ‘schijn en zijn' en van Van der Groe over ‘de zekerheid des geloofs'.
De oorzaak van het halfverloste christendom is dus een klaar bewijs dat vanaf de meeste kansels, zowel links als rechts, de bediening der verdoemenis (der Wet) vermengd wordt met die van het eeuwig Evangelie, zodat er welhaast geen doorbrekend werk meer is, want zo de herder, zo het volk. Er bestaat dus geen kennen van Christus en vertrouwen in Hem, terwijl men niet verzekerd is van de vergeving der zonden, in tegenstelling tot uw leringen dat het wel bestaat. Christus zegt immers dat ook de kleinen in Hem geloven (Matth. 18:6).
De zuigelingen in de genade hebben dus niet een onbewust habitusgeloof, maar ze gelóven daadwerkelijk, blijkens het Woord van Christus. Geloof en geloven is niet te scheiden en is er vanaf het prilste begin van het geestelijke leven. In het minste geloof is zekerheid, hoewel de gelovige dikwijls heen en weer geslingerd wordt door aanvechting en ongeloof, maar dat doet niets af van het feit dat zelfs zwakgelovigen enige zekerheid hebben van hun zaligheid, omdat Christus ook voor dezulken een volkomen Zaligmaker is en er Borg voor staat, dat hun geloof (geloven) niet zal ophouden.
In één adem met de toeleidende weg-religie noemt u de Hoofdman over honderd en de Syro-Fenicische vrouw. U bent echter hopeloos in de war, want deze mensen geloofden reeds in Christus. Hun verzoek aan en hun komen tot Christus liep niet over hun bekering, maar (respectievelijk) over de genezing van een doodzieke knecht en een door de duivel bezeten dochter. Uw suggestie om deze gelovigen alsnog op de weg tot Christus te plaatsen is dus geheel misplaatst, want de zaken waar het hier over gaat zijn geloofsoefeningen en geloofsbeproevingen in het kader van het leven der genade.

Tenslotte.
Hetgeen u, ds. M. te N., leert ten aanzien van de toeleidende weg is censurabel, want deze dwaalleer is in strijd met Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid. We beleven wat dat betreft roerige tijden, nu ook ds. Hegger in zijn godslasterlijke en censurabele dwaalboek: "EÉN IN DE LEVENDE CHRISTUS", als een (afvallige) hond tot zijn uitbraaksel (Rome) is teruggekeerd. Hegger wil de valse leer van Rome verzwageren met de zuivere leer van de Reformatie! Paulus waarschuwt in Hebreeën 6:4-6: "Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht ge weest zijn, en de hemelse gave gesmaakt heb ben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn. En gesmaakt hebben het goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw. En afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken."
Wat is nog waarheid in onze dagen? Gods Woord alléén! "Evenwel! het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en: Een iegelijk, die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid", 2 Tim. 2:19.
"Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden", 2 Kor. 5:17.

De Heere geve degenen die (de Zoon) hebben, en Hij ontneme degenen dátgene wat ze (buiten Christus) menen te hebben, want de beloften Gods zijn in Christus niet ja en nee, maar ja en amen voor een iegelijk die gelooft. We hopen van ganser harte dat veler ogen mogen opengaan voor de bijbelse heilsleer, die herontdekt werd door de reformatoren, door de hagenpredikers is verkondigd en door duizenden zielen is bewaard als een dierbaar pand in benauwde tijden.

Waarde ds. M. te N. Als u volhoudt hetgeen u leert, zoals u ook op de SRB-avond ten gehore gaf, dan kan ik u niet eens groeten (2 Joh. 1:10-11). Het is dus volstrekt noodzakelijk dat er SRB-avonden worden gehouden, waarin uw soort predikanten niet de spreker zijn, maar luisteraars. Deze brief kunt u als een inleiding beschouwen op de reeds bestaande weerleggingen op de Ger. Gem.-leer, die we op deze site gepubliceerd hebben.

Hopend dat de Heere uw ogen opent voor uw zielsmisleidende dwalingen, maar ook voor de waarheid van het Evangelie, verblijven wij met hoogachting,

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl