DE PREDIKING VAN CHRISTUS
DE PREDIKING VAN HET AANGENAME JAAR DES HEEREN - DEEL 1        
Plaats in winkelmandjeMandje
"De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van harte: om de gevangenen te prediken loslating en den blinde het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heeren", Luk. 4:18-19.

Toen Christus door de Heilige Geest gezalfd en bekwaam gemaakt was om het grote werk aan te vangen en te voleindigen waartoe Hij van de Vader geroepen en gezonden was, ging Hij naar Galilea en leerde daar als Machthebbende in de synagogen en werd van allen geprezen, zo lezen wij in Lukas 4:14-15. Zijn ganse leven op aarde was één prediking, namelijk van het Evangelie des kruises, van bekering en vergeving, van verzoening door voldoening, van genade door recht, van lijden tot heerlijkheid. Christus heeft dus Evangelie geopenbaard in Woord en daad en de volle raad Gods verkondigd.
Hoewel volgens het zendingsbevel van Christus aan alle creaturen het Evangelie gepreekt moet worden, leert Christus in dit gedeelte wié er voor de toepassing van het Evangelie uitverkoren zijn. Krachtens Gods soeverein welbehagen ontvangen niet allen die onder de prediking van het Evangelie verkeren de toepassing van de zaligheid in Christus, maar alleen de geestelijk armen, de gebrokenen van hart, de gevangenen, de blinden en de verslagenen van geest. De prediking van Wet en Evangelie is echter niet vrijblijvend. Wie onder de prediking van het Evangelie zonder de toepassing blijft, dus zonder geloof, is alrede veroordeeld en verloren vanwege zijn ongeloof. Er gaat dus niemand vrijuit. Immers, krachtens de wil des bevels wordt er niemand van de zaligheid uitgesloten, want we zijn allen blind van nature en we zitten allen gevangen in de boeien van de duivel, alleen willen we daarvan niet weten. "Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt", Openb. 3:17.
Hoewel het Evangelie van vrije genade 'slechts' bij een bepaald aantal mensen wordt toegepast, is het Evangelie niet voorwaardelijk, maar het Evangelie is wel ALTIJD geadresseerd. Volgens Christus Zelf zijn er namelijk 'slechts' vijf soorten mensen voor de toepassing van het Evangelie uitverkoren, namelijk:

1. De armen
2. De gebrokenen van hart
3. De gevangenen
4. De blinden
5. De verslagenen


Onder de zuivere bediening van Wet en Evangelie zal de Heere er voor zorgen dat er zovelen in Hem geloven die verordineerd zijn tot het eeuwige leven. Door de bediening van Wet en Evangelie zorgt de Heere er Zelf voor dat sommigen arm worden, gebroken van hart en verslagen van geest en anderen zullen zich eronder verharden. De prediking van het Evangelie is echter niet vrijblijvend. Mensen die onder de prediking van Wet en Evangelie verkeren en niet geloven dat zij arm zijn, niet gebroken van hart zijn, niet geloven dat zij gevangen zitten in de klauwen van de duivel, niet erkennen dat zij blind zijn, niet verslagen (doorstoken) van hart zijn, houden God voor een Leugenaar, omdat zij noch Gods Wet noch het Evangelie onvoorwaardelijk geloven. De schuld van het ongeloof ligt voor honderd procent bij de mens zelf, maar er is geen mens die de macht van het ongeloof zelf kan doorbreken. Dat kan alleen door vrije soevereine genade.
