|
|
Het kostelijke boekje van "Mary Bunyan, de blinde dochter van John Bunyan", is ooit aan het publiek aangeboden met de wens dat het de harten van de heiligen zal voorbereiden op de verdrukking die de Kerk van Jezus Christus zeer zeker te wachten staat. Laten de gerusten te Sion dit beproefde getuigenis van onze voorvaderen en hun geloofskracht in Christus, eens ernstig overdenken. Gedenk aan de vrouw van Lot. Buiten Christus bent u slechts een hartslag van de rampzaligheid verwijderd. Haast u en spoedt u om uws levens wil om binnen de muren van de Vrijstad -Christus- gevonden te worden. De genadetijd kan zo plotseling afgesneden worden. Onderstaand fragment is me tot grote bemoediging geweest in Christus. De vervolging om Christus' wil is reeds in volle gang. De hel maakt zich op om de getuigende kinderen Gods te wederstaan met zijn diaboluspraktijken. "Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?" Zach. 3:2. En de Heere Jezus heeft bevestigend tot mij gezegd: "Mijn genade, is u genoeg." Meer heb ik niet, meer wens ik niet; ik ben het met Lam tevreden, want Hij is niet veel, maar mij Alles. Amen. Waarom word ik eigenlijk gehaat en gesmaad voor hetgeen ik dankzeg? NEEM EN LEES. -GPPB. SS.
|
|
Het is een koude, troosteloze januari-avond. De sterren gaan achter de dikke, sombere wolken schuil. De wind giert door de bladerloze takken en huilt door de verlaten straten. De gehele natuur, bezield en onbezield, schijnt verstijfd door de koude, gure lucht. In een kleine kamer van een nederige woning, even buiten de stad Bedford gelegen, is een gezelschap van mannen en vrouwen vergaderd. Wat heeft oude mannen en vrouwen, jongens en meisjes op zulk een vreselijke avond als deze uit hun huizen hierheen gevoerd? Ongetwijfeld zijn hun harten warm voor de een of andere zaak. Ongetwijfeld moeten hun begeerten vurig zijn."Wij zullen U niet laten gaan, tenzij Gij ons zegent", schijnt de beslissing te zijn geweest, die hun de kracht gaf om de onbarmhartige wind en de aanhoudend vallende regen te trotseren. Het is een gebedssamenkomst. De kleine kerk te Bedford heeft deze avond afgezonderd voor een ernstig gebed ten behoeve van zichzelf en van hun innig geliefde broeder Bunyan. Daar zijn de vrouwen, die Bunyan bij de deur in de zon zag zitten, en die hem hadden gewezen op het Lam van God, Dat de zonde der wereld wegneemt. Het is een gewichtig ogenblik, elk deelt in de last die op de kleine gemeente is gevallen. Een plechtige sfeer vervult de kleine vergadering; en de angstwekkende vrees overheerst, dat dit het ergste nog niet is. Een zucht ontsnapt uit een overbelast hart, en wordt beantwoord door nog een, nog een, en nog een, uit harten, die minder terneer zijn gedrukt onder een last van verdriet. De vrome man treedt binnen met een langzame, rustige stap en wordt begroet door een vriendelijke blik uit ieder oog. Hij wisselt een handdruk met twee of drie van de bejaarde broeders, waarna hij gaat zitten bij de lessenaar, waarop de Bijbel ligt. Alles is doodstil, behalve wanneer een verontrust hart een stille smeking opzendt in zuchten, die niet kunnen worden uitgesproken. Er komt nog iemand binnen en valt op een lege stoel, dan nog een, en nog een, totdat de kamer ten naaste bij wordt gevuld. De bejaarde man staat op en opent de oude, versleten Bijbel."Uw hart worde niet ontroerd, gij gelooft in God, gelooft ook in Mij", komt in zachte, volle zinnen van zijn lippen. Met gevoel leest hij dat schone hoofdstuk voor, het veertiende van Johannes, zo rijk aan vertroosting voor het beproefde hart."In deze wereld zult gij verdrukking hebben, mijn broeders, maar in Christus zult gij vrede hebben. Laten wij bidden." Het gehele gezelschap knielt neer, en terwijl de man Gods