JONGGESTORVEN KINDEREN
JONGESTORVEN KINDEREN  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, Artikel 17

“Omdat wij van de wil van God uit Zijn Woord moeten oordelen, dat getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, waarin zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid van hun kinderen, die God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)”.

Een gevoelig onderwerp, zeker voor ouders die een kindje of kindertjes door de dood hebben moeten verliezen, waartoe wijzelf ook behoren, maar dat mag niet de reden zijn om dit onderwerp onbesproken te laten. Het is een heel belangrijk onderwerp, want het gaat hier over eeuwig leven of de eeuwige dood, de eeuwige zaligheid, of de eeuwige rampzaligheid. We zullen niet allerlei lopende meningen de revue laten passeren en behandelen, maar wat leert Gods Woord? Dat is het enige wat telt en aan het gezag van de Heilige Schrift zijn ook de Dordtse Leerregels onderworpen, hetgeen de Dordtse vaderen ook hebben beleden.


"Waar is ons kind?" Onder die titel liet ds. M. A. Kempeneers, christelijk gereformeerd predikant te Elburg, in 2007 een "pastoraal-theologische handreiking rond het overlijden van jonge kinderen" het licht zien. Recent verscheen in De Saambinder, het orgaan van de Gereformeerde Gemeenten, een uitvoerige bespreking van zijn boekje, van de hand van de Nunspeter predikant ds. A. Schot. (Lees gehele artikel via de 'Klik hier'- link).

Ds. Kempeneers stelde drie meningen vast bij de oudvaders:
1. Alle kinderen worden zalig (onder anderen Zwingli, Toplady, John Newton, Spurgeon).
2. Alle verbondskinderen worden zalig, op grond van de belofte alléén (onder anderen Wilhelmus à Brakel, Owen).
3. Alleen de uitverkoren kinderen worden zalig (onder anderen Beza, Smijtegelt).

Ds. Kempeneers (CGK) kan zich persoonlijk het beste vinden in de 2e mening en ds. Schot (GG) onderschrijft de 3e mening. Beide predikanten hebben ooit een kindje verloren en beiden mogen geloven dat hun kindje in Christus behouden is. Toch bestaat er verschil van mening als het gaat over de eeuwige toekomst van jonggestorven verbondskinderen.
Op de artikelen van ds. Schot in de Saambinder is nogal heftig gereageerd, terwijl ds. Schot zijn argumenten Schriftuurlijk onderbouwt. Alleen breekt ds. Schot zijn betoog weer af door te zeggen dat hij een kerstiaan is wat zijn verbondsopvattingen betreft, want daarmee laat hij de verbondsopvattingen van ds. Kersten concureren met tal van andere verbondsbeschouwingen die de ronde doen. Wat leert de Schrift? Gods Woord is het begin en het einde van alle tegenspraak. Daar moet elke theoloog zich aan houden en ik vind het altijd zeer zwak dat menige theoloog zich laat dicteren door hetgeen oudvaders hebben geleerd. Al die meningen van onze gerespecteerde oudvaders zullen toch ook de toets van Gods Woord moeten kunnen doorstaan, maar als het daarover gaat, dan blijft er nog niet zo heel veel overeind, let wel: t.a.v. de eeuwige staat van jonggestorven verbondskinderen.

Hoewel ds. Schot zich een kerstiaan noemt en met die status het gezag van de Schrift ondermijnt, is zijn argumentatie wel Schriftuurlijker dan hetgeen ds. Kempenaars naar voren brengt. Bovendien is geen enkele predikant geroepen en bevoegd om op de vraag: "Waar is ons kind?" een zaligverklaring af te geven op grond van objectieve verbondsheiliging. Ik kan niet aan de indruk ontkomen dat ds. Kempeneers zich hieraan schuldig maakt. Ds. Schot houdt zich wat dat betreft veel meer aan de Schrift en zijn verwijzing naar Romeinen 9 is dan ook geheel op zijn plaats. Hetgeen de Dordtse vaderen hebben geschreven in de DL.Hfst.1, Art.17, over jonggestorven kinderen, hebben zij geschreven TEGEN de Remonstranten en NIET als een soort zaligverklaring voor jonggestorven verbondskinderen in het algemeen. De heiliging waarvan Paulus melding maakt in 1 Korinthe 7:14 ten aanzien van kinderen van gelovige ouders, betekent dat de kinderen UITERLIJK in het verbod Gods begrepen zijn, voorzover zij nog onbekeerd zijn. Ds. Schot heeft volkomen gelijk als hij zegt dat uiterlijke heiliging nog geen zaligheid met zich meebrengt en dat leert de Heilige Geest bij monde van Paulus ook niet in 1 Korinthe 7:14.