Velen vlaggen wel met een onvoorwaardelijk Evangelie, maar ondertussen maken zij van het Evangelie een nieuwe wet en van het geloof een nieuwe christus. De mens wordt in staat geacht op het onvoorwaardelijke Evangelie in te gaan met een aangepraat en opgelegd geloof. Daar is niets van God bij. Het Evangelie is alleen onvoorwaardelijk voor verloren zondaren. Hoewel we van nature allemaal verloren zijn, weigeren we dat te erkennen. Zolang we onverzoend zijn heeft de Wet het eerste recht op ons en claimt hij de totale mens met ziel en lichaam beide. Van nature leeft elk mens onder de Wet en verkeert hij onder de vloek en zonder bloedstorting is er geen vergeving. Gods uitverkorenen worden dat gewaar als de Wet hen komt te overtuigen van zonden, gerechtigheid en oordeel. God wil dat de Wet volkomen vervuld wordt en er is er maar Eén geweest die de wil des Vaders op Zich gekomen heeft. "Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God." Christus is naar de aarde gekomen om de Wet te vervullen en de Goddelijke toorn over de zonde te stillen met Zijn eigen bloed. In de staat van Zijn vernedering is Hij Zelf tot een vloek geworden, om de vloek tot een vloek te worden, de straf op Zich te nemen en Zijn bloed te storten, om zo de (uitverkoren) heidenen te kunnen opeisen als Zijn erfdeel en de einden der aar-de tot Zijn bezitting (Ps. 2:8).
Als we echter onder het Evangelie verkeren en anderen leren dat het Evangelie onvoorwaardelijk is, terwijl we zelf geen kennis hebben aan het geloofsleven van de arme Lazarus, is ons leven gelijk aan het leven van die rijke man, want het is of-of. Die rijke man leefde alle dagen vrolijk en prachtig, alleszins godsdienstig, en was een groot voorstander van een onvoorwaardelijk, doch eenzijdig Evangelie, gezien zijn onbezorgde levenshouding. Die man is met al zijn godsdienst in de hel terechtgekomen, omdat hij nooit Gods Wet geloofd heeft en altijd rijk en verrijkt is gebleven en tot zijn dood toe geen gebrek leed. Toen die rijke man in de hel lag te branden, was de Wet zijn regel der verdoemenis en meende hij dat als Lazarus tot zijn broeders gezonden werd, zij zich wel zouden bekeren. Maar Abraham wijst de rijke man in de hel op de leugen van zijn verhaal. "Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al waren het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen", Luk. 16:31.
Niemand zal dus ooit in Christus -Die uit de doden is opgestaan- geloven, als hij niet Gods Wet gelooft, die de mens niet alleen ontdekt aan de zonden, maar de mens ook de eeuwige rampzaligheid aanzegt, ja, de gehele wereld voor God verdoemelijk maakt. "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de Wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij", Rom. 3:19.
Nu hoor ik vele 'aanbod-van-genade' stemmen opgaan die zeggen: 'Het geloof in de Wet en de kennis der ellende is geen voorwaarde voor de zaligheid.'
Er zijn inderdaad geen voorwaarden waaraan de mens moet voldoen om zalig te worden, maar dat feit maakt de mens alleen maar verdoemelijker voor God. Juist ómdat het Evangelie onvoorwaardelijk is, gaat niemand vrijuit, maar omdat het Evangelie onvoorwaardelijk is, is het voor de mens niet minder onmogelijk om in het Evangelie te geloven. Zalig worden is voor de mens een onmogelijke zaak (Mark. 10:27). Dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo blijven. Hoe onvoorwaardelijk het Evangelie ook gepreekt wordt, zalig worden is alleen mogelijk door God in Christus en als God sluit, wie zal dan openen? En als Hij opent, wie zal dan sluiten? Met het onvoorwaardelijke karakter van het Evangelie kan de mens dus niet werken, want het geloof is en blijft een gave Gods en dat wordt Gods volk in haar verlorenheid wel gewaar. Dat volk kan zichzelf wel dieper de verlorenheid inwerken, maar er zich nog geen millimeter uitwerken. Tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft Christus dus de volle raad Gods gepreekt. Ik lees echter nergens dat Christus bijbelcursussen gaf en diploma's uitreikte om een beetje godsdienst te kweken. Zo gebeurt het dikwijls in onze dagen op het kerkelijk erf en ook op het zendingsveld. En als er dan mensen voor een bijbelcursus geslaagd zijn en een diploma uitgereikt krijgen, zijn ze zo'n beetje bekeerd en voor het predikambt geschikt. Nou, zo deed Christus het niet. Integendeel, Hij preekte de mens juist godsdienstloos en goddeloos, want Hij is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven (Rom. 5:6). Christus werd aanvankelijk wel van allen geprezen, maar toen Hij ging preken dat hoeren en tollenaren de godsdienstige Joden zouden voorgaan in het Koninkrijk der hemelen, riepen zij uit: "Kruis Hem, kruis Hem!"
Christus is dus niet gekomen voor mensen die Hem een godsdienstige diploma kunnen tonen, nee, Hij is juist gekomen voor mensen die geschikt zijn voor de hel. Mensen die een diploma voor de hel op zak hebben kom je echter zelden tegen, maar Christus weet dezulken wel te vinden. Hij is de Goede Herder en Hij zoekt alleen verloren schapen en verloren zonen (Luk. 19:10), want daartoe is Hij gekomen, namelijk om te zoeken en zalig te maken dat verloren was.
De HÉÉRE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. (1 Sam. 2:6). De Wet doodt en het Evangelie maakt levend. God doet dus geen half werk, want Hij doodt en maakt levend. De prediking van Wet en Evangelie is voor Gods uitverkorenen allereerst een reuke des doods ten dode en in Christus door het geloof ook een reuke des levens ten leven.
Wat voor voordeel heeft een zondaar er aan te weten dat het Evangelie onvoorwaardelijk is, als hij zonder de toepassing blijft? Als dat een voordeel moet heten, is het alleen maar een oordeel, want zonder de toepassing blijft de toorn van God op hem. Het onvoorwaardelijke van het Evangelie is niet iets waarmee de mens uit de voeten kan, nee, Gód bedient Zich ervan als de Wet zijn werk gedaan heeft. En dit is de orde in de verkondiging: "Bekeert u en gelooft het Evangelie."
Tegenwoordig wil men de zaak omdraaien en het geloof op de voorgrond plaatsen. Dat klinkt wel ruim en evangelisch, maar daarmee kweekt men alleen maar een berg onverzoende godsdienst. Het gevolg daarvan is dat mensen het Evangelie aangrijpen zonder de Heilige Geest en als dwaze maagden hun weg in de hel zullen eindigen. Christus preekt de bekering voorafgaand aan het geloof en dat deed Hij met een bepaald doel. "En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods. En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft, het Evangelie", Mark. 1:15.
Met wat voor doel preekt Christus eerst bekering en dan het geloof? Een mens, vooral een godsdienstig mens, moet eerst tot een goddeloze bekeerd worden om als een goddeloze in Christus te kunnen geloven, want ALLEEN goddelozen worden met God verzoend. Met het bevel van bekering loopt de mens namelijk muurvast en dat is nu net Gods bedoeling, want Hij zaligt alleen maar muurvast gelopen mensen, die met hun bekering in de dood zijn uitgekomen. De orde van de prediking is Wet en Evangelie: "En in Zijnen Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem", Luk. 24:47. (Zie ook: Hand. 20:21).
Velen haten deze orde van verkondiging, omdat zij niet als verloren openbaar willen komen. En dat wil Gods volk ook niet, hoor, maar God trekt met de Zijnen door, totdat hen alle hoop ontvalt en niemand meer zorgt voor hun ziel. Daar moet het heen, want er is geen andere Naam, onder de hemel gegeven door Welke wij moeten zalig worden. Christus vindt Zijn volk op de rand van de hel en rukt hen als een vuurbrand uit het vuur. Ja, dan gaat het zingen van binnen. "Gij vindt in gunst en niet in wraak Uw lust; de hitte van Uw gramschap is geblust...." Vrede met God door het bloed des Lams!

Velen ontkennen echter dat God altijd zo werkt, namelijk in de orde van ellende, verlossing en dankbaarheid, en leren dat de zondaar ook wel vanuit de dankbaarheid zijn ellende kan leren kennen, zoals Karl Barth leerde. Als God in ons leven komt, begint Hij altijd bij het begin, namelijk bij onze diepe val in Adam. God maakt altijd plaats voor Zijn Zoon waar geen plaats is. En als God door Zijn Geest plaats maakt voor de zaligheid, dan gaan we geloven dat we onder de Wet zijn en onder de vloek en nooit meer zalig kunnen worden. En voor dezulken is Christus nu gekomen, namelijk:

1. Om den armen het Evangelie te verkondigen
Het Evangelie is niet voor alle mensen, hoewel alle mensen het Evangelie gepreekt wordt. Dat is geen gebrek in het Evangelie, maar in de mens zelf. Als Christus gekomen is om de armen het Evangelie te verkondigen, zorgt Hij er Zelf voor dat die armen er zijn, want anders was Zijn werk als Middelaar tevergeefs. Waar Christus Zijn voetstappen zet, ontmoet Hij armen op Zijn weg, die geen armen hebben om Hem aan te nemen en geen benen hebben om tot Hem te gaan. De reikwijdte van de armen van Christus is echter onbegrensd en reikt tot in en om de hel van 's mensen bestaan, om van hellelingen hemelingen te maken. De armen van een dominee zijn ontoereikend voor een verloren schaap dat in de diepte van zijn val zijn armoede moet inleven. Christus is gekomen om met Zijn eeuwige armen diegenen te omarmen, die geen armen meer hebben om vast te houden wat losgelaten moet worden. De armen van onze tekst hebben dus niets waaraan zij zich nog kunnen vastgrijpen, maar liggen in hun verlorenheid hun doodvonnis in te wachten. Aan dezulken wordt hier het Evangelie gepreekt. "De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatsen worden gereinigd, en de doven horen; de doden worden opgewekt, en den armen wordt het Evangelie verkondigd", Matth. 11:5.
De armen die in onze tekst genoemd worden, worden niet alleen arm genoemd, omdat zij dat krachtens de zondeval zijn, dus krachtens hun staat, maar ze worden armen genoemd, omdat ze zichzelf zo gewaar worden door de bediening van Wet en Evangelie. In onze begrippen worden mensen arm genoemd, die evenwel nog wel een stuiver of zo in hun portemonnee hebben, maar in geestelijke zin worden alleen diegenen arm genoemd die geestelijk niets hebben. De armen in onze tekst zijn niet de armen van Geest uit de zaligsprekingen. Arm van Geest te zijn is iets heel anders dan geestelijk arm te zijn. Volgens sommige leraars Israëls zijn de armen van Geest diegenen die wel wedergeboren zijn, maar Christus nog niet kennen. Ja, die dwaling gaat er in als koek, want wie is er dan eigenlijk niet wedergeboren? Laat u echter niet bedriegen, lezers! De armen van Geest zijn niet geestelijk arm, maar rijk in Christus, gerechtvaardigd in de vierschaar der consciëntie, hoe klein hun geloof ook moge zijn. Maar de geestelijk armen uit onze tekst, liggen niet alleen voor eigen waarneming verloren; ze zijn verloren krachtens hun onverzoende staat! Christus vindt de geestelijk armen in hun totale verlorenheid. En aan dezulken wordt hier het Evangelie gepredikt in de toepassing des harten. Christus zoekt geen wedergeboren mensen, maar dat ene verloren schaap, die ene verloren munt, die ene verloren zoon. Geestelijk armen zijn dus geestelijk doden en aan die doden wordt hier het Evangelie gepreekt. "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven", Joh. 5:25.
Het is dus een heel verschil of je het Evangelie uit de mond van een prediker hoort, of uit de mond van Christus Zelf. Als Christus door Zijn Geest het Evangelie aan de armen predikt, is dat zaligmakend, levendmakend, rechtvaardigmakend, heiligmakend en ook heerlijkmakend. Komt het Evangelie niet verder dan de mond van de prediker, gebeurt er niets, al zou hij het vel van zijn tong schreeuwen.
Arme, verloren zielen, hebben ook geen druppel water meer, want de Wet staat niet toe dat ter dood veroordeelden nog enige leeftocht in handen hebben, nog niet een druppel water. De armen uit onze tekst versmachten dus van de dorst, en zijn tot op hun botten uitgehongerd. Als we foto's zien van mensen uit arme landen, dan kunnen we zien wat honger teweeg brengt. Honger en dorst mergelen het lichaam uit, zodat de botten er aan alle kanten uitsteken. Welnu, degenen die geestelijk arm zijn, zijn te herkennen door hun uitstekende botten en uitgevallen tanden. Die uitstekende botten zien op hun zonden en de uitgevallen tanden is er een bewijs van dat zij hun wapens ingeleverd hebben. Aan zulke, ter dood veroordeelde armen, wordt het Evangelie gepredikt: "O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!" Jes. 55:1.
