|
|
VERSTAAT GIJ OOK HETGEEN GIJ LEEST?
| |
|
Over het lezen en verstaan van de Heilige Schrift en geestelijke geschriften.
|
|
Door alle tijden heen is gebleken dat de Schrift zich niet laat verstaan door menselijke wijsheid van de gevallen mens, hoe intellectueel de mens ook denkt te zijn. Het is voor de wijzen en verstandigen verborgen hetgeen God Zijn kinderen openbaart (Luk. 10:21). Gods Woord is geen begripsboek, maar een heilshistorisch, profetisch en openbaringsboek van God en Goddelijke zaken dat alleen door het geloof verstaan kan worden naar de mate der kennis van Christus. "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden", 1 Kor. 2:14. Dus hoe de mens van nature zich ook aanstelt, hoeveel bijbelkennis hij ook meent te hebben, hoe diep ontdekt hij ook meent te zijn, wat hij op geestelijk gebied allemaal denkt meegemaakt te hebben, hij verstaat absoluut NIETS van de dingen die des Geestes Gods zijn. Dat zeg ik niet, dat leert de Heilige Geest Zelf. Buiten een geopenbaarde Christus in de weg van het recht, weet je niets en niemandal. Dan lees je de Bijbel en je verstaat er helemaal NIETS van. Dan hoor je een preek en je gaat de kerk uit zoals je er in gekomen bent, namelijk dood in zonden en misdaden, hoeveel indrukken je ook denkt opgedaan te hebben. Hoe breed, hoe diep en hoe hoog de preek ook wezen mag, als je de Wijsheid Gods mist, luister je alleen met je verdorven verstand en je hoort absoluut niet wat de Geest tot de gemeente zegt. Je kunt nog zoveel geestelijke indrukken hebben, nog zoveel het goede Woord Gods en de kracht der toekomende eeuw gesmaakt hebben (Hebr. 6:5), maar dan weet je niets wezenlijks van de Wijsheid Gods in Christus geopenbaard. Als je denkt de geestelijke betekenis van Wet en Evangelie te kunnen verstaan buiten de zaligmakende kennis van Christus, bedrieg je je ziel voor de eeuwigheid, omdat je in Gods ogen absoluut niets verstaat van de geestelijke betekenis van Wet en Evangelie. Dat moge ontmoedigend klinken, maar ik zou wensen dat alle moed je in je dode schoenen zinken zou, omdat je buiten de zaligmakende kennis van Christus niets anders gelooft dan dat de duivel je ingeeft, welke waarheden Gods het ook betreffen. Wie dit ontkent, ontkent de zondeval en is derhalve geen christen. Wij zijn van God afgevallen en de duivel toegevallen en zonder ware wedergeboorte en inwoning des Geestes is het onmogelijk God te kennen en Zijn Woord te verstaan. Je kunt alle bijbelcommentaren en oudvaders doorlezen, herlezen en erop afstuderen, maar al ben je niet het eigendom van Christus weet je met al je verstandskennis niets geestelijks. Dan ben je op zijn best gesproken een mens die niet weet wat hij leert, noch wat hij bevestigt. De rijke jongeling meende dat hij al de geboden des Heeren gehouden had van zijn jeugd af aan, en toch was hij geheel zonder de Wet, zoals Paulus dat ook was in zijn eertijds (Rom. 7:9). Al hetgeen Paulus aan de voeten van Gamaliël geleerd had, was slechts wettische kennis en pure vijandschap tegen God. Al die wettische kennis heeft Paulus in de straat genaamd de Rechte als een wegwerpelijk kleed van eigengerechtigheid van zich afgegooid. "Want" -zegt hij- "ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus", Gal. 1:12. Sommige broodprofeten menen dat Paulus met de opgedane studie aan de voeten van Gamaliël nogal baat gehad heeft tijdens zijn apostelschap, maar dat is een oudwijfse fabel die Paulus zelf door de inspiratie des Heiligen Geestes verwerpt in Galaten 1:12. Paulus had een andere Bron, namelijk Christus Zelf. Buiten Christus, de Wijsheid Gods, is er geen kennis noch wijsheid, noch verstand van God en Goddelijke zaken mogelijk. Alle verstandskennis die je opdoet voor je bekering is niets anders dan wettische ballast, waarmee je je vijandschap jegens God alleen maar vergroot en etaleert. Je kunt een wetgeleerde zijn in de ogen der mensen, een leraar Israëls, maar zonder kindschap Gods in Christus en zonder de inwoning van de Heilige Geest weet je niet ene letter van Gods Woord geestelijk te onderscheiden. Een onverzoend mens kan de historiciteit van de Bijbel kennen, hij kan de zuivere heilsleer van Gods Woord onderscheiden van bekende dwalingen, maar alleen in objectieve zin, niet in geestelijke zin. Christus antwoordt Zijn discipelen op de vraag waarom Hij in gelijkenissen sprak: "Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven", Matth. 13:11. Dus degenen die Christus niet ingelijfd zijn door een waar zaligmakend geloof, in de vergeving van hun zonden, verstaan niets van de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen en zijn derhalve net zo geestelijk blind als de heidenen zijn, ook al ben je ontwaakt door de Wet en met enige zondekennis bedeeld. Zonder het Gode levendgemaakt zijn, weet je niet wie Christus is en derhalve ben je geheel ontbloot van de Wijsheid Gods. Ik wil dit eens onderstrepen, want er laten in onze dagen zich steeds meer rijke-jongelings-stemmen gelden die menen nogal wat in de melk te kunnen brokkelen op geestelijk gebied. Gods ware volk zal echter de van God geleerde Achur geheel bijvallen, als hij zegt: "Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand; en ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend", Spr. 30:2-3. Och, dat volk moet zo menigmaal met Job belijden: "Want wij zijn van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn", Job 8:9. Maar dat volk mag ook weleens bij God vandaan getuigen: "Ik heb anderen al de rechten van Uw mond met lust verteld, hen vlijtig onderwezen", Ps. 119: 7 ber. Voor de vrome onbekeerde godsdienst geldt: "Wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft", Mark. 4:25b. Dus degenen die menen iets geestelijks te hebben en te weten buiten de Wijsheid Gods in de toepassing, die willen alleen maar als God zijn en dat etaleren zij ook, met welke dekmantel van vleselijke ootmoed, rijke-jongelings-bedoelingen of schijn der godzaligheid zij zich ook menen te bedekken. Dezulken sluiten zichzelf uit van het Evangelie van vrije genade, omdat zij met de Wet een loopje nemen en zich al binnen de muren van de vrijstad wanen, terwijl zij nog nooit als een verdoemde zondaar door de enge Poort de vrijstad zijn binnengetreden in de vergeving van al hun zonden. Buiten de vrijstad heeft de bloedwreker, de Wet, alleenheerschappij en claimt hij al degenen die onder de Wet zijn als werkers der ongerechtigheid, hoe vroom zij zich ook openbaren of voordoen. Buiten Jezus is geen leven, geen geestelijke kennis, geen vrede en geen blijdschap, noch waarheid, noch verstand, maar een eeuwig zielsverderf.
Toen Filippus de bijbellezende doch hellevarende Moorman ontmoette op de weg welke woest was, was zijn vraag: "Verstaat gij ook hetgeen gij leest?" Het antwoord daarop luidde: "Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht?" Hand. 8:31. Die zwarte Moor verstond niet de dingen die des Geestes Gods zijn, ook niet in het kader van de overtuiging der Wet en des Geestes, namelijk van zonde, gerechtigheid en oordeel. De kennis der zonde is door de Wet, maar zonder de kennis van Christus is de kennis der zonde slechts een wettisch werk des Geestes, waarmee reeds duizenden belijders met een ingebeelde hemel ter helle gevaren zijn. Die Moorman discussieerde echter niet met Filippus over hetgeen hij las, nee, want die arme man liep in zijn oordeel. Dat heb je zoveel praatjes niet meer. Nee, want de Moorman stelde een vraag aan Filippus voor hem in kwestie op leven of dood. Hij las namelijk zijn eigen doodvonnis in Jesaja 53. "Als en lam werd Hij ter slachting geleid..." En dan de vraag: "Van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?" De Moorman las zijn eigen gang in de Schrift, maar hij verstond het niet. En toen verkondigde Filippus terstond Jezus uit datzelfde hoofdstuk. En door die prediking ontvangt de Moorman de vrijspraak, de vergeving der zonden, het geloof, ja, Christus en Zijn gerechtigheid in de toepassing des harten. Als dat geschieden mag, geliefden, dan heiligt en opent de Heilige Geest ook je verstand om de Schriften te verstaan, naar de mate des geloofs. Dat heeft niets met verstandskennis te maken, maar met hartekennis. In het begin van de wedergeboorte verstaat Gods volk de Schriften als een kind. Dat is niet slecht, nee, want we moeten juist worden als een kind. Bij een zuigeling in de genade overheerst dikwijls het vertrouwen boven de kennis en het verstaan der Schrift. Dat is ook niet slecht, want vertrouwen behoort wezenlijk tot de eigenschappen van het ware geloof. Och, wat zijn we dikwijls nog wantrouwend tegenover de Heere Jezus, volk des