Jonggestorven verbondskinderen, ook van gelovige ouders, zijn alleen zalig als zij in de tijd zijn wedergeboren. Dat geldt dus alleen de uitverkoren kinderen, ofwel de inwendige kinderen des verbonds, ofwel de erfgenamen van het verbond. Uitwendige kinderen des verbonds zijn geen erfgenamen des verbonds. Dat onderscheid maakt ds. Kempeneers echter niet.
In Gods Woord wordt nergens geleerd dat jonggestorven kinderen van gelovige ouders krachtens het verbond ook allen zalig zijn. In Gods Woord kunnen we duidelijk lezen dat godzalige ouders ook verworpen kinderen hebben voortgebracht. We zien het al bij de kinderen van onze eerste voorouders, Adam en Eva. Abel aangenomen, Kaïn verworpen. Hetzelfde geldt voor Jakob en Ezau. Allemaal kinderen van godzalige ouders, maar niet allen behouden, want het is niet al Israël wat Israël heet.

Nu gaat het wel om jonggestorven verbondskinderen, maar dat kinderen jong zijn is nooit de grond om aan te nemen dat zij zalig sterven. Ook het geloof van de ouders geeft geen enkele garantie voor de zaligheid van hun kinderen. Dat hebben onze Dordtse vaderen dan ook nooit beweert. Tegenover de valse beschuldiging van de Remonstranten, die beweerden dat de Contra-remonstranten leerden dat alle jonggestorven kinderen verworpen waren, hebben de Dordtse vaderen DL I, artikel 17 opgesteld.

1. Onze Dordtse vaderen spraken echter over jonggestorven kinderen van gelovige ouders. In zijn betoog geeft ds. Kempeneers aanleiding dat ouders die geloofsbelijdenis hebben afgelegd onder gelovige ouders gerekend moeten worden. Zo zou het moeten zijn, maar zo is het echter niet, omdat de huidige kerken de belijdenis des geloofs hebben ingewisseld voor een belijdenis van de waarheid.

2. De DL handelen in het eerste Hoofdstuk over de verkiezing en de verwerping, geheel conform Romeinen 9:11-15: "Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit de Roepende. Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat. Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre. Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben."
Dus niet alle verbondskinderen zijn kinderen der belofte, ofwel erfgenamen van het verbond en dat leert Dordt ook. Van het jonggestorven kind van Jerobeam is bekend dat het zalig gestorven is, omdat de Schrift daar melding van maakt. De Heilige Geest geeft getuigenis als jonge kinderen zalig gestorven zijn. En alleen de Heere kent volmaakt degenen die de Zijnen zijn. Ook ds. Kempeneers kan aan geen enkele ouder de vraag beantwoorden: "Waar is ons kind?" Tenzij de Heilige Geest getuigenis daarvan geeft in de harten van Gods volk. Die bevoegdheid heeft God geen mens gegeven. Rome heeft die bevoegheid zich wel gepretendeerd en die aanmatiging komen we ook tegen bij dominees in de gereformeerde gezindte. Ook ds. Kempeneers neigt in die richting en begeeft zich op het terrein van de verbondsmatige theologie, waarin de soevereiniteit van God en de leer der verkiezing zodanig vervaagd zijn, omdat de verbondsmatige mens daarmee niet uit de voeten kan en alleen van het verbond wil horen. Ik begrijp niet dat ds. Kempeneers de ouders die een klein kind verloren hebben troost (welke??) in de handen wil stoppen op grond van objectieve verbondsheiligheid, terwijl hij zelf -naar zijn zeggen- getuigenis van de Heere in zijn hart ontvangen heeft omtrent zijn eigen gestorven kindje uit Jesaja 40:26. Laat ds. Kempeneers zich toch liever leiden door dwalingen van bepaalde oudvaders, dan zijn gemeente voor te houden dat alleen God Zelf getuigenis kan geven omtrent de staat van jonggestorven verbondskinderen?? Jesaja 40:26b geeft geen enkele grond om uitwendige verbondsheiligheid als een grond te houden voor de zaligheid voor jonggestorven kinderen. Anderzijds zijn verbondskinderen van onbekeerde ouders van de zaligheid niet uitgesloten.