Op de prediking van Christus drinken de armen uit de Fontein des levende waters. Armen worden met goederen vervuld, doch rijken heeft Hij gans ledig weggezonden. Degenen die eenmaal gedronken hebben van het Water des Levens zijn rijk in Christus en dat zijn de armen van Geest! "Zalig zijn de armen van Geest, want hunnen is het Koninkrijk der hemelen", Matth. 5:3.

2. Om te genezen die gebroken zijn van harte
Om rijk te worden in Christus, moet je je armoede inleven en om geestelijk genezen te worden, moet je een gebroken hart omdragen. Dat is niet zoals het moet, maar zoals God het doet! Weet u wat een gebroken hart is? Dat is een hart waar het leven uit is, waarin enkel de dood heerst. Een gebroken hart is een hart dat door schuldbesef getroffen is en verslagen. De Pinksterlingen die Petrus de Wet verkondigde werden verslagen in het hart. Hun harten werden doorgezaagd, staat er in de grondtaal. Als je een boom doorzaagt, is hij gebroken. Zo is het ook met een gebroken hart. Een gebroken hart is een aan stukken gescheurd hart en wie zal een aan stukken gescheurd hart genezen? Een mens met een gebroken hart is ten dode opgeschreven. Zo is het ook geestelijk. Gods kinderen krijgen daarom een nieuw hart en hun stenen, gebroken hart wordt weggenomen. Als Christus een zondaar met een gebroken hart geneest in de schenking van een nieuw hart, is zo'n zondaar zich ten volle bewust dat hij geestelijk dood is in de misdaden en de zonden. Welnu, voor dezulken is Christus gekomen om hen te genezen van hun dodelijke zondekwaal. Christus is echter geen zachte Heelmeester die stinkende wonden maakt, zoals er zovelen in onze dagen op de kansel staan. "En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede", Jer. 8:11.
Als Christus een mens met een door de Wet gebroken hart geneest, schenkt Hij hem een nieuw hart en een nieuwe Geest. Christus pleistert echt niet met loze kalk. Hij doet echt geen nieuwe wijn in een oude lederen zak, nee, Hij vernieuwt de zondaar die Hij wil zalig maken. Hij vernieuwt degenen die gebroken zijn van harte en verzoent degenen die door schuldbesef getroffen en verslagen het hoofd op het blok leggen, echter niet door kracht, noch door geweld, maar door Zijn lieve Geest.
"De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten", Ps. 51:19. Nee, dezulken veracht God niet, want die gebroken zijn van harte, harten die door de Wet gebroken (doorstoken) zijn, die geneest Hij in hun smarte, daar de angst der hel hen alle troost doet missen. Dezulken worden getroost met de Enige Troost, beide in leven en sterven. Voordat God in Christus geneest, doorwondt Hij de ziel. Hij doet ter helle nederdalen en ten hemel opklimmen. Hanna, de vrouw van Elkana, had er wat van geleerd. "De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij...", 1 Sam. 2:6-7. "De HEERE is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest", Ps. 34:19.

(wordt vervolgd op het volgende blok)

DE PREDIKING VAN HET AANGENAME JAAR DES HEEREN - DEEL 2        
Plaats in winkelmandjeMandje
3. Om de gevangenen te prediken loslating
Als we ons oor te luisteren leggen bij de doorsnee prediking, is men al losgelaten, zonder ooit in de gevangenis te hebben gezeten. Maar lieve mensen, sinds Genesis 3 hebben we de gevangenis verkozen boven de vrijheid die we in het paradijs hadden. En om weder in de vrijheid te komen, zullen we uit onze gevangenis, die door de sterkgewapende bewaakt wordt, bevrijd moeten worden. Die bevrijding, die loslating, geschiedt alleen op grond van recht. Christus haalt de Zijnen niet stiekem uit de gevangenis, nee, Hij eist de Zijnen op bij Zijn Vader, want Hij heeft hen gekocht met de hoogste Prijs van Zijn bloed. Dan moeten het wel grote misdadigers zijn, die Christus vrijkoopt, want Hij is niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Er zitten namelijk geen onschuldigen in de gevangenis, maar misdadigers. En misdadigers hoeven we niet te worden, die zijn we al door onze diepe val in Adam, alleen denken we van nature dat we vrij rond lopen. "Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zo is al wat hij heeft in vrede", Luk. 11:21.
In onze rechtstaat (voorzover er nog over gesproken kan worden) gelden verschillende (gevangenis)straffen, al naar gelang de zwaarte van de overtreding en/of begane misdaad. De misdaad die wij in het paradijs gepleegd hebben is van dien aard, dat God die met de zwaarste straffen moet straffen, namelijk met de drievoudige dood. Dat vonnis heeft God niet achteraf vastgesteld, maar reeds voorzegd toen we nog niet gevallen waren. We zijn dus moedwillig gevallen, van God afgevallen en we hebben de kerker van de duivel boven de paradijselijke vrijheid verkozen. Daar zitten we dan van nature, gebonden als galeislaven, ten prooi van de duivel en zijn helse trawanten. Het ergste van alles is, dat we van nature nergens last van hebben. Als we de gezondheid hebben, bewegen we ons immers vrij en blij door de wereld, alsof er geen God bestaat. Als we door de ontdekkende werking van Gods Geest gewaar worden, dat we gevangenen van de duivel zijn, komen we er ook achter dat we de straf niet kunnen uitzitten, want de kerker van de duivel is een dodencel en een voorportaal van de hel. Toen ik dat gewaar werd, kon ik geen nacht meer slapen, bevreesd zijnde om in de hel te ontwaken. Ik moest sterven en sterven is God ontmoeten.
Ja, maar man, -hoor ik iemand zeggen- er is toch een Evangelie en de Bijbel staat toch boordevol beloften voor zulke mensen? Nou, dat kon ik toen wel voor een ander geloven, maar niet voor mijzelf. Ik heb de koeien in het veld en de vogels in de lucht gelukkig geprezen, want die hadden geen ziel te verliezen, ik wel. Ik was toen lid van een lichte Hervormde gemeente, maar al die mensen konden nog ruim zalig worden, maar ik niet meer. Dat vonnis was zo absoluut, dat ik moest inleven nooit meer zalig te kunnen worden. De wens om nooit geboren te zijn, hielp me niet, want ik was er. Naar het einde van de wereld vluchten, hielp evenmin, want God is overal. Zo reed ik plankgas over de brede weg, richting eeuwige ondergang. Ik kon de Bijbel niet openslaan, of ik las op iedere bladzijde mijn oordeel en dat door eigen schuld.
U zult zeggen: Moet dat nu altijd precies zo gaan?
Nou, voor mij hoefde dat helemaal niet, maar het was zo. Ik kon dat niet veranderen, want anders had ik het zeker gedaan. U ziet, de mens is een vijand van zijn eigen zaligheid, want als hij zichzelf van het vonnis des doods zou kunnen verlossen, zou hij het zeker doen. 't Is genade als God ons al de wapens uit handen slaat, want anders zouden we onszelf van het eeuwige leven beroven. Er is dus een volk op aarde dat gewaar wordt in satans klauwen gevangen te zitten en met banden des doods gekluisterd te zijn. Te moeten sterven en niet te kunnen sterven is een bange strijd. Dat leer je jezelf kennen als een vijand van God en je eigen zaligheid. Eer dat de mens het God gewonnen geeft, moet hij gedood worden, want anders blijft de mens zich tegen vrije genade verzetten. Gelooft u het niet? Als u dat niet gelooft, houdt u God voor een Leugenaar.
Nog eens: is de Wet uit de hemel of uit de mensen?
Juist, uit de hemel, maar waarom hebt u de Wet dan nooit gelooft? Als u wel in Christus roemt, maar niet gelooft dat de mens van nature vijandig dood is, van een aanbod van genade niets, maar dan ook niets moet hebben, gelooft u de Wet niet, gelooft u niet dat u een vijand van God bent, gelooft u niet dat u uw naaste haat, gelooft u niet dat u de waarheid in ongerechtigheid ten onder houdt, enz. Dan houdt u God voor een Leugenaar en dan maakt u, met al uw aanspraak op het Evangelie, van Christus een speelbal.
Alvorens de uitverkoren zondaar het geloof in Christus van Godswege geschonken wordt, wordt die zondaar aan zijn vijandschap gedood, d.w.z. door de Wet aan de Wet gedood, om Gode te kunnen leven. Dat is een Goddelijk moeten, want ons 'moeten' begint in het vlees en eindigt in de dood.
De toepassing van de dood van Christus is echter de dood voor het vlees, de zonden en de Wet. Als we aan het einde van de Wet gekomen zijn, verliest de Wet zijn gezag over ons leven, want het Einde van de Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4). Christus liet Zich door de Wet gevangen nemen, om gevangenen vrijheid te schenken. Ja, dan kom je in Jesaja 53 terecht. Eerst als een gevangene, als een gebondene, als een slaaf van de duivel, maar als we Christus door het geloof in onze plaats zien gaan en staan, breken de banden, vliedt de duivel, en hebben we vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem. Door Gods inspraak en vrijspraak in Christus door het geloof, worden we van een vijand tot een vriend gemaakt en ziet God geen zonden meer in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël. God maakt galeislaven tot vrijwillige gevangen van Christus en duivelskunstenaars tot evangelisten. "Die gevang'nen vrijheid schenkt en aan hun ellende denkt."

4. Den blinde het gezicht
Alvorens als een blinde het gezicht te ontvangen, maakt God de mens ziende blind, omdat wij niet blind willen zijn en niet ziende gemaakt willen worden. Toen de Heere Jezus predikte dat Hij tot een oordeel in deze wereld gekomen was, opdat degenen, die blind waren zien mochten, en die wel zagen blind werden, zeiden enige uit de Farizeeën, die bij Hem waren, tot Hem: "Zijn wij dan ook blind?"
Jezus zeide tot hen: "Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde", Joh. 9:39-41.
U ziet, het Evangelie is een paradox. De godsdienstige mens verzet zich ertegen om te aanvaarden dat hij blind is, maar voor geestelijk blinden staan er juist tal van beloften in de Bijbel, niet voor degenen die zeggen dat zij zien. "En Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten", Jes. 42:16. "De HEERE opent de ogen der blinden; de HEERE richt de gebogenen op; de HEERE heeft de rechtvaardigen lief", Ps. 146:8.
De Farizeeërs zeiden dat zij zagen en zij waren juist de blinden die de blinden leidden en beiden in de gracht vielen. De Heere Jezus heeft de ogen der blinden geopend en hen het Evangelie verkondigt. O, als een mens enige zelfontdekking krijgt en erachter komt dat hij geestelijk blind is, tast hij als een blinde aan de wand, niet wetende welke weg hij gaan moet. "Wij tasten naar den wand, gelijk de blinden, en, gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons op den middag, als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden", Jes. 59:10.