Heeren. Het ware geloof bestaat echter uit een drieslag, namelijk kennis, toestemmen en vertrouwen. Al Gods volk bezit deze drieslag des geloofs. Deze drieslag is in het leven der genade aan schommelingen onderheving, al naar gelang het geloof in beoefening is. Maar denk nooit dat de gelovige zonder kennis is, zonder toestemmen is, zonder vertrouwen is. Immers, Christus zegt tot Petrus en tot de ganse Kerk: "Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof niet ophoude", Luk. 22:32. In de voorbidding van Christus is al Gods ware volk opgesloten. Maar de kennis des geloofs wordt pas vruchtbaar na een tweede bekering. Over het begin van het genadeleven zeiden de oudjes weleens: "Dan heb je meer vuur dan licht." Och, en als dan het licht begint te dagen door schade en schande, dan komt er ook schaamte. Job zegt tegen zijn verdachtmakende vrienden: "Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij", Job 19:3. Ja, die vrienden van Job zijn nog springlevend en daar weet al Gods beproefde volk wel van. Ze waren constant bezig om Jobs oprechtheid verdacht te maken met vrome woorden. En zwijgt Job hierover? Nee, geliefden, dat mocht Job niet, want ook Christus en Paulus hebben zich tegenover hun beschuldigers vrijgemaakt met en op grond van Gods Woord. Paulus heeft bijna zijn ganse leven moeten strijden tegen de Joden, omdat zij zijn bediening verdacht maakten. Dan maakt men Gods Woord verdacht en als we dan zwijgen, maken we ons schuldig aan meineed omtrent onze roeping, ja, jegens Christus! Dat geldt ook voor het ambt aller gelovigen. In onze betoverde dagen vat men alles persoonlijk op als een strijd tegen vlees en bloed. Een zielige vertoning. Ik kreeg vandaag weer eens een vaarwel-email van een GG-kerkganger, die zich afvroeg of de geijkte GG-dwaling zoals we die op onze site aantonen, wel relevant was. Hij was er eigenlijk van overtuigd dat zijn (GG)-predikant wel zuiver preekte. Ik zei hem van tevoren dat de GG-dwaling (wel wedergeboren maar nog geen Christuskennis) algemeen was in de Afscheiding, met name in de GG. Hij linkte mij een preek door van zijn dominee, die ik zorgvuldig heb beluisterd, en hier volgt dan de uitslag van het onderzoek tot lering en vermaning voor ons allen.
Geachte heer S, Afgelopen zondag hebben we de betreffende preek van ds. V. beluisterd. En u krijgt een eerlijk en bijbels antwoord, zoals we u hebben toegezegd. Zoals we al zeiden, kadert elke GG-dominee het stuk der ellende in, in de wedergeboorte. Dat leert Gods Woord niet, met name in Johannes 16:8-9: "En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel: van zonde, omdat zij in Mij niet geloven..." Overtuiging van zonden is waarachtig nog geen leven in Christus. De kennis der ellende is door de Wet en de Wet gaat aan het Evangelie vooraf. De bediening des doods, die van de Wet, gaat aan het leven in Christus vooraf, en maakt daar plaats voor. De oude mens moet eerst sterven, wil de nieuwe mens in Christus opstaan. Bij ds. V. ben je al wedergeboren als je nog onder de Wet leeft en onder de toorn van God. Dat leert hij letterlijk. Ik zal u dat aantonen en u kunt het zelf beluisteren. Ds. V. leert letterlijk: "Dat gaat de Heere nu zo'n LEVENDE ziel leren, die worden zwak. Mag ik het zo zeggen: die worden in de weg der ontdekking en van ontlediging een zwak, een krachteloos, een schuldig, ellendig en rechteloos en doodschuldig mens voor God. Ben je het al? Dan komt er plaats voor spijze. Dan gaat de Heere voor zulke ellendige doodschuldige zielen gaat Hij in de kerk, soms in de stilte van de binnenkamer, dan gaat Hij de schuren van Jozef openen. En dan vallen er van die graankorreltjes. Net als die Kananese, ze vroeg niet om een heel brood, maar ze vroeg om een kruimeltje van onder de tafel..." Dat de Kananese vrouw al een kind van God was, laten we in dit bestek maar buiten beschouwing, maar ds. V. en AL zijn GG-collega's leren de rechtvaardiging van de wedergeborene, wat echter de bijbelse wedergeboorte niet is. Gods Woord leert het totaal anders, namelijk de rechtvaardiging van de goddeloze. En datzelfde Woord leert dat DODEN zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven, geloven en vrede hebben in het bloed des Lams. Christus SPREEKT Zijn volk zalig in de vergeving van al hun zonden. De Afscheiding preekt de wedergeboorte louter als een werking des Geestes, maar dat is boerenbedrog. De wedergeboorte is niet louter een werking des Geestes, maar een opstanding uit de doden op het spreken van de Borg. U ziet, hier leert ook ds. V. de bekende, doch afschuwelijke GG-dwaling: Een ziel is al wedergeboren voordat er sprake is van het geloof in Christus en de vergeving der zonden in de toepassing. Christus leert echter het tegenovergestelde, zelfs van de kleinen in de genade zegt Hij in Mattheus 18:6: "Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee." En wederom in Markus 9:42: "En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware." De GG-predikanten ergeren de kleinen, "want die" - zo leren zij- "kunnen nog niet in Christus geloven." En verder zegt Christus van al Zijn kinderen: "Ik ken de Mijnen en wordt van de Mijnen gekend", Joh. 10:14. Beste heer S. Ik kan u nog wel met duizend bewijsstukken uit Gods Woord aantonen, dat het geestelijke leven in Christus begint met de vergeving der zonden, waaraan Galaten 2:19a vooraf gaat, namelijk verloren gaan onder het recht Gods, in de aanvaarding van de welverdiende straf. Dan wordt verloren gaan door God niet toegestaan. Dan treedt de Zoon zaligmakend tussenbeide, tussen een vertoornd Rechter en een verloren ziel. Dan wordt gena van waarheid blij ontmoet; de vrede met een kus van 't recht begroet. Psalm 116 wordt bevindelijk gekend. "Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet", 1 Joh. 5:12. En verder bidt en leert Christus: "En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt", Joh. 17:3. Dat leert de Zone Gods Zelf in Zijn Woord, maar de taal van ds. V. heeft de schijn van godzaligheid, maar de kracht wordt er ten enenmale in gemist en zielen worden bedrogen voor de eeuwigheid. Verder zegt ds. V.: "Dan gaat Hij (...) in het toevallen van het recht in het leven van die mieren gaat Hij Zichzelf als dat Brood des Levens openbaren: Mijn vlees is waarlijk Spijze...." enz. Dat is ook een fabel, want elk mens kan wel zeggen dat God rechtvaardig is en nochtans in zijn hoogmoed overeind blijven. Een toevallend recht kende Judas de Iskarioth OOK, doch hij is voor eeuwig verloren gegaan! Christus openbaart Zich echter alleen zaligmakend aan verloren zondaren die onder het recht verloren gaan. Christus is namelijk gekomen om te zoeken en te zaligen dat verloren was! De verloren zoon was dood geweest, doch is wederlevend geworden. Hij was VERLOREN, doch is gevonden. Ik stip slechts enkele trekken aan. Als u de linken van onze website die ik u doorgaf goed bestudeert, zal u verstandelijk al tot de conclusie komen dat hetgeen er in de Afscheiding geleerd wordt, zielsbedriegelijk is. Daar is ds. G.H. Kersten hoofdschuldig aan, bovendien spreekt GH.K zichzelf overduidelijk aantoonbaar fundamenteel(!) tegen. Ook dat hebben we op de site klaar en duidelijk aangetoond. Dan had ds. V. het over 1 schrede tussen ons en de dood, met de vraag: Wat moet je dan doen? Hij gaf zelf het antwoord, namelijk Psalm 27:5, terwijl dat een gebed van een gerechtvaardigd man Gods betreft. Dat was ook de tussenzang van de preek, maar dat kan alleen Gods ware volk vanuit de toepassing des harten zingen en ik weet het vanuit mijn eigen leven. Hierbij wilde ik het laten, hoewel we veel meer dingen kunnen aanwijzen uit betreffende preek. Er was wel waarheid in, maar de kern van de preek was fundamenteel onbijbels. Het vat geeft uit wat erin zit. Ds. Whitefield heeft gezegd -en daarin val ik hem van harte bij-: "Onbekeerde dominees zijn een vloek voor de Kerk." Dat is algemeen bedoeld, maar het is hoorbaar, voelbaar en tastbaar dat de huidige kansels voor het gros gevuld zijn met rijke jongelingen die niet weten waar hun schuld gebleven is. Al Gods ware volk weet daarvan, hoe klein en hoe zwak hun geloof ook moge zijn. Ik besluit met de woorden van Van der Groe: "Een waar gelovige zonder enige zekerheid van zijn zaligheid is bij mij niet anders dan een gedrochtelijk hersenschim, ofwel een gelovige zonder geloof." En dat heb ik niet van Van der Groe geleerd, maar van Christus Zelf. (einde brief van mij - GPPB) PS. Na het lezen van deze mail, kreeg ik van de heer S. als antwoord dat ik een vervolger was van de gemeente Gods. Het antwoord was vol venijn en met voorbedachte rade, waarvoor hartelijk dank.
