DORDTSE SYNODE
DORDTSE SYNODE 1618-1619        
Plaats in winkelmandjeMandje
De Dordtse Synode

Wat er aan de Dordtse Synode voorafging.

Jacobus Arminius en Francisus Gomarus waren hoogleraren aan de hogeschool van Leiden. Ze hadden allebei hele andere meningen over het geloof. Arminius was het niet eens met de mening van Calvijn, terwijl Gomarus hier wel sterk in geloofde. De meningsverschillen lieten de professoren onder de studenten uitvechten. De studenten kozen voor Arminius of voor Gomarus. De kerk bemoeide zich ook met het probleem.

Welke verschillen waren er tussen de Arminianen en de Gomaristen?
*De Arminianen leerden dat de mensen zouden geloven, omdat God dit van tevoren had gezien.
*De Gomaristen zeiden: God heeft de mens uitverkoren uit vrij welbehagen, zonder dat er iets van de mens bijkomt.
*De Arminianen dachten dat Jezus Christus voor alle mensen gestorven was, en het aan de mens ligt of ze van de verlossing/vergeving gebruik wilden maken.
*De Gomaristen zeiden dat Jezus Christus NIET voor iedereen was gestorven en dat Hij NIET voor de wereld bidt.
*De Arminianen leerden dat de genade van God verloren kon gaan.
*De Gomaristen zeiden dat de genade van God onverliesbaar is.

Door deze verschillende opvattingen, werd de spanning tussen de twee professoren steeds groter. Predikanten die het niet met de opvattingen eens waren, konden de professoren niet afzetten, omdat de kerk en hogeschool los van elkaar stonden. De predikanten moesten dus een andere manier bedanken om de verschillende opvattingen op elkaar af te stemmen. Ze organiseerden een synode (=kerkvergadering). Eerst was hier geen toestemming voor. Later werd de toestemming wel verleend. Het doel van de synode: de belijdenis van de kerken samenvatten. De provincies stuurden allerlei personen naar de synode. Zo ook Arminius, Gomarus en uit Friesland, Johannes Bogerman.

Er werden acht vragen voorgesteld. Met de eerste vijf vragen was iedereen het eens. Met de laatste drie niet. De vragen gingen over, of de Belijdenisgeschriften herzien moesten worden of niet. Bogerman was het hier niet mee eens. Hij dacht: Als men nieuwe belijdenisgeschriften op wilde stellen, betekende dit grote verdeeldheid. Bovendien zou het veranderingen met zich meebrengen, zodat er nooit vastigheid in de leer zou komen en dit is schuldig te noemen. De meningen waren zeer verdeeld.

Elke partij had zijn eigen aanhangers. De Gomaristen voelden zich achteruit gesteld, omdat zij geen steun van de regering kregen. Het contrast werd nu nog groter tussen de partijen. Johannes Bogerman vond de gedachten van de Arminianen onbegrijpelijk.

Het was een onzekere tijd. Bogerman ervaarde dit ook zo. Hij was de man die voor de zuivere leer ging en niets met andere geloven te maken wilde hebben.
Arminius en Gomarus ruzieden inmiddels gewoon door. Zelfs toen ze voor het gerecht werden geroepen. Deze rechtszaak werd door de staat Holland aangevraagd, omdat ze dachten dat de aanhangers van Gomarus gevaarlijk zouden worden. Met deze rechtszaak probeerden ze het te verminderen. Dit was niet het geval. Gomarus zei tegen de Hoge Raad: "Met het geloof van Arminius, durf ik niet voor de rechterstoel van de Heere Jezus Christus te verschijnen." Ondertussen werden er allerlei vergaderingen gehouden. In deze periode stierf Arminius, maar de strijd ging gewoon door. Het moest wel tot een synode komen, maar de Hollandse Staten wilden hier niets van weten.

In 1610 ontstond er een splitsing, dit benadrukte het contrast nog meer. Er waren nu Remonstranten (Arminianen) met als scheldnaam: Bavianen en Contra-remonstranten (Gomaristen e.a.) met als scheldnaam: Slijkgeuzen. Ze hebben deze naam gekregen omdat ze niet naar een remonstrantse preek wilde luisteren. Ze moesten soms kilometers lopen, voordat ze in een dorp kwamen waar een contra-remonstrantse dienst werd gehouden. Door deze lange tocht waren ze soms heel vies en zaten ze onder de modder. De contra-remonstranten kregen uiteindelijk bescherming van de Staten, er kon dus niks tegen hen gedaan worden. De remonstranten zaten wel met een probleem. Wie moest Arminius nu opvolgen? Het zou Condarus Vorstius worden. De contra-remonstranten waren het hier niet mee eens. Enkelen van hun zeiden, waaronder Bogerman: "Het is een gevaarlijke godslasteraar." Iedereen in Europa had zich tegen de Staat Holland gekeerd, omdat zij deze godlasterende man in dienst namen.

Bogerman schreef in deze periode een boek over de verschillen in leerstukken van de remonstranten en de contra-remonstranten. J. Bogerman werd een zeer geliefd man. In 1602 was hij scriba van de provinciale synode en in 1605, 1610 en 1615 was hij hier voorzitter van. Ook schreef hij allerlei boeken over de godsdienst volgens zijn opvattingen. Een paar onderwerpen / titels zijn: 'Men moet doordringen tot het gevoel van haar oorsprong, welke de zonde is'. 'De ontstichting van de zondag'. 'Alle uitwendige zaken die het vlees prikkelen, moet men ontvluchten, en eveneens de omgang met de goddelozen'.

In 1615 kwamen contra-remonstrantse predikanten bijeen in Amsterdam om te vergaderen over de moeilijkheden. Ze kwamen tot de conclusie dat er (toch) een nationale Synode moest komen. Ze dienden een verzoekschrift in bij de Staten Generaal. Deze Synode werd steeds afgewezen. Toch zou het beste zijn deze Synode in de Hollandse Staten te geven, omdat anders Holland en Amsterdam op eigen wijze kerkelijke zaken regelen. Hiervoor vreesden de contraremonstrantse predikanten.

Op een volgende vergadering kwam het idee tot stand, dat ze de hulp van grotere overheden nodig hadden. Ze konden hulp van Willem Lodewijk krijgen, met prins Maurits lag het iets moeilijker, omdat hij alleen maar verstand van het leger had en niet van de godsdienst.

Willem Lodewijk had prins Maurits overtuigd, de gereformeerde religie moest gehandhaafd worden. Op 14 januari 1617 werd er een vergadering gehouden met leden van verschillende regeringscolleges in Den Haag. Daar legde prins Maurits een eed af: De gereformeerde religie moest beschermd worden. Prins Maurits zei: "Ik heb gezworen, dat ik voor de Gereformeerde godsdienst zal strijden. Die eed zal ik houden, zolang ik leef!" De remonstranten voelden zich zeer belemmerd. De contra-remonstranten waren zeer blij. Prins Maurits was nu de man, de held etc. De remonstrant Van Oldenbarnevelt en de staat Holland bleven volhouden, dat er geen nationale synode mocht komen.

In het remonstrantse Den Haag werd een contra-remonstrantse kerk ingericht en daar werd met veel succes gepreekt. De hele wereld wist dat Maurits geen kerkelijk gemeenschap met de remonstranten wilde. Hierdoor werd het gezag van de Staten van Holland zwak. Ze konden kiezen: toegeven of volhouden. Ze kozen voor het laatste. Dit verscherpte de verhoudingen.

Ondertussen deden de provincies Friesland, Gelderland, Zeeland en Overijssel een aanvraag voor de Nationale Synode. De hulp van Engeland werd ingeschakeld. Maurits vroeg de Engelse koning om zijn stem te geven voor de noodzakelijkheid van de Synode. Maurits ging ondertussen zijn eigen gang. Hij verjoeg remonstrantse regeringen uit de provincies en plaatste daar een betere, contra-remonstrantse regering. Bogerman werd hier ook bij betrokken. Hij mocht in deze provincies preken en hij moest contact met Engeland houden.

Uiteindelijk was het besluit over een bijeenroeping van de Nationale Synode goedgekeurd met een meerderheid van de stemmen. De synode zou op 1 november 1618 in Dordrecht plaatsvinden. De Staten Holland en Utrecht bleven dwarsbomen. De remonstranten: Oldenbarnevelt en Hugo de Groot e.a werden gevangen genomen.

Alle provincies hadden nu toegestemd voor een Nationale Synode, ook Holland en Utrecht. Eindelijk is het gelukt.


De Nationale Synode

Op 17 oktober 1618 werd in ons land gebeden om de Heere te smeken of hij de leiding van de nationale synode op zich wilde nemen.

Op 13 november 1618 werd de eerste zitting van de Dordtse Synode gehouden. Johannes Bogerman was er ook. Hij kende veel mensen.

Iedereen in de Synode moest een eed afleggen, waarin beloofd werd: "In het oordeel over de geloofsgeschillen generlei menselijke schriften, maar Gods Woord alleen, voor een zekere en onfeilbare regel des geloofs te zullen gebruiken, en in deze ganse handel niet dan Gods eer, de rust der kerk, en bovenal de behoudenis van de zuiverheid der leer te zullen voor ogen hebben."

