ANTINOMIAAN, WIE?
ANTINOMIAAN, WIE?        
Plaats in winkelmandjeMandje
Lees ook de 'Samenspraak' die op dit artikel volgt en hetgeen ds. W. Huntington schrijft over de regel des levens voor de gelovigen (zie: Hervormers en oudvaders - Huntington Sinner Saved).

In het neonomiaanse blad "Om Sions Wil" (december 2004) gaat ds. W. Pieters in op een vraag wat antinomianisme eigenlijk is en hoe een antinoimiaan leeft en denkt. Ds. Pieters wil met zijn vragenbeantwoording voluit gereformeerd zijn, maar zijn biblicistische invulling van zaken resulteert in een ernstige dwaalleer. Bovendien noemt hij een aantal van God geleerde oudvaders, zoals ds. Huntington, ds. Philpot, ds. Warburton en ds. Kohlbrugge, antinomianen. Het zijn echter die oudvaders die voor de levende Kerk tot grote zegen zijn (geweest). Met name dr. Kohlbrugge en ds. Huntington hadden een uitnemende geheiligde en bevindelijke Schriftkennis omtrent de verhouding van Wet en Evangelie, een kennis die haaks staat op de neonomiaanse schriftopvattingen van ds. W. Pieters. Hoewel we ook deze oudvaders niet blindelings mogen volgen, levert Pieters geen bijbelse bewijsvoering omtrent de beschuldiging tegen de in zijn ogen "antinomiaanse" oudvaders. We zullen daarom zijn beantwoording op de gestelde OSW-vraag op de voet volgen en in het kader van Galaten 1:8-9 en Gal. 2:11-14 van commentaar voorzien.

OSW-VRAAG:
"Zou u eens kunnen uitleggen wat antinomiaans is, hoe een antinomiaan leeft / denkt? Ik kom het begrip regelmatig in oude schrijvers tegen."

Ds. Pieters: Het woord "anti" betekent "tegen". Het woord "nomianisme" komt van "nomos", dat "wet" betekent. Anti de wet, dat zijn de antinomianen. En in de goede zin van het woord is elke Christen antinomiaan, hij is tegen de wet, namelijk in het stuk van de rechtvaardiging. Dan is het enkel uit genade en door het geloof, zonder enig werk der wet. Als dit het enige was, zou het niet erg zijn antinomiaan te heten. Maar als het verder gaat, is het wel erg, want dan gaat het tegen de Bijbel in.

GPPB.: Dit is al de eerste dwaling, want niet één kind van God is tegen de Wet, ook niet in het stuk van de rechtvaardiging. Gods recht blijft altijd staan, ook in het stuk van de rechtvaardiging, namelijk in Christus, want Gods recht wordt volkomen in Christus verheerlijkt en in Christus ook in Sion. Sion zal door recht verlost worden en de wederkerenden door gerechtigheid! Onverzoende mensen daarentegen zijn zonder enige uitzondering antinomianen, omdat zij zonder de Wet leven, zoals Paulus in zijn eertijds. Christus heeft de Wet voldaan, omdat Gods recht dat vorderde. Gods volk wordt dus nooit gerechtvaardigd ten koste van de Wet, maar juist tot verheerlijking van Gods rechten en deugden. Een Christen is dus ook t.a.v. het stuk van de rechtvaardigmaking geen antinomiaan, terwijl Pieters dat wel suggereert. De Plaatsbekleding van Christus beantwoordt ten volle aan de eis der Wet en ook als Wetsvervuller is Christus in de plaats van Zijn volk gaan staan.
Als er staat in Rom. 3:21: "Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet...", betekent dat eenvoudig dat de gerechtiugheid van Christus niet tot stand gekomen is DOOR de Wet, maar door de volkomen gehoorzaamheid van de tweede Adam. Dat Gods volk niet door de werken der Wet zalig wordt, maar alleen door het geloof in Christus, zoals ook ds. Pieters erkent, betekent dus niet dat de Wet zonder betekenis is in het stuk van de rechtvaardigmaking, integendeel, de Wet blijft altijd staan en blijft ten volle gehandhaafd door God, namelijk in Christus. God laat nooit zijn Wet vallen, en Christus heeft als de tweede Adam de Wet volkomen gehoorzaamd, en een volkomen gerechtigheid verworven, anders was er geen zaligheid mogelijk.

Ds. Pieters: Nu zijn er onder de antinomianen verschillende soorten. Sommigen zijn antinomiaan zoals Philpot en Warburton, Kershaw en Huntington. Zij zijn godzalige mensen met een teer godvruchtig leven, met wie wij ons van harte verbonden voelen. We hebben ze lief, maar toch kunnen we hun antinomiaanse gedachte niet goedkeuren. Het is een beetje te vergelijken met hun baptistisch standpunt. Philpot en Spurgeon waren baptist. Daar zijn wij het op Bijbelse gronden mee oneens, maar niettemin houden wij veel van hun geschriften. Zo is het ook met hun antinomiaanse standpunt: wij zijn het daar niet mee eens, maar wij houden van hun geschriften.

GPPB. Ds. Pieters beweert hier dat hij veel van de geschriften van genoemde oudvaders houdt, maar aan die bewering mag vrij getwijfeld worden, want als er één dominee zich met een jodenergernis ergert aan de bijbelse heiligmakingsleer van bijv. ds. Huntington (die trouwens geen baptist was), is het ds. W. Pieters wel. Ik spreek hier uit ervaring en ik heb het niet van horen zeggen. Ik twee jaar lang met ds. Pieters gehandeld over de bijbelse heilsleer en de bevinding daarvan en uit deze correspondentie is duidelijk gebleken dat ds. Pieters er een neonomiaans standpunt opna houdt. Bovendien doet hij niets anders dan zich op oudvadercitaten beroepen, maar dat Gods Woord het einde is van alle tegenspraak is hem blijkbaar vreemd. Denk nu niet, lezers, dat ik de strijd heb tegen vlees en bloed, want ik heb uitvoerig met Pieters gehandeld over genoemde zaken, maar hij doet net alsof zijn neus bloed en alsof niemand hem nog nooit heeft weerlegd. In dit commentaar beroep ik mij op Gods Woord (1 Timotheus 5:20) om met dit geval in de openbaarheid te treden vanwege het belang der zaak. Na dit commentaar zal ik echter met een samenspraak bewijzen dat ook ds. Pieters een keertje moest vallen voor de bijbelse heiligmakingsleer, die hij nu loochent en tegenspreekt.

Ds. Pieters: Wat is dan hun standpunt? Dat voor Gods kinderen de wet der Tien Geboden geen leefregel der dankbaarheid is.

GPPB.: Nee, dat kan ook niet, want Gods ware volk en knechten houden er geen standpunten opna, want ze zijn van God Zelf geleerd, kennen de Schriften en zijn door de Wet aan de Wet gestorven (Gal. 2:19), niet alleen t.a.v. de rechtvaardigmaking, maar ook t.a.v. de heiligmaking (zie: "Opdat ik Gode leven zou" ISBN 9076100713).
Dat betekent niet dat Gods kinderen (en genoemde oudvaders) de Wet Gods verachten en te niet doen, zoals de ware antinomianen dat wel doen, integendeel, zij bevestigen de Wet door het geloof en bewaren Gods geboden, omdat die heilig en goed zijn, maar hun leefregel is niet de Wet van Mozes, maar het Evangelie van Christus van Genesis 1, t/m Openbaring 22. Gods ware volk belijdt dus het Tota Scriptura en niet alleen Exodus 20.
De gehoorzaamheid des geloofs is wel náár de Wet, maar het zaligmakende geloof richt zich niet op de Wet als regel des levens, maar op het Voorwerp des geloofs: Christus en Zijn leer. Bovendien overstijgt het Evangelie de Wet der Tien Geboden, want het Evangelie beantwoordt niet alleen volkomen aan de Wet, maar kent ook barmhartigheid, terwijl de Wet daarvan geheel is ontbloot. Gods wil in de Wet is namelijk beperkt tot geboden en verboden, en eist volkomen gehoorzaamheid van het vlees, maar het Evangelie daarentegen zet de volmaakte gehoorzaamheid van Christus op rekening van Zijn volk en zet óns bestaan op rekening van het Lam Gods, Die ons vlees met Zijn dood gedood heeft aan het kruis. De Schrift leert in Galaten 6:12-17 wat de regel des geloofs is voor de kinderen Gods. Die regel omvat heel het genadeleven. Het Evangelie geldt niet alleen voor onze verlossing, maar ook voor 100% voor het leven der dankbaarheid en niet de Wet. De Wet is niet het voorwerp des geloofs, dat is Christus en Zijn kruis alleen, want de Wet is niet uit het geloof (Gal. 3:12), dus kan de Wet ook geen regel der dankbaarheid zijn, omdat de Wet nergens zegt hoe wij door genade leven moeten, maar wat wij voor God door de werken dienen te zijn, namelijk volkomen rechtvaardig en volkomen heilig, doch zonder genade. Omdat Paulus diep in de strikken van het verkeerd verstaan van de Wet verkeerd heeft, vermaant hij de gelovigen dat zij zich aan de genade moeten houden (Hand. 13:43). Gods volk houdt er dus geen regels op na om steeds heiliger te worden en steeds netter te leven, nee, zij zijn der Wet gestorven en zij worden meer en meer het beeld van Christus gelijkvormig doordat zij de Wet en het vlees dagelijks afsterven en opwassen in de GENADE. Ik weet dat deze leer onverteerbaar is voor degenen die niet aan de Wet gestorven zijn. Dat gold destijds voor Saulus van Tarsen en dat geldt ook voor ds. W. Pieters, hoe 'gereformeerd' hij zich ook poogt uit te drukken! Voor het vrome vlees is het onmogelijk om deze leer, die Paulus kort samenvat in Galaten 2:19, te verstaan.
Het leven der dankbaarheid is dus geen leven van vorderingen, maar van lijden en sterven. De beker der genade is echter weleens overvloeiende, terwijl de beker der Wet zich beperkt tot de rand. Het Evangelie is dus meer dan de Wet, want de Wet kent geen barmhartigheid, terwijl het Evangelie daar vol van is. Niet de Wet is regel, want anders moet de Kerk altijd nog wat doen en aan het 'moeten' is ze juist gestorven. In het leven der dankbaarheid moet er niets meer of het moet een 'heilig moeten' zijn omtrent de ere Gods. Paulus vermaant de gelovigen dus om bij de genade te blijven, want Gods genade is de Kerk genoeg en omdat Gods genade genoeg is, komt God niets aan Zijn volk tekort, al zouden Gods kinderen vanaf hun rechtvaardigmaking tot hun dood bewusteloos op bed liggen. Ds. Pieters maakt van het Evangelie een nieuwe wet en dan moet je vanzelf hard aan de slag, hoewel hij die ijver met de vlag der genade wil dekken.
Het probleem van (aanvullende) goede werken komt echter bij Rome vandaan, want bij Rome is het nooit genoeg en daarom blijft de genade altijd onzeker. Goede werken zijn echter een motorisch gevolg van het geloofsleven, maar dan alleen die werken die voorbestemd zijn en al van eeuwigheid in Christus gevonden worden (Hos. 14:9c). Niet één kind van God kan één zucht méér goede werken doen dan er voor hem zijn voorbestemd. Het leven der genade is geen wedstrijd, maar een goede strijd, waarvan het goede alleen op Naam van Christus staat. Hij alleen heeft de goede strijd goed gestreden en Gods volk strijd onder Zijn banier en is in Hem meer dan overwinnaar. Al die regel-des-levens mensen zijn constant bezig om een goed en vruchtbaar mens te zijn en dat met regels te bewijzen, maar Gods volk mag je een trap geven, je schoenen aan hun afvegen, want die zijn aan hun vruchtbaarheid gestorven! Ze doen vrijwel altijd wat ze niet willen en daarom zijn ze zo van vrije genade afhankelijk. Ze zijn meer van de weg als op de Weg, en toch volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig in een Ander. Ja, dat kan de godsdienst niet verteren, want die verstaan onder genade 'geloof plus goede werken'. Arme godsdienst, maar ik heb toch geen medelijden met je, hoor. Nee, want als je willens en wetens je vijandschap tegen vrije genade wilt handhaven, dan ben je ook een vervolger van het levende Kind. Zogenaamd de Wet doen uit dankbaarheid, maar trap dezulken niet op hun vrome tenen, want dan barst er een Herodus uit. Ja, met zulke vossen zijn de tegenwoordige preekstoelen en de kerkeraadsbanken gevuld. Het is een wonder als het anders is.
De Kerk is dus alleen vruchtbaar in haar Hoofd, in de gemeenschap met Hem. De vruchten zijn echter voor de Landman, zodat er van Gods kinderen niets anders overblijft dan kaalgeplukte kippen, die net zoveel vruchtbaarheid bezitten in eigen oog dan het paard van de groenteboer (Philpot). Gods ware kinderen geven nog geen cent voor hun (goede) gedrag, als ze op hun plaats zijn, want God heeft Zich een volk geformeerd, dat ZIJN lof zal vertellen en zich verheugt in de God van haar heil. We zullen nu ds. Pieters weer even beluisteren hoe hij verder denkt over genoemde oudvaders die hij antinomianen durft te noemen.

Ds. Pieters: Hoe leven deze mensen dan? Zeer godzalig, zoals ik al schreef. Zij richten zich namelijk naar de Evangelische voorschriften, zoals dat heet. En in de praktijk is er dan bijzonder weinig verschil met het standpunt van de reformatorische christenen, die overeenkomstig de gereformeerde leer van onze vaderen handhaven dat de Tien Geboden wel de regel voor het leven der dankbaarheid zijn.

GPPB. Ik heb dus al uit de Schrift bewezen (Gal. 6:12-16) wat de evangelische regel der dankbaarheid is voor de gelovigen. Dat is geen standpunt, zoals Pieters beweert, maar dat leert Gods Woord, dat leert het genadeleven uit Christus. Standpunten hebben is iets waarmee de dode godsdienst zich vermaakt, maar Gods ware volk moet het van de genade hebben en zoals ik uit de Schrift heb bewezen, vermaant de Heilige Geest bij monde van Paulus, de gelovigen zich bij de genade Gods te blijven (Hand. 13:43). Wie heeft het hier voor het zeggen? De Heilige Geest of de z.g. gereformeerde leer?
U zult zeggen: Is de gereformeerde leer dan onbijbels? Niet in haar religie, maar soms wel in de verwoording van zaken. En als zij boven de Schrift verheven wordt en op grond van de Schrift niet bijgesteld mag worden, verschillen we niets meer met Rome. Soms heeft de leer der kerk bijstelling nodig. Dat geldt ook voor de gereformeerde leer, verwoord in de Drie Formulieren van Enigheid. De Reformatie is niet het sluitstuk van de herontdekking van de heilsleer, maar behoeft altijd doorgaande reformatie. Het is daarom droevig dat de Nadere Reformatie in vele gevallen een stap terug geweest is richting Rome, terwijl vele kerkverbanden bepaalde 'comrieaanse' en 'baxteriaanse' dwalingen tot heilsleer hebben verheven. Dat geldt ook voor de neomiaanse heiligmakingsvisie van Mr. Isaac Da Costa, die dr. Kohlbrugge terecht weerlegd heeft.

Ds. Pieters: In de tijd van onze oudvaders waren er ook antinomianen van verschillend gehalte, en sommigen gingen heel wat verder. Die leerden de rechtvaardiging van eeuwigheid, waarbij sommigen zeiden dat een kind van God ook voor zijn bekering geen kind des toorns is. En dat het geloof niet daadwerkelijk de verhouding tussen God en de ziel verandert, maar dat alleen voor het bewustzijn de verhouding verandert.

GPPB.: Pieters maakt hier een schijnbeweging, want de dwaling van 'de rechtvaardiging van eeuwigheid' en de onbijbelse 'embryofilosofie' komt bij dr. A. Comrie vandaan, een oudvader die Pieters juist in een van zijn pennevruchten prijst.

Ds. Pieters: Onze vaderen hebben altijd scherp stelling genomen tegen deze dwalingen.

GPPB.: Pieters lijkt nu de in zijn ogen 'antinomiaanse theologie' van Philpot, Huntington enz. en de dwaling van 'de rechtvaardiging van eeuwigheid' op één hoop te gooien, terwijl het hier gaat over twee totaal verschillende zaken. Bovendien schermt Pieters wel met 'onze vaderen' maar dan beseft hij zeker niet dat ook Philpot, Huntington en Kohlbrugge ook tot 'onze vaderen' behoren. Welke oudvaders Pieters hier voor 'onze vaderen' houdt, moet de lezer maar gissen.