een vurige smeking opzendt tot de Allerhoogste, dat Zijn Almachtige arm verlossing zal bewerken voor Zijn kinderen, gaat een stilzwijgend "amen" op uit elk neergebogen hart. "O, verlos Uw dienaar uit de hand van de vervolger, en geef, o God, dat de leiding en de kracht van Uw Heilige Geest mag worden geschonken aan Uw volk, opdat zij in staat mogen worden gesteld, zich als mannen van hun taak te kwijten. O, mogen zij worden aangedaan met kracht van Boven, om getuigenis af te leggen van de onnaspeurlijke rijkdommen van het heerlijk Evangelie van de Zoon van God; en als het nodig zou zijn, dat getuigenis te bezegelen met hun bloed. Geef hun dat geloof, dat de wereld overwint. En als ons gevangenschap te wachten staat, zoals dat geschied is aan onze broeder, laten wij dan worden geschraagd en gesterkt, opdat wij de moeite mogen verdragen als goede krijgsknechten van onze Heere Jezus Christus. O, eeuwige God, wees ons een Toevlucht, leg onder ons Uw eeuwige armen. Drijf de vijand voor ons uit, betreed hun hoge plaatsen, en roei hen uit, zodat zij Uw volk niet meer kunnen kwellen. En zeg tot Uw volk: "Vrees niet, want Ik ben met u; wees niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ja, Ik help u; ook ondersteun Ik u met de rechterhand van Mijn Gerechtigheid, want Gij, o Heere God, geeft de zwakken kracht, en hun, die geen macht hebben, vermeerdert Gij de sterkte. O, open voor ons dan een weg door de zee, een pad in de geweldige wateren, opdat de vloeden ons niet mogen overstromen, en wij droogvoets erdoor kunnen gaan, bevrijd uit de handen van onze vijanden."
Er ligt op die kleine vergadering een doodse stilte, die slechts wordt verbroken door de ernstige stem van de smekeling, en zo nu en dan door een zucht, die uit een overstelpt hart wordt geperst. Elk hart is ontroerd, en velen onderzoeken zichzelf; en tot de Troon van de souvereine liefde stijgt menig vurig, onuitgesproken gebed op om genade, om die zo donkere tijd tegemoet te gaan; om kracht om over alle vijanden te triomferen; en dat steun mocht worden geschonken aan hem, die terwille van het Evangelie was aangevallen, bespot, en schandelijk in de gevangenis geworpen. Ze staan op van hun knieën en zingen een loflied voor God. Een nieuw gebed wordt opgezonden en nog een lied gezongen, en dan staat de bejaarde broeder Landon op om een ogenblik tot de kleine groep te spreken. Hij is iemand die vele, lange, vermoeiende jaren de pelgrimsreis heeft afgelegd Hij heeft een aantal zware gevechten geleverd met de wereld, het vlees en de duivel, en daarin door genade altijd de overwinning behaald. Ieder aanwezige kent hem, en zijn woorden treffen hun luisterende oren als liefelijke muziek. Zijn lange, grijze haren, vallen over zijn schouders; zijn gestalte gaat gebogen onder de last van de levensreis, en zijn hand beeft, wanneer hij die opheft om de tranen van zij doffe ogen te wissen. Maar over zijn gelaat licht een blik van stralende liefde, die ons zegt dat hij bij Jezus is geweest. Hij wist de tranen van zijn gezicht en ziet omhoog, en terwijl hij dan zijn handen rustig op zijn rug legt, zegt hij: "Innig geliefde broeders en zusters in de Heere, eens ben ik jong geweest, maar nu ben ik oud, maar nooit heb ik gezien de rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood, want de Heere is zijn Deel, en Hij heeft hem gezworen de gewisse weldadigheden van David. Heeft God Zelf de vijanden niet uitgeroeid, ja, allen, die hen kwelden en vervolgden? Triomfeerde Hij niet heerlijk over de legers van Egypte, en wierp Hij niet het paard en zijn ruiter in de zee? Heeft Hij niet de vijanden van Zijn volk verslagen in de woestijn, en hen veilig in het beloofde land gebracht? Is Hij niet voor allen, die Hem vrezen, een beschutting geweest in alle geslachten, zodat de vijand niet bij hen kon komen om hun kwaad te doen? Veranderde Hij niet de rotssteen in een watervloed en de keisteen in een waterfontein? Zeide Hij niet: "Ik heb u geschapen, o Jakob, en u geformeerd, o Israël ; vrees niet, want Ik heb u verlost. Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn." O, mijn broeders, luistert naar Zijn beloften, en laat uw ziel vertrouwen op Zijn Woord; want Hij is getrouw, en Hij zal het doen; Hij is machtig, en Hij zal verlossen. Hijzelf zal ons beschermen tegen onze vijanden, en ons kracht geven om te overwinnen; Hij zal ons omringen ter rechter en ter linkerhand, en voor ons een weg ter ontkoming banen."Want alhoewel de vijgenboom niet bloeien zal, en er geen vrucht aan de wijnstok zijn zal, dat werk van de olijfboom liegen zal en de velden geen spijs voortbrengen, dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in de God mijns heils." Laten wij niet moede worden, noch onderweg bezwijken. Dank zij de Zijn hoge en heilige Naam, heeft Hij mij tot dusver geleid, opnieuw richt ik hier mijn "Eben Haezer" op, mijn broeders, in tegenwoordigheid van u en van de engelen als getuigen, en ik schrijf daarop: Hem, Die mij heeft liefgehad en mij van mijn zonden gewassen heeft in Zijn Eigen Bloed, en mij tot koning en priester heeft gemaakt voor God Hem zij de heerlijkheid, en het koninkrijk, en de macht in alle eeuwigheid. Amen." "Amen, ja, amen, antwoordt elk hart in die treurende vergadering, wanneer de oude man zijn plaats weer inneemt.
Aan de andere kant van de kamer staat een andere broeder op, om getuigenis af te leggen van de goedheid en de liefde van God. Hij is een jonger strijder dan broeder Landon, maar ook hij is in het dichtste van de krijg geweest, en zijn littekens bewijzen hoe dapper hij de strijd des Heeren heeft gestreden. Hij vertelt van zijn strijd aldus: "Mijn broeders, wanneer Mozes zijn hand ophief was Israël de sterkste, en wanneer hij zijn hand neerliet was Amalek de sterkste; zo is het ook met ons gedurende onze aardse strijd. Wanneer wij op God vertrouwen, en met ongeveinsde lippen een geroep om Zijn hulp tot Hem opzenden, dan behaalt Zijn rechterhand voor ons de overwinning op al onze vijanden. Dan worden de Amalakieten, die ons wilden vernietigen, verslagen met de scherpte des zwaards; dan kunnen wij onze altaren bouwen, en die "de Heere is mijn Banier" noemen. Maar, mijn broeders, wij moeten onderweg niet verslappen, want als we dat doen, zal Amalek de sterkste zijn. Wij moeten onze handen opheffen. Wij moeten het gebed des geloofs bidden, dan zal een enige duizend jagen, en twee tienduizend doen vluchten. De tijden zijn donker om ons heen; de vijand belaagt ons van alle kanten. Het volk van God wordt gehoond, gevangen gezet en gedood. Zij zijn een aanfluiting geworden onder de naties, een spreekwoord en een smaad onder elk volk; zij worden verstrooid en beroofd; zij worden geslagen met de roede van de Assyrier, en de Filistijn is hardvochtig voor hen. Maar hun geroep is opgegaan voor de Heere der heirscharen, en Hij zal acht geven op al hun moeilijkheden. De Heere zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen; en de dag zal komen, waarop de Heere Zijn volk rust zal geven van al hun smarten, en van de harde dienstbaarheid, waarin men hen heeft doen dienen. Want Hij zal de stok van de goddelozen, en de scepter van de heersers, verbreken, en de vijanden van Zijn volk zullen worden verjaagd als het kaf van de bergen voor de wervelwind. Dat zal het deel zijn van hen die ons plunderen. Laten wij op de Heere vertrouwen, mijn broeders, en Hij zal ons uit als onze moeilijkheden uitleiden. Laten wij ernstig bidden voor onze broeder, die geroepen is om voor mensen getuigenis af te leggen, en veroordeeld om te lijden terwille van het Evangelie van onze gezegende Meester. Laten wij bidden dat hem genade mag worden geschonken op zijn tijd, en dat hij in staat mag zijn de Heere te prijzen in zijn ketenen en in de donkere kerker. En als hij en wij zullen worden geroepen om voor de wereld te getuigen dat God getrouw is, laten wij ons dan van die taak kwijten, zelfs met opoffering van onszelf, opdat Zijn liefde en Zijn goedheid mag worden gekend, en Zijn Waarheid gehandhaafd op de aarde. En laten wij op deze avond hier onze verbondsbeloften aan de Heere en aan elkander vernieuwen, en worstelen met God om een zegen, zoals Jakob dat oudtijds deed, opdat wij macht mogen hebben bij God en mensen, en de overhand behouden over onze vijanden. En moge ons dit zijn als een Bethel, waar de Heere ons zal antwoorden op de dag van onze benauwdheid, - en toen knielde hij temidden van hen neer, en bad met David: "Hoe lang, Heere, zult Gij ons steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw Aangezicht voor ons verbergen? Hoe lang zullen onze vijanden over ons verhoogd zijn? Redt ons van onze vijanden, o God. Bescherm ons tegen hen, die tegen ons opstaan; redt ons van de werkers der ongerechtigheid, en verlos ons van de mannen des bloeds. Zij haten ons zonder oorzaak, zij loeren op ons. Wij zijn arm en nooddruftig. Haast U, o God, ons ter hulp; want Gij zijt onze Hulp en onze Bevrijder; wij stellen betrouwen op U en niet op prinsen. Voorzeker, de rechtvaardige zal Uw Naam danken; de oprechte zal bij U wonen. Leidt ons door het leven, en neem ons hierna op in heerlijkheid, en Uw Naam, en de Uwe alleen, Vader, Zoon, en Heilige Geest, zij eeuwig lof. Amen."
De een na de ander spreekt en bidt. Hun harten zijn met elkander verbonden door banden van Christelijke liefde. En elke zucht en geplengde traan getuigt van de liefde, die zegt: Want Een is uw Meester, namelijk Christus, en gij allen zijt broeders." Zo wordt de tijd doorgebracht met gebed en lofzang, en aansporing, totdat de avond ver is verstreken. Geen smeking is opgezonden die niet de trouwe broeder aan de Troon der genade in liefde opdroeg, die geboeid met ketenen op de aarde ligt, omdat hij het Evangelie van de Heere Jezus Christus wilde prediken. Hun harten zijn met het zijne verbonden door koorden van heilige liefde. In zijn benauwdheid zijn zij mede benauwd, en deelgenoten van zijn smaad. De oude zielenherder staat nog eens op om tot hen te spreken. Het is John Gifford, "die heilige Godsman", zoals Bunyan gewoon is hem te noemen. Hij is de hulpprediker van de kleine kudde te Bedford. Hij gaat bij hen in en uit om hun het brood des levens toe te delen en aan een ieder zijn deel te geven ter rechter tijd, al naar de Heilige Geest hem leidt. Hij veegt de overvloedige tranen van zijn gerimpeld gelaat en met grote krachtinspanning onderdrukt hij zijn toenemende ontroering. Terwijl hij tot rust komt, spreekt hij met een liefdevolle en dankbare stem: "Mijn innig geliefde broeders en zusters in de Heere, gekochten door het Bloed van Christus en de bezegeling van Zijn verlossing, ik zou deze avond woorden van bemoediging tot u willen spreken, opdat gij moogt worden opgebouwd en versterkt, en tot volkomen mannen en vrouwen gemaakt in onze Heere Jezus Christus. Omgord met Zijn heil, en vertrouwend op het onfeilbare Woord van Zijn belofte, dat nooit kan teleurstellen, omdat het voor eeuwig ja en amen is, zou ik u willen aansporen tot alle geduld en lankmoedigheid, opdat gij u als mannen en vrouwen in de Heere moogt kwijten van uw taak, en een licht in de wereld zijn, temidden van een krom en verdraaid geslacht. De wegen van God, ten aanzien van Zijn volk, zijn dikwijls duister en verborgen, mijn broeders, en ware het niet dat ons de vermeerdering van geloof werd geschonken, waarom de Apostel bad, wij zouden geen stand kunnen houden onder de beproevingen, die onze pelgrimsreis door deze wereld van zonde en leed bemoeilijken. Te midden van de stormen en baren van dit leven, wanneer de hevige windvlagen van de vervolging ons striemen, en de vertakte bliksemstralen van de toorn van de mens ons trachten te treffen, zouden al onze hoop en verwachting zeker schipbreuk lijden, zo God ons niet in toenemende mate Zijn algenoegzame genade schonk. Mijn genade zal u genoeg zijn, zegt Hij ons, en wij geloven het. Dank zij zijn Heilige Naam, dat Hij ons deze gezegende belofte heeft gegeven, die is als een anker der ziel, dat zeker en vast is. "Mijn genade is u genoeg." Daaraan liggen wij vast en zijn wij veilig. Laat de storm woeden met vreselijke kracht, en de hevige winden huilen in de wildste woede, wij zullen niet vrezen, want de Leidsman van onze zaligheid staat aan het roer, en Hij zal ons bij de overtocht veilig geleiden, en ons tenslotte doen landen in de haven van de eeuwige rust en veiligheid. De wolken en de storm zijn thans donker om ons heen, mijn broeders, en de hevige winden van vervolging huilen in onze oren. Onze innig geliefde broeder Bunyan is gevangen genomen door de meedogenloze greep van de wet van een tiran, en hij is uit ons midden naar een afschuwelijke cel gebracht, waaruit hij misschien wordt weggesleept om een smadelijke dood te sterven, of hij vertoeft daar misschien lange, vermoeiende jaren, een leven van ellendige gevangenschap voortslepend. Onze harten zijn dodelijk bedroefd. Maar, mijn broeders, God heeft er de hand in. Deze dingen gebeuren niet bij toeval, ook verrijzen zij niet uit de grond. Zij worden gezonden door de hand van Hem, Die het heelal regeert. Zij zijn bedoeld om ons een belangrijke les te leren, ons geloof op de proef te stellen, en te bewijzen of wij werkelijk zonen en dochters van God zijn, dan wel, of wij ons vergissen. En het is onze plicht, als geliefde kinderen van God, te wandelen, waardig de roeping waarmede wij geroepen zijn, dagelijks onszelf onderzoekend of wij in het geloof zijn, en altijd bereid van God te getuigen, ook al weten wij dat ons banden en gevangenis te wachten staan. Broeder Bunyan is in de gevangenis, maar het is terwille van het Evangelie. Laten wij met hem en zijn lijdend gezin meeleven, maar laten wij niet klagen tegen de Heere omdat Hij dit heeft gedaan. Zijn Wijsheid heeft het beschikt. O, ik ken de duisternis en de somberheid van de vochtige, lichtloze cel. Ik ben daar zelf geweest, mijn broeders, maar het was niet als een getuige van de heerlijke Waarheid van onze Heere en Meester. O neen, een eer en vreugde als deze was in mijn donkere gevangenschap niet mijn deel. Ik wilde voor God dat ik ze had bezeten! Ik was een slaaf van de zonde! In slavernij bij de vorst van de macht der lucht, de geest die werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Ik had de wapenen opgenomen tegen het volk van de Allerhoogste om een koningschap te steunen dat zich verheugde in het bloed van de heiligen. Ik had de Heere der Heerlijkheid getart en een verbond aangegaan met de vijand van de koning des Hemels. Maar dank zij Zijn wonderbaarlijke Liefde rukte Hij mij uit de kaken van de hel, Hij verloste mij van het eeuwige vuur." De oude man zwijgt even, hij kan niet verder gaan, hij denkt aan de buitengewone Liefde van God, en zijn hart is in hem ontroerd. O, wat heeft hij veel lief, want hem is veel vergeven! Hij is voorzeker, boven alle anderen, een wonder van genade. Terwijl hij de overvloedige tranen van zijn gezicht afwist, en zijn stem beheerst, gaat hij verder: Het doodvonnis was over mij uitgesproken, en ik zou met zeven anderen worden opgehangen om onze trouw aan de onttroonde koning. We lagen zuchtend in de gevangenis. De laatste nacht was gekomen en ik zat moedeloos en versuft in mijn cel, terwijl ik wist dat de morgen mijn terechtstelling zou meebrengen. O, wat heeft de satan een macht over de zielen van mensen. Ik zou sterven, ik wist het. Een paar uur later, en ik zou in de eeuwigheid zijn, voor het Gericht van God. Toch tartte ik de dood en de eeuwigheid, en ik dacht met bittere vloeken aan wat ik was geweest, aan wat ik was, en aan wat voor mij lag in de toekomst. O, mijn broeders, mijn hart was verdwaasd door de zonde. Het licht van mijn verstand was verduisterd door de boze, en ik was een vrijwillige gevangene van de aartsvijand van mijn ziel. Maar God, Die grote en Heilige God, had gedachten van barmhartigheid jegens mij, de voornaamste van de zondaren." De woorden van de oude man worden verstikt door tranen. Tranen zijn er in de ogen van ieder die luistert. Alles is ademloos stil. "Het was na het middernachtelijk uur, hervat hij, zodra hij zich voldoende kan beheersen om voort te gaan, en ik zat, zoals ik al zei, mijn lot te vervloeken. Ik vervloekte het uur van mijn geboorte; de weg die ik had gevolgd; de gerechtigheid die mij had achterhaald; het vonnis dat mij wachtte. Ik wilde niet luisteren naar de vermaningen van mijn geweten, dat mij zei dat ik alleen de schuldige was. Ik beval mijn geweten zich stil te houden en vloekte voort. Mijn zuster trad de gevangenis binnen en stond voor me. Het leek wel alsof er een engel aanwezig was. Ik kon nauwelijks mijn ogen geloven. Zij sprak met me en drong er bij me op aan te vluchten. Ik gaf op haar woorden geen acht. Zij herhaalde haar dringende verzoeken met toegenomen heftigheid. Ik zei haar dat het onmogelijk was, ik kon niet ontsnappen; de bewakers stonden op wacht, en het was waas om te proberen hen voorbij te gaan. "Wees daar niet bang voor", antwoordde zij, "de bewakers liggen buiten vast te slapen, en je medegevangenen zijn evenals zij stomdronken, en er is niemand om alarm te slaan. Haast je, haast je mijn broeder, vlucht uit deze verschrikkelijke muren. Vlucht, smeek ik je, vlucht!" "Mezelf nauwelijks bewust van wat ik deed, en met slechts weinig hoop dat mijn poging zou slagen, liet ik me door mijn zuster leiden, waarheen zij het maar verkoos. We bereikten de buitenkant van de gevangenis en gingen de slapende bewakers veilig voorbij. De hand van God leidde ons zonder gevaar, en ik was gered! Gered van de dood, en gered van de hel. O, wat heb ik overvloedig reden, mijn broeders, om God dankbaar te zijn, en te vertrouwen op Zijn Heilig Woord. Hoe duidelijk was Zijn hand in mijn redding van de dood. Maar Hij had mij ook bevrijdt van de vloek der zonde waaronder ik zo lang in slavernij verkeerde. Hierin is Zijn liefde geopenbaard, dat Hij Zijn Zoon voor ons gaf, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardige, opdat wij met Hem konden worden verzoend door het Bloed der verzoening, en ontkomen aan het vreselijke vonnis, waaronder gevallen zondaars liggen om hun zonde en ongehoorzaamheid. O, wonderlijke liefde! O, oneindige, neerbuigende goedheid! God boog de hemel en daalde neer om ons Zijn medelijden te betonen, en ons te redden uit onze lage staat, toen geen oog medelijden had met ons, en geen arm ons redde. Laten wij, mijn broeders, Zijn heerlijke Naam prijzen. Laten wij lofzangen zingen voor de Allerhoogste God, omdat Hij ons heeft bevrijd van de eeuwige dood en ons een erfdeel heeft gegeven met de heiligen in het licht een onverderfelijke, een onbevlekkelijke, en een onverwelkelijke erfenis. O, laten wij vertrouwen op Zijn genadige beloften, nu al deze dingen tegen ons schijnen te zijn, want wij weten dat Hij Zijn volk zowel kan als wil beschermen tegen de handen van hun vijanden, en dat Hij Israël zal bevrijden uit het land van slavernij. Heerlijkheid en eer en kracht en macht zij Hem, Die op de Troon zit, en het Lam, in alle eeuwigheid! Laten wij, mijn broeders en zusters, niet vrezen voor wat een mens ons kan doen; want geen wapen, gekeerd tegen de rechtvaardige, zal gelukken; want het kwaad van de goddeloze zal op zijn eigen hoofd terugkeren, en zijn gewelddadige handelingen zullen op zijn eigen kop neerkomen. Laten wij worden bemoedigd door het voorbeeld van hen die hebben overwonnen door het geloof, en zijn ingegaan in de beloofde rust. Zij ondergingen beproevingen van wrede spotternijen en folteringen ja, meer, van banden en gevangenschappen. Zij werden gestenigd, door midden gezaagd, verzocht, door het zwaard gedood. Zij wandelden rond in schaapsvellen en in geitenvellen, verlaten, verdrukt, gekweld. Zij verkregen een goed getuigenis door het geloof, ofschoon zij de belofte niet hebben ontvangen. Maar God heeft wat beters over ons voorzien, en daar wij zien dat wij worden omgeven door een zo grote wolk van getuigen, mijn broeders, laten wij afleggen alle last en de zonde, die ons licht omringt, en laten wij met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is, ziende op de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus, Die voor ons de hemelse heerlijkheid heeft afgelegd, en een Man van smarten werd, Die schande en smaad en slagen verdroeg, opdat wij door Zijn lijden en smart erfgenamen zouden worden gemaakt van de eeuwige heerlijkheid aan de Rechterhand van God. Laten wij dan, mijn broeders, het kruis op ons nemen, de schande niet achtend. De Heere Zelf zal komen om Zijn volk te wreken, en onze vijanden zullen verlegen staan; zij zullen het stof lekken, hun hoge ogen zullen vernederd worden, hun hoogheid zal neder gebogen worden. Want zie, de dag komt dat zij zullen branden als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, als een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten, die hun noch wortel noch tak laten zal. De Heere der heirscharen Zelf heeft het gesproken. Maar voor hen, die Zijn Naam vrezen, zal de Zon der Gerechtigheid opgaan, met genezing onder Zijne vleugelen. Laten wij dan, mijn broeders, vertrouwen op de Heere, daar wij weten dat er toch enkelen zijn in Israël die de knie voor Baäl niet hebben gebogen. De Heere God Almachtig regeert, en Sion zal opwaken om haar sterkte aan te doen; en Jeruzalem. De heilige stad, zal opwaken, zichzelf uit het stof schudden, en haar sierlijke klederen aantrekken; want de Heere zal Zijn heilige arm ontbloten voor de ogen van alle naties, en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God."
De zielenherder gaat zitten, overmeesterd door de hevigheid van zijn gevoelens. Tranen stromen langs zijn gerimpelde wangen. Zijn gelaat is verlicht door de glans van een profetisch visioen. Zijn ziel steunt op de beloften van God. Wat heeft hij te vrezen? IK BEN DIE IK BEN heeft gesproken, het is hem niet mogelijk te twijfelen. Hij weet dat de hand des Heeren niet verkort is, zodat zij niet zoude kunnen redden, maar dat Zijn rechterhand en Zijn heilige arm voor hem een eeuwige overwinning zal verkrijgen. Elk hart vat nieuwe moed, wanneer zijn woorden van hoop en vertroosting diep in elke ziel zinken; en nadat hij hen aan God heeft bevolen verlaat een ieder de kleine vergadering, evenals Paulus , toen hij dacht aan Jeruzalem, met het gevoel "bereid te zijn om te worden geofferd terwille van het Evangelie."
Uit: "Mary Bunyan, de blinde dochter van John Bunyan." door Sallie Rochester Ford
|
|
|
|
|
|