Ja, zo krijg je nog eens een medaille. Meneer S. blijft liever in zijn zonde, maar ik ben vrij van zijn bloed. Mensen, ik heb me vandaag nog eens leeg geweend over zoveel bittere vijandschap tegen CHRISTUS. Het worde hen niet toegerekend. Maar vergis u niet: zonder bloedstorting is er geen vergeving. O, geliefden, wij bidden u van Christus wege: laat u zaligen, laat u met God verzoenen.
In het leven van ds. W. Huntington lezen we van de predikant die Huntington in het ambt bevestigde, dat hij later Huntington belasterd heeft over zijn schrijven en preken. Die predikant vergreep zich echter aan het werk Gods, want Huntington was een geroepen en een gezalfde knecht Gods. Hij schreef en preekte de zuivere waarheid en was extra-ordinair van God geleerd. Er was echter afgunst in het spel en velen verstonden niet dat Huntington zichzelf niet leefde, maar Gode, ook als hij het vrome vlees tot in de hel vernederde, wie het ook betrof. Ook de van God geleerde en diepbeproefde dr. H.F. Kohlbrugge werd door Da Costa aangevallen over zijn diep geestelijke preek van Romeinen 7:14. Daarin was niets geestelijks te ontdekken volgens Da Costa, alleen maar antinomianisme. Kohlbrugge heeft zich echter zeer scherp, doch volkomen bijbels vrijgemaakt van de neonomiaanse pesterijen van Da Costa. Er is niets nieuws onder de zon. Het was in het leven van Paulus ook geen vreemde zaak, dat hij werd tegengestaan in hetgeen hij verkondigde. Altijd is hij belaagd geweest door de godsdienstige Joden en zelfs van zijn medearbeiders in Christus zegt hij in het geloof: "In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend. Maar de Heere heeft mij bijgestaan, en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen. En ik ben uit den muil des leeuws verlost. En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen", 2 Tim. 4:16-18. In zijn leven heeft Paulus zich zelfs tegen Gods volk moeten keren, tegen Petrus te Antiochie (Gal. 2) en ook omdat men óf de zonden aan de hand hield, zoals in de gemeente van Korinthe het geval was, óf betoverd was door een geest uit de afgrond, zoals in de gemeente van de Galaten. Als je in Christus aan de zijde Gods geplaatst bent, word je het meest geslagen in het huis van je liefhebbers. Daarvan kon Christus in de eerste plaats getuigen (Luk. 13:34), daarvan kon Paulus getuigen als hij zegt: "Ik sterf alle dagen", en ook Job werd in de oven van de beproeving door zijn drie vrienden met vrome woorden gepest en geperst. Het boekje van Job, dat we in de rubriek "Leespreken &..." onder de titel: "Door elk onteerd" hebben gepubliceerd, werd door een van mijn lezers verkracht als zijnde het geblaf van een hond die niet bijt. Mensen, je mag van mij weten, daar tref je me echt niet mee. Maar als mensen tot dit soort spotternij in staat zijn, dan doen ze zichzelf de strop om. Het genoemde boekje van Job heb ik namelijk destijds in de hel van mijn Job-bestaan geschreven en het is me zelf tot grote versterking en troost geweest. Nu zeggen de blaffende(!) spotters: "Ik kan er niets geestelijks in lezen, het is allemaal zelfrechtvaardiging, enz." Ja, van die Elifaz-taal zijn zelfs kinderen van God zwanger, ook in onze dagen. Het worde hen niet toegerekend. Die drie vrienden van Job balanceerden echter op de rand van de zonde tegen de Heilige Geest. Het was een zeer gevaarlijk spel dat zij speelden, maar ze lieten zich niet door Job gezeggen. De Heere Zelf kwam er genadiglijk aan te pas. "Hoor toch, en ik zal spreken; ik zal U vragen, en onderricht Gij mij. Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as", Job 42:4-6, zo vernederde Job zich voor God. En toen kwam de HEERE de pesterijen van Job's vrienden te bestraffen: "Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job", 42:7-8. En dan staat er verder geschreven: "Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naämathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan. En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel", Job 42:9-10.
En wat er verder volgt. Amen. GPPB.
|
|
|
|
|
|