Ik stond eens aan het grafkistje van een verdronken peuter (meisje), van onbekeerde ouders, en terwijl ik daar stond bij dat kistje, viel er met kracht in mijn hart: "Talitha kumi!" (Dochtertje, Ik zeg u, sta op!), en ik mocht geloven dat dat dochtertje in Christus was opgestaan aan deze zijde van het graf en nu voor eeuwig bij de Heere was. De ouders waren lid van een lichte kerk, maar daar begint die dominee te preken over die tekstwoorden: "Talitha kumi." De Heere gaf Zelf getuigenis en Hij kwam het in de dadelijkheid te bevestigen. Verbondskinderen van onbekeerde ouders zijn dus niet uitgesloten van de zaligheid, want God zal in het kader van het verbond er zovelen (ook kleine kinderen) roepen met een inwendige roeping, als Hij van eeuwigheid heeft uitverkoren.
Objectieve verbondsheiligheid is ten aanzien van de zaligheid een zandgrond, nog niet eens een pleitgrond. De grond der zaligheid is het offer van Christus, toegepast aan de ziel, en dat geldt ook voor jonggestorven verbondskinderen. En in het kader van het verbond krijgen sommige gelovige ouders voor hun jonggestorven kinderen te geloven dat zij eeuwig behouden zijn, let wel: door Woord en Geest. Dat leren ook de DL. Ouders moeten daaraan niet twijfelen, nee, want in het kader van het geloof is Art. 17 geschreven en het ongeloof is bepaald geen kenmerk van het geloof, hoewel de gelovige aan vele twijfelingen onderhevig is. Maar ouders die bij God vandaan mogen geloven dat hun jonggestorven kind(eren) voor eeuwig bij de Heere zijn, hebben daarvan dus wel getuigenis van God gekregen. God geeft altijd een grond om te geloven door Woord en Geest, want Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft. De Heere is echter aan niemand verantwoording verschuldigd en ook daarin heeft ds. Schot volkomen gelijk.
Ds. Kempeneers beroept zich wel op artikel 17 van de DL, maar artikel 17 hebben de Dordtse vaderen niet opgesteld om de 16 artikelen die eraan voorafgaan te ontkrachten. In die 16 voorafgaande artikelen worden de verkiezing en de verwerping uitvoerig aan de orde gesteld en in dat kader dient ook artikel 17 gelezen te worden. Zoals ds. Kempeneers artikel 17 leest, veronderstelt hij dat alle jonggestorven kinderen van gelovige ouders zalig zijn, maar dan ontkomt hij ook niet aan een veronderstelde verkiezing. Bovendien is al helemaal niet bijbels duidelijk wie ds. Kempeneers voor gelovige ouders houdt. De Dordtse vaderen hadden er echter wijs aangedaan om Artikel 17 van de DL in andere bewoordingen op te stellen, want met de verwoording die zij gekozen hebben, wordt het misbruik en het verkeerde verstaan ervan niet voldoende afgeschermd.

Nu rest mij nog een uitspraak van ds. Schot aan te kaarten, namelijk als hij zegt dat kleine kinderen niet kunnen geloven, hoewel ds. Schot niet ontkent dat kleine kinderen wezenlijk in het verbond Gods kunnen zijn ingelijjfd, namelijk als zij wedergeboren zijn. Heel veel oudvaders doen echter hetgeen ds. Schot doet, namelijk om de oefening des geloofs te laten afhangen van de verstandelijke vermogens van de mens. Dat is nu juist remonstrantisme ten voeten uit. Dat zou betekenen dat gehandicapte mensen niet kunnen geloven. Dit is wel een ernstige dwaling die echter gangbaar is in de Afscheiding. Het geloof komt niet in de beoefening door het verstand, maar door de Heilige Geest. Daarvan zijn zelfs wedergeboren/ongeboren kinderen in de moederschoot niet uitgesloten. Immers, de nog ongeboren Johannes de Doper sprong van vreugde op in de buik van zijn moeder, toen de groetenis van de moeder des Heeren bij Elizabeth in de oren klonk. Johannes de Doper was reeds wedergeboren in de buik van zijn moeder en op de groetenis van Maria sprong hij in zijns moeders buik op van vreugde. Dus een wedergeboren/ongeboren baby kan het geloof, dat door de liefde werkzaam is, in beoefening hebben, namelijk door de Heilige Geest. Wie dit ontkent, maakt God zo klein als een luciferdoosje en spreekt enkel wartaal. De beoefening des geloofs is totaal niet afhankelijk van het verstand, maar van de Heilige Geest. Hoe groter het verstand bij Gods volk is, hoe groter het ongeloof! We moeten juist worden gelijk een kindeke: ik ben niet, ik heb niet, ik ben van gisteren en weet niet, maar een ding weet ik, dat Christus mijn Wijsheid is, mijn Rechtvaardigheid, mijn Heiligheid en mijn volkomen Verlossing. En alles wat we meer hebben is enkel ongeloof en vroom vlees.

Er zijn zelfs rechtzinnige dominees die leren dat ongeboren kinderen nog geen ziel hebben. Dat zijn dus geestelijke aborteurs die dat beweren. Ik moet u wat anders vertellen.