Ds. Pieters: In 1696 verscheen er van de hand van ds. Johannes Hulsius, te Middelburg, een boekje getiteld "De hedensdaegsche Antinomianerie, met die der Engelsche/ en Oude Wet-bestryders vergeleken." En de ondertitel luidt: "En soo uyt het Woord Gods/ als uyt de Formulieren van Eenigheyt der Gereformeerde Kerken klaer/ en grondig wederlegt/ en der selve schadelijkheyt aengewesen." Het bijzondere van dit boekje van bijna 600 bladzijden is dat het is geschreven op verzoek van de classis Walcheren in Zeeland. Dus drie honderd jaren geleden had men er ook al last van. Hoe komt dat toch? Twee redenen wijs ik aan. In de eerste plaats omdat de leer der Reformatie, dat is de leer der Heilige Schrift, aanleiding geeft om heel negatief over de wet te denken. Namelijk wanneer men de wet wil gebruiken om zalig te worden. En dit is ons van nature heel eigen. Daarom is het te begrijpen dat mannen als Luther en Huntington zo scherp tegen de wet waren.

GPPB.: De leer der Reformatie vertolkt de leer van de Heilige Schrift, maar staat qua gezag er niet mee op gelijke voet. Bovendien geeft de leer der Reformatie nergens aanleiding om heel negatief over de Wet te denken, zoals Pieters suggereert. Dat we niet zalig kunnen worden door de werken der Wet, zoals ook de Reformatie heeft onderstreept, betekent niet dat de Wet negatief is. Paulus leert juist dat de Wet heilig en goed is, maar omdat de Wet heilig en goed is, is door de Wet de kennis der zonde. Pieters schrijft dat Luther en Huntington scherp tegen de Wet waren, maar dat is een oudwijfse fabel. Genoemde godgeleerden hebben wel op grond van de Schrift een scherp onderscheid aan de dag gelegd tussen de bediening der Wet en die van het Evangelie, maar dat is heel wat anders.

WORDT VERVOLGD OP TWEEDE BLOK

ANTINOMIAAN, WIE? (2)        
Plaats in winkelmandjeMandje
Ds. Pieters: De tweede reden is, omdat ons vlees graag ruimte wil tot zondigen, dus los van de wet, waar Gods Woord en de gezonde leer der vaderen dit op grond van Gods Woord niet toekennen. Het geval is dan deze, dat mensen met een beroep op het Evangelie van vrije genade goddeloos wensen te leven.

GPPB.: Ds. Pieters bewijst in bovenstaande alinea dat hij zelf een volbloed antinomiaan is, want hij meent dat de Wet de zonde beteugelt, terwijl de Wet juist de zonde levend maakt (Rom. 7:9). Pieters doet de Wet als Wet teniet en dat is antinomiaans. De geestelijke Wet beteugelt het vlees niet, maar is de bediening des doods voor het vlees. Dat is de functie der Wet en zonder de Wet leefde Paulus in zijn eertijds, terwijl hij juist meende -net als Pieters- de Wet te doen (Rom. 7:9), als regel van zijn leven.
Vervolgens schrijft Pieters dat er mensen zijn die met een beroep op het Evangelie van vrije genade goddeloos wensen te leven. Dat die mensen er zonder enige uitzondering zijn, leert o.a. Gen. 3 en Rom. 3 ons wel, maar als sommigen uit die mensenmassa zich ineens netjes gaan gedragen, worden dezulken juist door de neonomiaanse prediking van ds. Pieters in hun goddeloosheid gestimuleerd, omdat Pieters al die rijke jongelingen leert dat de Wet door het geloof is en hen aanmoedigt tot goede werken, terwijl de Schrift het tegendeel leert (Gal. 3:12).

Ds. Pieters: Alles bij elkaar genomen is het kort samengevat zo: wanneer iemand niets van gehoorzaamheid aan Gods wet wil weten in het stuk der rechtvaardiging, en daarom voor antinomiaan wordt uitgescholden, mag hij er trots op zijn zo te heten.

GPPB.: In het stuk van de rechtvaardiging gaat het juist wel om de gehoorzaamheid aan de Wet, namelijk door de toegerekende gerechtigheid van Christus. We hebben al eerder gezegd dat de Wet ten volle blijft staan, ook in het stuk van de rechtvaardiging, namelijk in Christus. Daarom is de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, zo'n Godverheerlijkende leer, omdat er van de mens niets in aanmerking komt, terwijl Gods recht gehandhaaft blijft. T.a.v. het geloof moet de Wet vallen, maar niet t.a.v. de rechtvaardigmaking, want dan wordt juist de Wet recht gedaan, namelijk in Christus.

Ds. Pieters: Wanneer iemand de plaats of functie van de Tien Geboden ontkent in het leven der gelovige als regel om dankbaarheid te bewijzen (en dus antinomiaan wordt genoemd), dan moeten we zeggen, dat hij niet Calvinist is, niet overeenstemt met de leer der Hervormde Kerk, de Drie Formulieren van Enigheid, en dat hij niet in de lijn is van onze oudvaders. En vooral: dat hij een onbijbelse lering heeft.

GPPB.: Voor de werkelijke functie van de Wet der Tien Geboden is Pieters tot op de dag van vandaag vreemdeling gebleven. De functie van de Wet is ter ontdekking van de zonde en tot het doden van de zondaar (Gal. 2:19). Meer functies -afgezien van de maatschappelijke- heeft de Wet niet, ook niet in het stuk der dankbaarheid. Over het bijbelse bewijs daarvan ga ik uitvoerig in, in het boek: "Opdat ik Gode leven zou", waarin ook bewezen wordt dat in de tussentijd, tussen de zondeval en de wetgeving op de Sinai, die zogenaamde regel der Tien Geboden onbekend was, en het mensdom alleen onder de vloek van de paradijswet (Gen. 2:17) lag (zie: Rom. 5:13-14). De Wet is er alleen bijgekomen om de zonde te vermeerderen (Rom. 5:20). Genoemde feiten heb ik uitgebreid en op grond van de Schrift aan de orde gesteld in het boek: "Opdat ik Gode leven zou".
Vervolgens schermt Pieters wel met de Drie Formulieren van Enigheid, maar over de religie van de belijdenisgeschriften, hoor je hem nooit. Het is alles een dode letter die de waarheid moet bewijzen, maar Gods volk houdt het bij de genade, omdat God Zijn Waarheid nooit krenkt. Pieters beweert ook dat degenen die de Wet als regel der dankbaarheid ontkennen, niet in de lijn van 'onze oudvaders' zijn, terwijl hij 'onze oudvaders' (Philpot, Huntington, Warburton en Kohlbrugge) beschuldigt van antinomianisme, terwijl juist deze oudvaders het calvinisme hebben onderstreept, hoewel zij geen slaafse volgelingen waren van Calvijn. Pieters ploegt doorlopend met andermans kalf, net hoe het bij hem gelegen komt. Het ergste van dit alles is niet complete verwarring die Pieters sticht, maar de aantasting van de leer van Christus.

Ds. Pieters: Een omstreden persoon in dit verband is Hermann Friedriech Kohlbrugge. Hij heeft aanleiding gegeven dat mensen hem antinomiaan noemen. Hij heeft het altijd ten stelligste ontkend. Na zijn dood hebben antinomianen zich ten onrechte op Kohlbrugge beroepen. De verwarring is groot.

GPPB.: Pieters noemt Kohlbrugge een omstreden persoon en beweert zelfs dat Kohlbrugge aanleiding gegeven heeft dat mensen hem een antinomiaan noemde. Dit is lastertaal. Dr. Kohlbrugge was en bijbels theoloog en zelfs niet de mindere van Luther en Calvijn. Hij heeft de bediening der Wet als geen ander bevindelijk verstaan en ook gepreekt. Wat Pieters van Kohlbrugge zegt, zou hij ruimschoots op zichzelf toe kunnen passen, want de verwarring die Pieters sticht is met geen pen te beschrijven. Ik zal dat mede aantonen met een samenspraak die op dit commentaar volgt.

Ds. Pieters: Om het plaatje enigszins compleet te maken laat ik u het volgende lezen. Eerst een stukje van zijn hand; dan een commentaar erop. "Laatstleden Zondagnamiddag (18 Nov. 1833) preekte ik over: "Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre, maar wij bevestigen de wet." (Romeinen 3 vers 31.) De werking dezer beide predikaties vooral was geweldig. In de laatste tastte ik de schouwburg, concerten, bals, opera's, onderdrukking der arbeidslieden, onderling bedrog in koopmanschap en nering, in het kort alles wat ik verkeerds in Elberfeld had opgemerkt, vrijmoedig aan. De werken des burgemeesters, die concerten laat geven voor armen !! er onder begrepen, eindelijk ook de vals mystieke heiligheid van Tersteegen, toonde aan, wie de eigenlijke Antinomianen en tenietdoenders der wet waren, en stelde daarop voor, hoe Christus het einde der wet was, en hoe het niet anders zijn kon, of die het ware geloof hadden, brachten ook vanzelve vruchten der dankbaarheid voort. Vooral tastte ik ook die aan, die tot stelregel hebben: laat ons zondigen, opdat de genade des te heerlijker worde, en die zich als zwijnen openbaar laten kenmerken. Nu, het woord van God keert niet ledig weer; de waarheid behaalde hare zege; vele werden door die prediking aangegrepen, ontdekt, uit hun zondengraf opgewekt en in de ruimte gezet."
Evenzeer verwekte dit getuigenis geweldigen aanstoot en ergernis. Merkwaardig echter genoeg: de één noemde Kohlbrugge een wetdrijver, de ander een wetbestrijder. "Men heeft mij meermalen schamper bejegend of bespot of gehouden voor iemand, die de zogenaamde volmaaktheid dreef, of de wet verwierp, dus óf beschouwd als een Antinomiaan óf als een volmaaktheidsdrijver". Ook nog heden roepen velen, en dat, schoon zij beter kunnen weten, dat door Kohlbrügge geleerd wordt: "weg met de wet, wij worden niet beter, maar al erger". Dat door hem (en zijn leerlingen) slechts ellende en verlossing gepredikt wordt, maar geen dankbaarheid; dat door hem (en zijn volgelingen) de leer der Heiligmaking verzaakt wordt. Die laster meent men straffeloos te kunnen en te mogen verbreiden en voor die prediking te waarschuwen.

GPPB.: Nu lijkt het alsof Pieters de zijde van Kohlbrugge kiest, maar in de praktijk blijkt dat een illusie. Gemeenteleden en ambtsdragers die 'netjes' leven en hem vroom naar de mond praten, doch vreemdeling zijn aan Jes. 1:27, spreekt hij zalig, maar de 'Gijs Leune's', ('Om 't eeuwig welbehagen' - A. Tuinman) die zijn neonomiaanse prediking op grond van de Schrift aan de kaak stellen, die veracht en negeert hij. Over antinomianisme gesproken!

Ds. Pieters: Een praktisch voorbeeld. Als voorbeeld van het bovenstaande mag wel de volgende vraag gelden, die ik onafhankelijk van de vorige, toegestuurd kreeg: "Als student in een grote stad zit ik met iets wat misschien wat kleinzielig overkomt: Ik wil rein en heilig voor God leven. Dat houdt voor mij ook in: je houden aan de verkeersregels. Als we bijvoorbeeld 's avonds met een groep naar huis rijden van de vereniging, ligt de stad er verlaten bij. Echter overal staan stoplichten. Die negeren we dan. Wie gaat er nu voor rood licht wachten als er geen mens aankomt midden in de nacht in een verlaten stad? Ook fietsen we gedeeltes aan de verkeerde kant van de weg. Als enige wachten van de groep zou zeer apart overkomen. Het vervelende is dat het toch tussen God en mij gaat instaan. Is hier sprake van een ongezond farizeïsme (mag je zeggen: De wet is er om de mensen en niet de mensen om de wet) of vraagt God ook hierin absolute gehoorzaamheid? Een ander voorbeeld is bijvoorbeeld als hele massa's, en ook de mensen met wie je meeloopt, door rood licht lopen als er in de verste verte niets te bekennen is."

GPPB.: Deze vraag staat op één lijn als de belijdenis van de rijke jongeling. En we zullen zien dat Pieters deze rijke jongeling in zijn waan stijft.

Ds. Pieters: Wanneer we in Christus vrij zijn van de zonde, moeten we ons niet door welke zonde ook laten binden. Wanneer we in Christus vrij zijn van de wet, moeten we ons niet aan enig juk tot dienstbaarheid onderwerpen, of laten onderwerpen.
Dat houdt in dat de bovengenoemde student niet op wettische manier de overheid moet gehoorzamen, maar op Evangelische manier. Wel de overheid gehoorzamen, maar vanuit de liefde en het geweten; niet om straf.

GPPB.: Tot zover ga ik mee.

Ds. Pieters: Als ik de vraagsteller goed heb begrepen, is de vraagsteller niet wettisch gesteld. Dat is heel belangrijk. Maar "niet wettisch gesteld zijn" én "de wet op het nauwkeurigst gehoorzamen" is heel goed verenigbaar. Evangelische gehoorzaamheid aan God, aan Gods wil, aan Gods wet, is wat God Zijn kinderen leert en in hen werkt.

GPPB.: Genoemde student is wel wettisch, want hij weet blijkbaar niet dat hij sinds Genesis 3 alle verkeersregels van Mozes aan zijn laars gelapt heeft, anders zou hij wel in Christus roemen. De rijke jongeling wilde ook rein en heilig voor God leven en vroeg aan Christus wat aan hem ontbrak, met het doel om zijn gehoorzaamheid aan de Wet van Mozes aan te vullen, waarop Christus hem verzoekt al zijn rijke jongelingsgodsdienst te verkopen, de armen het hunne te geven, en het Lam te volgen waar Hij ook heengaat. Daar bedankte hij echter voor en ik vrees dat ook deze student zich liever vermoeit met regels en stoplichten, dan zijn welverdiende straf te aanvaarden en met de moordenaar aan het kruis te erkennen dat hij strafwaardig en helwaardig is en God vrij te verklaren. Dan zou hij aan het einde van de verkeersregels komen en Christus (er)kennen Die er geen stoplichten opna houdt, maar altijd het licht op groen heeft voor helwaardige zondaren.

Ds. Pieters: Waar ligt de grens van het gehoorzamen van verkeersregels?

GPPB.: In Galaten 2:19!

Ds. Pieters: Verkeersregels zijn er om het verkeer te regelen. Dat is de bedoeling ervan, en zó moeten we ze ook gebruiken: de bedoeling of geest van de wet is: veiligheid voor alle verkeersdeelnemers. Daar zijn regels voor, en die te houden heeft met het zesde gebod te maken: gij zult niet doodslaan; en met het vijfde gebod: eer uw vader en uw moeder, en allen die over u zijn gesteld, de overheid dus.

GPPB.: Als de bedoeling en/of geest van de Wet alleen datgene is wat Pieters beweert, namelijk veiligheid voor alle verkeersdeelnemers, dan zou de Wet alleen maatschappelijke betekenis hebben. De eerste betekenis van de Wet is echter gericht op God, namelijk om God lief te hebben boven alles en het tweede hieraan gelijk is: onze naaste lief te hebben als onszelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de profeten, dus dan hangen wij (Gods volk weet ervan) aan een zijden draadje boven de hel, omdat we niet aan ons doel beantwoorden! Hier hoor je Pieters nooit over, laat staan over de zielsreddende bevinding daarvan.

Ds. Pieters: De geest van de wet moeten we voor ogen houden, in Evangelische vrijheid van de wet.

GPPB.: Ja, ja, maar dan moet je wel eerst vrijgemaakt zijn en dat door de weg van het recht. En als we de geest van de Wet hebben leren kennen, dan hebben we de Wet leren kennen als een bloedwreker, als een regel der verdoemenis, want de Wet is uitsluitend de bediening des doods voor het vlees. O, mensen, als het gebod komt, dan worden de zonden wederlevend. Als de Wet inkomt, dan blijft er een erfwachter van de hel over. Als de Wet inkomt, gaan we ontdekken dat we zonder de Wet zijn -zoals Paulus in zijn eertijds- en een vervolger van het levende Kind zijn. Dan komt er een mens openbaar die niet bekeerd wil worden zoals God het wil. Als God de brand zet in al onze vrome werken, in ons 'heilig en rein voor God willen leven', dan barst de mens -die met de Wet van Mozes in de mond de hemel denkt te bestormen- van blakende vijandschap en dan zou hij God wel van Zijn troon willen stoten. Maar zalig die mens, die door de Wet der Wet gedood is en al zijn 'heiligheid' als enkel vijandschap tegen God heeft mogen verliezen, opdat hij Gode levendgemaakt de wille Gods in Christus omhelst, om Hem voortaan te leven, uit Hem, door Hem en tot Hem!

Ds. Pieters: Dat je dan voor wereldvreemd wordt uitgescholden, is niet zo erg. Als we onszelf maar nooit verbeelden dat we een haartje beter zijn nu we Gods geboden zo stipt onderhouden.

GPPB.: Ja, als je wereldvreemd bent, eet je zeker niet met hoeren en tollenaars, zoals Christus dat deed en doet, maar dan ben je wel een Farizeeër. De verbeelding dat ds. Pieters Gods geboden stipt meent te onderhouden bevestigt het feit dat hij zonder de Wet leeft (Rom. 7:9) en dezulken menen dat zij zien, maar hun oordeel is verduisterd. Och, of hij heden bekende....


http://www.derokendevlaswiek.nl