Op de eerste zitting moest er een voorzitter gekozen worden. Dit werd onze Johannes Bogerman. Iedereen vond hem geschikt voor deze functie. In de volgende zittingen werd de vraag gesteld op welke wijze men de remonstranten bij de synode moesten uitnodigen. Ondertussen werden er vragen gesteld over de bijbelvertaling.
*Is een nieuwe bijbelvertaling nodig?
*Hoe gaat zij het snelst?
*Aan hoe velen en aan wie moet zijn worden opgedrongen?
Bogerman kreeg ook een taak bij de vertaling. Vragen over catechetisch onderwijs, geloofsbelijdenis kwamen op de Synode ook aan bod.

Het was zover. Op 6 december 1618 verschenen de remonstranten op de Synode. Tot 14 januari 1619 kregen zij de tijd te spreken. Simon Episcopius was de woordvoerder van de remonstranten. Hij liet weten, in een toespraak van anderhalf uur, dat hij voorstander van de vrede was, en dat de verschillende meningen, twisten en alle andere onregelmatigheden bij de contra-remonstranten lagen. Volgens hem moest de Synode verantwoording afleggen aan de remonstranten. Toen de synode vroeg waarvoor ze hier gekomen waren, wilden ze niet reageren. Ze reageerden wel op een andere manier. Ze begonnen te protesteren. Bogerman was een goede voorzitter, want hij wist de remonstranten goed aan te pakken.

De remonstranten probeerden ondertussen een spelletje te spelen. Ze wilden de contra-remonstranten onderlinge verschillen uit te laten vechten, dit lukte echter niet. Bogerman stelde voor ze naar hun gevoelens te vragen, dit weigerden ze. In gesloten kring stelde Bogerman de volgende kwestie voor: Blijven ze of sturen we ze weg. Ze schoten zo niks op, omdat de remonstranten de Synode belemmerden. Na overleg hebben ze besloten de remonstranten voortijdig weg te sturen.

Op 14 januari 1619 vroeg de Synode de remonstranten het besluit te gehoorzamen. Dit deden ze niet. Ze reageerden heel kinderachtig. Ze schreven briefjes met daarop teksten als: we gaan de prins vermoorden. Episcopius wilde persé nog een geschrift voorlezen. Dit had niet veel effect. Johannes Bogerman gaf nog een rede waarin hij alle negatieve punten van het gedrag van Episcopius en zijn aanhangers voorlas en ten slotte ontsloeg hij hen uit de Synode. Als de Synode ze nodig had, werd dit gemeld.

Ze konden nu in alle rust verder werken. In de 125ste Synode kwamen de verklaringen van de leerstukken tot een einde. In Bogermans vrije tijd had hij al leerregels gemaakt. Deze werden een klein beetje aangepast en gehandhaafd

Op 6 mei 1619 was de voorlaatste zitting (153e) Er waren veel toeschouwers, ook de gewonde burgerij. In deze zitting werden allerlei mensen bedankt. In de allerlaatste zitting werden ook de buitenlandse leden bedankt en ze kregen een penning mee naar huis. Hierna volgden nog 26 zittingen zonder buitenlanders. In deze zittingen werd niks nieuws verteld, er werden alleen formulieren opgemaakt.

Hier volgen een paar artikelen van de leerregels van de Dordtse Synode.
Artikel 8: Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden, of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hun singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de Dienst presenteren, zal de classe hen (indien het de Synode goedvindt) eerst examineren, en, naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijdlang laten (in het) privé proponeren, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen.
Artikel 54: Insgelijks zullen ook de schoolmeesters gehouden zijn, de artikelen als boven, of in de plaats van die, de Christelijke Catechismus te ondertekenen.

De nieuwe zuivere leer werd door de kerk aanvaard. Deze leer wordt de Dordtse Leerregels of de 5 Artikelen tegen de remonstranten genoemd. Johannes Bogerman dankte allen voor de trouwe arbeid en steun. Hij hoopte dat hij hen ooit tegen zou komen in de "Hemelse Synode".

Door de nieuwe regels werden verschillende predikanten, rectoren en schoolmeesters afgezet. Deze hadden blijkbaar remonstrantse opvattingen. Op 13 mei 1619 werd Johan van Oldenbarnevelt ter dood veroordeeld. Hij had de wetten in de war gebracht, de stand van religie in de verwarring gebracht en een misdaad gepleegd. Hij was te trots om zijn spijt te betuigen tegen Maurits. Kortom, Johan van Oldenbarnevelt was de grootste oorzaak van de kerkelijke twisten.


http://www.derokendevlaswiek.nl