Toen mijn vrouw van het zesde kindje in verwachting was, bleek bij een medische controle het kindje op de vijf maanden gestorven te zijn in de moederschoot. O, wat een slag! Toen is mijn biddeloosheid voor dat kindje zo tot schuld geworden, geliefden, zodat ik kreeg in te leven dat dat kindje door mijn biddeloze nalatigheid gestorven was en door mijn schuld voor eeuwig verloren moest zijn. Ik kreeg dat kindje echter te verliezen in het recht van God en ik mocht de Heere billijken in deze beproevingsweg. In de dadelijkheid krijg ik dat kindje echter terug uit Gods recht, met de woorden die wij u straks hopen te vertellen. Het gestorven kindje moest in het ziekenhuis op een natuurlijke wijze -middels een infuus door opgewekte weeën- doodgeboren worden.
Onderweg naar het ziekenhuis moest er wat van mijn hart. Ik zei tegen mijn vrouw: "De Heere heeft mij een geheim geopenbaard, maar ik kan het nog niet zeggen." Toen zei mijn vrouw: "De Heere heeft ook aan mij een geheim geopenbaard."
In stille verwondering zijn we toen naar het ziekenhuis gereden en we bewaarden al deze dingen overleggende die in ons hart. Toen het kindje doodgeboren was, bleek het een volgroeide baby te zijn, met alles erop en eraan, hoewel uiterst klein natuurlijk. De hoofdzuster kwam het dode kindje met de nageboorte ophalen om het allemaal als afval te dumpen, maar ik hield haar tegen. Ik zei tegen haar: "Dit kindje moet begraven worden en er zal geen been van het kindje gebroken worden, dat heeft de Heere gezegd." "Dat is niet mogelijk", zei de zuster. Ik zei haar: "Al moet de keizer van Japan eraan te pas komen, dit kindje zal begraven worden."
Dat gaf een hele consternatie en de ziekenhuisleiding moest eraan te pas komen, maar ik hield voet bij stuk en de Heere was zeer nabij. Uiteindelijk kregen we toestemming om via een begrafenisonderneming de begrafenis te regelen en zo is het ook geschiedt. Mijn vrouw was zo vervuld van de goedheid des Heeren, dat zij daarvan getuigenis mocht geven aan de wereldse zusters, die aan haar bed gekluisterd zaten. In dat ziekenhuiskamertje klonken de Psalmen op tot God. "Geloofd zij God met diepst ontzag..."
Toen mijn vrouw na een dag weer van bed af mocht, hadden we samen wat gegeten en tijdens het lezen van Gods Woord, viel het wonder open. Ik las het gedeelte waarin de Heere tot mij gesproken had, namelijk Openbaring 14, en toen ik het 13e vers gelezen had "Zalig zijn de doden die in de Heere sterven", riep mijn vrouw plotseling uit: "Dat heeft de Heere in mijn hart gesproken", en dat waren ook de woorden die de Heere tot mij gesproken had. We konden de blijdschap en de verwondering niet op, dat de Heere in ons beider hart dezelfde zaak had geopenbaard. En dat wonder was nu onder het lezen van Gods Woord opengevallen. "Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt."
In dezelfde week toen we weer thuis waren en het kindje begraven was door de plaatselijke dominee, werden we opgebeld door een oud kind des Heeren ergens uit Den Haag. Ze zei: "Ik ben een last kwijtgeraakt", terwijl wij haar over het hele geval niets hadden verteld. Ze zei: "Ik ben een last kwijtgeraakt", en toen ik haar vertelde welk ontzaggelijk wonder de Heere gewerkt had, sloeg dat mensje aan het preken en vervuld zijnde met de Heilige Geest heeft ze twee uur lang gepreekt over de hemelse tabernakel, waarvan al Gods kinderen deel zullen uitmaken. Ze tekende die hemelse tabernakel naar het beeld van de oudtestamentische tabernakel, met alle voorwerpen en gereedschappen die daarin te vinden zijn en toen ze aan de toepassing kwam, zei ze; "O, nu mag jullie kindje een van die kleine striklisjes zijn, waaraan al die gordijnen van de hemelse tabernakel zullen hangen en niet één zo'n striklisje zal er gemist kunnen worden."
Zo'n preek heb ik van mijn leven niet meer gehoord en dat uit de mond van een vrouw, ja, een godzalige vrouw, een zwaarbeproefde vrouw, die uit de hand des Heeren leefde en daarin de Heere mocht grootmaken. Nadat de Heere het Zijne in Christus had geopenbaard hebben we nooit meer in de smart en het gemis omtrent het gestorven kindje kunnen komen, want de Heere heeft die smart en dat gemis rijkelijk vergoed met Zichzelf.

Geliefde lezer, ik ga niet in de mens eindigen, want het is God alleen Die alle eer toekomt, Die Hij zo eeuwig waardig is. Dankt God in alles, ja, en daarvoor heb ik een biddende en dankende Hogepriester nodig, want ik kan niet bidden en ook niet danken zoals het behoort. Niet ons, o Heer', niet ons, maar Uwe Naam zij eeuwig eer! Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl