PELGRIMS OP DE SMALLE WEG
PELGRIMS OP DE SMALLE WEG   Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Nadat Pelgrim door de Enge Poort gegaan is, ontmoet hij tot zijn verbazing allerlei mensen op de smalle weg die niet door de Enge Poort zijn ingegaan, maar over de muur geklommen zijn. Op de weg naar de hemelstad loopt Pelgrim tot zijn grote blijdschap echter in op broeder Zakelijk, waarmee hij van hart tot hart kan speken. Wij zullen het verloop van Pelgrim's reis op de smalle weg in de vorm van een samenspraak verhalen. De eerste reiziger die Pelgrim ontmoet op de smalle weg, is meneer Onkunde, aan wie hij enige vragen stelt.

Pelgrim: Zo meneer, ik loop maar een eindje met u mee. En om de tijd uit te kopen, wil ik u wat vragen stellen, betreffende het eeuwige belang uwer ziel. Ten eerste: Hoe bent u op deze weg gekomen? En ten tweede: waarom wordt gij een christen genaamd?

Onkunde: Wel, deze rustige weg sprak mij erg aan, omdat ik rust zoek voor mijn ziel en iemand bood mij zijn laddertje aan, zodat ik gemakkelijk over de muur kon klimmen. Die enge poort is mij veel te nauw, ziet u, want daar kom je allen doorheen met verlies van je eigen leven, en daar bedank ik voor, want ik heb mijn leven te lief en God zoekt de levenden en niet de doden. Uw tweede vraag kan ik ook gemakkelijk beantwoorden, want ik word een christen genaamd, omdat ik zo netjes leef en omdat ik elke zondag trouw naar de kerk ga.

Pelgrim: Hebt u niet meer te zeggen?

Onkunde: Jazeker, en ik wil er ook nog aan toevoegen dat ik elke maand een fors bedrag aan de zending geef en dat ik tal van reizen naar Israël organiseer. Ik ben namelijk reisleider van ‘Christenen voor Israël'. En ik moet u zeggen dat als ik op Israëlisch grondgebied sta, het net is alsof ik in mijn vaderland ben.

Pelgrim: Dan is het wel voor u te hopen dat u een ander Vaderland leert kennen, meneer Onkunde, want met al uw voorliefde voor Israël en met al uw uitwendige plichtplegingen, bent u niet verder dan de rijke jongeling, die van Christus uiteindelijk niets moest hebben.

Onkunde: Nou, nou, dat is kras gezegd, maar ik geloof niet dat God zo hard is dat Hij al mijn werken terzijde schuift. God ziet immers het hart aan en mijn bedoelingen zijn goed, al ben ik -net als ieder ander- een mens met gebreken. Maar ik ben gedoopt en ik heb belijdenis gedaan. Ik ga vanzelf ook aan het Avondmaal, want afblijven is Christus verloochenen, zegt onze dominee. En als ik zie met welk een ijver ik mij voor de kerk inzet, dan kan God mij toch moeilijk voorbijgaan?

Pelgrim: Ik zou niet graag in uw schoenen reizen, mijnheer Onkunde! U bent dus over de muur geklommen, maar degenen die niet ingaan door de enge poort zijn dieven en moordenaars. U bent wel lid van een kerk met een kleine 'k', maar u bent geen levend lidmaat van de Kerk met een grote 'K'.

Onkunde: U bent aan het oordelen, heer Pelgrim. Bovendien is uw oordeel mij veel te radicaal. Ik blijf maar liever bij het Woord, waarin geschreven staat dat God liefde is en dat er loon is voor mijn arbeid. U moet mij in mijn waarde laten. U gelooft op uw manier en Ik geloof op mijn manier, maar we geloven in dezelfde God.

Pelgrim: Arme man, u bedriegt uzelf voor de eeuwigheid. Buiten Christus is God een verterend Vuur en een eeuwige Gloed bij wie niemand wonen kan. Ik zal mij echter niet langer met u ophouden, want mijn tijd is te kostbaar. U bent nu ernstig gewaarschuwd en ik ben vrij van uw bloed. Ik moet nu doorgaan, omdat ik mijn broeder Zakelijk wens te ontmoeten.

Pelgrim stapt stevig door in de hoop zijn broeder Zakelijk in te halen, maar hij wordt even later opgehouden door een vrouw die zojuist ter kerke geweest is.

Vrouw: Mijnheer, ik ben op zoek naar meneer Onkunde. Kunt u mij de weg wijzen? Meneer Onkunde woont in de straat genaamd de Kromme, en hij heeft een reisburo genaamd: EIGENWILLIGE GODSDIENST en ik heb een afspraak met hem, om samen de preek te bespreken.

Pelgrim: Mag ik naar uw naam vragen, mevrouw?

Vrouw: Ik heet Betsie Oppervlakkigheid en ik ben diaken in de Samen-op-weg kerk aan de overzijde van de Samen-van-de-weg straat.

Pelgrim: Het ambt is voor vrouwen verboden, mevrouw Oppervlakkigheid!

Vrouw: Die antieke opvatting is in onze kerk een gepasseerd station. We leven immers in de 21e eeuw en dan moet je toch met je tijd meegaan. Ik ben een kind van mijn tijd, niet van de Middeleeuwen. Wij verstaan de Bijbel op onze hedendaagse manier en dat is ook de bedoeling van de Bijbel, denk ik.

Pelgrim: Is uw afgesneden haar ook de bedoeling van de Bijbel, volgens u?

Vrouw: U wordt persoonlijk, mijnheer. Dat maak ik toch zelf uit, dunkt me.

Pelgrim: Dus u bent er een vreemdeling van om de voeten van Christus met uw tranen te wassen en met uw haar af te drogen. Met uw korte haar kunt u onmogelijk de voeten van Christus afdrogen, wel?

Vrouw: Haardracht is een kwestie van mode en smaak, meneer. Wat u daar zegt over het afdrogen van de voeten van Christus, is mij totaal vreemd. ‘t Klinkt mij als onzin in mijn oren.

Pelgrim: Gaat u ook zo aan het Avondmaal, met dat afgeschoren hoofd, bedoel ik?

Vrouw: In onze kerk gaat bijna iedereen aan het Avondmaal en ik sla nooit een avondmaalsdienst over.

Pelgrim: U onteert Christus met uw afgesneden haar. Het lange haar is de vrouw een eer en het is haar als een deksel gegeven. U hebt uzelf van uw eer beroofd.

Vrouw: Wat een zwartgallerij, uit het jaar nul!

Pelgrim: Ik hoop u aan dit gesprek te herinneren als u op uw sterfbed ligt, mevrouw. Uw spotrede zal u op de dag van het grote gericht duur komen te staan, als u zich heden niet bekeert.

Pelgrim loopt snel door om op zijn broeder Zakelijk in te lopen, maar na een tijdje loopt hij een kerkelijk uitziende man tegen het lijf, die een stapel inschrijfkaarten in de hand houdt.

Demas: Meneer, ik ben de koster in de ‘Er-is-hoop kerk' en ik ga deur aan deur om leden te werven voor onze reformatorische rijvereniging.

Pelgrim: Uw naam?

Demas: Ik heet Demas, meneer, en ik woon in de Achitofelstraat. Ik wilde u vragen of gij ook lid wilt worden van onze kerkelijke rijvereniging. Hier is de inschrijfkaart. Hoe is uw naam?

Pelgrim: Mijn naam is Pelgrim, heer Demas, en ik ben een christen, omdat ik van Christus ben. U vermeldt van wagens en paarden, maar ik zal vermelden de Naam des Heeren onzes Gods. Wat de naam van uw kerk betreft, mijnheer; er is alleen hoop voor hopelozen.

Demas: Met die zware godsdienst ben ik bedrogen uitgekomen, meneer Pelgrim. Ik zat bijna met Paulus in de gevangenis, maar ik kon hem vroegtijdig verlaten en op tijd aan de ergernis van het kruis ontkomen, want daar heb ik de tegenwoordige wereld toch te lief voor. Ik heb me van "de sekte van Jezus de Nazarener" afgescheiden en nu ben ik lid van een plurale kerk, genaamd de PKN.

Pelgrim: Die kerk staat op de zandgrond van het antichristelijke naamchristendom, heer Demas, en uw verdoemenis zal daarom des te zwaarder zijn!

Pelgrim haast zich om uit de buurt van Demas te komen. Zonder om te kijken zet hij het op een hollen. Broeder Zakelijk is echter nog in geen velden of wegen te bekennen. In de verte rijst er plotseling een beeld voor hem op. Als hij naderbij gekomen is, ziet Pelgrim met welk beeld hij te doen heeft. Het is de beeltenis van de vrouw van Lot. Haar lippen schijnen te bewegen...

Vrouw van Lot: Wat voert u hierheen, Pelgrim?

Pelgrim: Hie kent u mij? Wat doet ú hier, vrouw van Lot? Ik dacht dat u allang tot stof geworden was.

Vrouw van Lot: Ik herken in u mijn eigen man, Lot. Dat was ook zo'n pelgrim als u bent. Ik sta hier al eeuwen. Ik ben de reïncarnatie van de vrouw van Lot, in de vorm van een zoutpilaar. Mijn volgelingen hebben van mij ook een wassen beeld gemaakt, omdat ik voor een tijd burgemeester van Sodom geweest ben. Ik heb een voorstel, heer Pelgrim. Als u één keertje met mij achterom kijkt naar de plaats waar Sodom gelegen heeft, en als u lid wordt van onze sodomitische kerk, dan zullen mijn volgelingen ook voor u een wassen beeld maken. Dat beloof ik u. Dan kunnen we elkaar in de rampzalige toekomst wat gezelschap houden.

Pelgrim wederstaat deze duivelse verzoeking door hard weg te rennen en niet op de woorden van de duivel in te gaan. Opeens klinken de woorden hem in de oren: "Gedenk aan de vrouw van Lot!"

Als Pelgrim een eind gerend heeft, ziet hij in de verte een boom. Als hij naderbij gekomen is, ziet hij iemand zitten in de schaduw van de boom. Tot zijn grote blijdschap blijkt het broeder Zakelijk te zijn. Ook broeder Zakelijk is blij verrast als hij broeder Pelgrim ziet.

Zakelijk: Zo, broeder Pelgrim. Hebt u mij eindelijk gevonden?

Pelgrim: Glimlachend: Ja, al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.

Zakelijk: Dat moet je tegen de godsdienst niet zeggen, want dezulken vatten alles letterlijk op.

Pelgrim: Ja, zegt dat wel. Menige belijder is gauw op de vrome tenen getrapt. Maar wat ik je vragen wil: Was je vermoeid dat je onder deze boom bent gaan zitten? Je was, dunkt me, verder geleid dan ik.

Zakelijk: Ja, broeder, ik was mezelf moe en de zonde moe, maar kijk eens onder welke boom ik zit. Het is de Appelboom onder het woud. Ik heb grote lust in Zijn schaduw. Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Ach, broeder Pelgrim, ik wilde wel dat ik maar raak mocht leven onder deze Appelboom. Dan zou er nooit geen scheiding meer wezen tussen God en mijn ziel. Ondersteun mij met de flessen en versterk mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.

Pelgrim: Broeder, je maakt mij gaande in de liefde. Ik za trachten uw getuigenis op grond van de Schrift te verklaren. De flessen zijn deze: Wij zijn kinderen Gods, omdat wij door het geloof lidmaten van Christus zijn. Hij is het Fundament onzer zaligheid. De appelen liggen hierin verklaard, namelijk dat wij Zijn zalving deelachtig zijn, opdat wij Zijn Naam belijden en wij onszelf als een levend dankoffer Hem offere en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.

Zakelijk: Dat is taal naar mijn hart, broeder. Ik zal je op mijn beurt het kindschap Gods wat nader verklaren. Het kindschap Gods ligt verklaard in de aanneming van Christus. Wij zijn Zijn aangenomen kinderen die van eeuwigheid zijn geadopteerd en in de tijd vrijgekocht. Er is een Borgsom voor ons betaald, want Christus heeft ons Gode gekocht met Zijn bloed. Wij zijn uit God geboren door de nieuwe geboorte en daarom hebben we een recht op het eeuwige leven. Wij zijn Zijn rechtvaardigheid en heiligheid deelachtig door toerekening en dat ineens en voor altijd. Ook delen wij in al de schatten van het genadeverbond en het Hoofd van dat verbond is verantwoordelijk voor ons welzijn in tijd en eeuwigheid beide. Ook bewaart Hij de erfenis voor ons in de hemel. Wij zijn daarom verplicht al onze bekommernissen op Hem te werpen, want Hij wil niet dat we voor onszelf zorgen, dat is Zijn werk. Omdat Christus verantwoordelijk voor ons is, hoeven wij niet bezorgd te zijn wat we eten zullen, of waarmede wij ons kleden zullen, want onze hemelse Vader weet dat wij al deze dingen behoeven. Ten aanzien van ons privilege van de rechten Gods: voedsel, deksel en gemeenschap, moeten wij van de Heere afhankelijk blijven, want daarom worden wij ook christenen genaamd, namelijk om ons naar lichaam en ziel beide, aan Hem toe te vertrouwen. Dat privilege mogen wij niet verkwanselen door de verzekeringsafgod in de arm te nemen.

Pelgrim: Zo is het, broeder! Maar er is meer. Als lidmaten van Christus zijn wij ook Zijn zalving deelachtig, om van Hem te mogen getuigen in een krom en verdraaid geslacht. Maar voor het getuigenis van Jezus is geen plaats in de kerkelijke herberg. Men wil geleerdheid zonder bekeerdheid en een vorm zonder wezen, want men wil de boel rustig houden, echter met een valse vrede.

Zakelijk: Ik denk, broeder, dat God daarom de kandelaar weleens naar de heidenen zal kunnen verplaatsen. De ware Sionieten zijn als een nachthutje in de komkommerhof en voor het getuigenis is geen plaats op het kerkelijke erf. We zullen evenwel niet stilzwijgen of bij de pakken neerzitten, want het is niet onze zaak, maar Gods zaak. Hij zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken!

Pelgrim: Ja, dat laatste is een oneindige troost, want je zou er anders moedeloos van worden.

Zakelijk: Moedeloos is goddeloos en dat zijn wij tot onze laatste snik, maar we zijn evenwel volmaakt in de Volmaakte.

Pelgrim: Zullen we vandaag nog verder reizen of wil je hier overnachten?

Zakelijk: Onder deze Appelboom wil ik altijd wel blijven, broeder Pelgrim, want te vernachten in de schaduw des Almachtige, is de beste en de veiligste plaats.

Pelgrim: Dan wens ik u een gezegende nacht, broeder, maar ik moet opstappen, omdat ik voor de donker de Heilige Stad wil bereiken. Ik moet namelijk op audiëntie bij de Koning.

Pelgrim pakt zijn hoed, neemt hartelijk afscheid van broeder Zakelijk en vervolgt zijn weg. Even later verdwijnt hij uit het gezicht, als hij de grote bocht in de weg is gepasseerd. Stevig stapt hij door om op tijd zijn voorgenomen doel te bereiken. De zon daalt langzaam achter de horizon. In de verte ziet de Pelgrim het licht van de Heilige Stad. Plotseling dringen er twee mannen uit het struikgewas en versperren hem de weg.
"Je geld of je leven!" roept er één.


Pelgrim: Goedenavond mannen. U vraagt hetgeen ik u niet geven kan. Geld heb ik niet en mijn leven is in Christus verborgen bij God, dus dat kunt u niet nemen.

Plotseling rennen de boeven weg en verdwijnen in het aangrenzende bos. Pelgrim staart hen zeer verwonderd na. Als hij achterom kijkt, ziet hij in de verte broeder Zakelijk naderen. Pelgrim blijft op hem wachten.

Zakelijk: Genade zij u en vrede, broeder Pelgrim. Ik was zo verzadigd en uitgerust onder de Appelboom, dat ik dacht bij mezelf: Ik kan beter met mijn broeder meereizen, want twee zijn beter dan één.

Pelgrim: Daar doe je goed aan, broeder. Ik was bijna door een stel onverlaten overvallen. Kennelijk heeft de Heere je gestuurd. Geprezen zij Zijn heilige Naam!

Zakelijk: Zo is het broeder. Gemeenschap der heiligen is een groot goed in dit Mesech der ellende en dat privilege is ook verworven door onze oudste Broeder.

Pelgrim: Ach, de ware gemeenschap der heiligen is ver zoek in onze dagen. Gods ware volk leeft in de eenzaamheid en zit meestentijds als een roerdomp in de woestijn, terwijl de kerkelijke molen op volle toeren draait en het gonst er van de activiteiten. In Rijssen hebben de kerkelijk herstelden onlangs een rommelmarkt gehouden die met gebed werd ingeluid en met dankzegging werd ge-eindigd. Dat is nu de trampoline-godsdienst van vandaag.

Zakelijk: Ja, maar dat soort kerkelijke kermis heeft met de ware godsdienst niets meer te maken. De zogenaamde herstelden hebben hun kerkelijke eerstgeboorterecht verkocht voor een schotel PKN-linzemoes en het is al Ikabod wat de kerkklok slaat.

Pelgrim: Och, laat de godsdienst zich vermaken met wat het niet is, broeder. Er is niets nieuws onder de zon. Wij zijn geroepen om de voetstappen van onze dierbare Heiland te drukken en om Zijns Naamswil te lijden en door allen gehaat te worden. Laten wij ons echter verblijden in de heerlijkheid van de Koning en dat we maar dienstbaar mogen zijn tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk.

Zakelijk: Ja, laten we deze weg afgaan, welke woest is, want erover praten gaat nog wel, maar laten we de daad bij het Woord voegen, want er zijn nog vele schapen die van de stal Christi nog niet zijn, die echter ook toegebracht moeten worden.

Pelgrim: Op deze woeste weg heb ik al eens gelopen, en ik ontving een geopende deur, ten spijt van de vele tegenstanders. De velden zijn reeds wit om te oogsten, maar de arbeiders weinigen.

Zakelijk: Och, de Heere is machtig te verlossen door velen of door weinigen. Zijn huis moet vol worden en zal worden. Ik weet me tot de heidenen geroepen, want als de volheid der heidenen zal ingegaan zijn, alsdan zal geheel Israël zalig worden.

Pelgrim: Ja, en ik hoop dat we daarvan nog getuigen mogen zijn. De nationale bekering der Joden zal wereldwijd nog overvloedige vruchten afwerpen, dwars door de oordelen heen. De aarde zal nog een keer bedekt zijn met de kennis des Heeren, maar niet volgens de biblicistische profetiën over het duizendjarig rijk. God vervult Zijn Eigen Woord op een wijze die voor de wijzen en verstandigen verborgen zal blijven, hetgeen Hij Zijn kinderen openbaren zal. Dit aardse leven blijft een tranendal voor Gods kinderen, we krijgen geen twee hemels, want Christus heeft gezegd dat we in de wereld verdrukking zullen hebben. Voordat Christus wederkomt op de wolken des hemels zal er nog een vreselijke tijd aanbreken die niet geweest is van het begin der tijden af. De Heere zal om der uitverkorenen wil die tijd verkorten, vanwege de vreselijkheid van de oordelen. Er zullen massa's belijders afvallen, het teken van het beest aannemen en het beest aanbidden, maar Gods volk zal in die tijd niet meer kunnen kopen en verkopen. De aarde zal naar Gods belofte het levende Kind echter te hulp komen en het zal verberging vinden onder de vleugelen van Christus temidden van de oordelen.

Zakelijk: Ja, en die tijd is zeer aanstaande. De kerken slapen de slaap des doods, maar laten wij, broeder, haast maken om zielen voor Christus te winnen, want de tijd is voorts kort. Op deze weg welke woest is, zullen we het net uitwerpen aan de andere zijde van het schip, dat is, in de heggen en stegen der wereld, onder de kreupelen en de verminkten, onder het uitschot van deze wereld, opdat Zijn Huis vol worde.

Pelgrim: Ja, opdat Zijn huis vol worde, o, dat zal een schare zijn die niemand tellen kan. Maar ze zullen komen, door 't Goddelijk licht geleid. Laten we in deze wildernis het net uitwerpen, broeder, want hier wonen er velen die ter dode toe wankelen.

Zakelijk: O, ik verheug mij te mogen arbeiden in de wijngaard des Heeren, maar het verlangen naar de gewesten der eeuwige gelukzaligheid, heeft bij tijden toch de overhand.

Pelgrim: We mogen ons leven niet dierbaar achten voor onszelf, broeder, en we zullen de raad Gods moeten uitdienen om Jezus' wil.

Zakelijk: Je spreekt woorden van gezond verstand, broeder, want wat God doet is welgedaan. We zullen hier onze netten uitwerpen. Steek jij maar van wal.

De preek van Pelgrim wordt vervolgd in de rubriek: "LEESPREKEN", "HET GROTE AVONDMAAL. (Klik op de 'Klik hier' link).


http://www.derokendevlaswiek.nl