Als een geestelijk blinde het gezicht krijgt, krijgt hij ogen des geloofs die op het Gezicht van Jezus zien. Als geestelijk blinden het gezicht krijgen, kijken ze in de eeuwige liefdesogen van Christus, zoals Petrus in de ogen van de Heere Jezus keek, toen hij hem in de zaal van Kajafas verloochende. Ja, dat herhaalt zich in het leven der genade, want Gods volk wordt gaande blinder in 's hemels wegen. Hoe verder op de weg, hoe blinder, hoe dieper ingeleid, hoe dwazer ze in zichzelf worden. Dat volk heeft een Leidsman nodig die hen bij de hand vat en hen door deze aardse woestijn leidt naar 't erfgoed hierboven, naar 't Vaderlijk huis. Dezulken houden er geen regels op na hoe zij leven moeten, maar láten zich leiden door de Weg, de Waarheid en het Leven. Zelf weten zij de weg niet, want zij hebben maar één weg, namelijk van God en Christus af. Het zijn dwalende schapen, dat volk van God. Christus zoekt de Zijnen echter gedurig op, want ze lopen zichzelf doorlopend vast in het struikgewas van hun eigen bedorven vlees. Christus heeft Zich echter in het struikgewas van onze diepe val laten verstrikken om als een Lam ter slachting geleid te worden, om Zijn hand tot de blinden te kunnen wenden. Gods uitverkorenen worden van ziende blind gemaakt en van blind ziende gemaakt. De Wet doodt en maakt blind en het Evangelie maakt levend en van blind ziende. Zo is het Sauslus van Tarsen vergaan en zo ervaart al het volk van God het, naar de mate die God goedunkt.
O, als een ziel in de duisternis van zijn bestaan terechtkomt en geen hand meer voor ogen ziet vanwege zijn aangeboren en daadwerkelijke zonden, de afgrond roept tot de afgrond, en de ziel zuchten en kermen moet: "Daar al Uw golven, al Uw baren, mijn benauwde ziel vervaren", dan zit die ziel in duisternis van zijn bestaan waar geen licht is. Die blinde zielen wordt hier het Evangelie gepreekt: "Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen", Jes. 9:1. Christus is het Licht der wereld, de Zonne der gerechtigheid en Hij getuigt van Zichzelf: "Ik ben een Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve", Joh. 12:46.
Gods volk komt van de duisternis in het Licht en dat herhaalt zich in het leven des geloofs. "Den oprechten gaat het licht op in de duisternis", Ps. 112:4. Hoe dikwijls moet Gods volk klagen: "Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis, en niet in het licht", Klaagl. 3:2. Of hebt u er geen kennis aan? Tegenwoordig hebben we een godsdienst die altijd maar in het licht loopt. Ze hebben het en ze zijn het nooit kwijt, maar Gods ware volk is het meer kwijt dan rijk. En dan lopen ze wat af te tobben. Dikwijls vrezen ze dat de verhardheid des harten dusdanig heeft toegeslagen, dat zij er nooit meer van verlost zullen worden. Zonden waaraan ze gestorven zijn, steken de kop weer op en de satan is er dan ook direct bij om dezulken bij God aan te klagen. Dan gaan ze met een gesloten mond over de aarde. Ja, want meestal kunnen ze hun ellende aan geen mens kwijt, ook niet aan Gods volk, want met mensen kun je soms wel je rijkdom delen, maar niet je armoede en niet je blindheid. Dan hoor ik een volk kermen: "Twist met mijn twisters Hemelheer. Ga mijn bestrijd'ren toch te keer..." Ze hebben geen wapens in de strijd en dat is enkel liefde van God, want Hij zal Zich wenden tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed (Ps. 102:18). Het is nog een grote genade, volk, als je je ellende nog bij de Allerhoogste bekend kan maken. "Uit diepte van ellende, roep ik met mond en hart, tot U Die heil kunt zenden. O Heer' aanschouw mijn smart..."
Maar er komen ook tijden dat er niet meer dan een biddeloos volk overblijft. Biddeloos, moedeloos, goddeloos en uitzichtloos. Stekeblind in 's Heeren wegen, geen licht en geen genade, ja, dat laatste vrezen ze maar al te zeer. Dezulken wordt hier het Evangelie gepredikt, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden (Joh. 9:39). Misschien hebt u al wel 38 jaar als een blinde in Bethesda gelegen en u hebt geen mens om u in het water te werpen als de engel het water in beroering brengt. Arme blinde! Christus heeft het water van Bethesda niet nodig om u het gezicht te geven, want Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er. Christus is gisteren en heden Dezelfde en nog vraagt Hij aan geestelijk blinden: "Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij [de blinde] zeide: Heere! dat ik ziende mag worden. En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof", Luk. 18:41-43.

5. Om de verslagenen heen te zenden in vrijheid
Verslagen mensen, wat zijn dat voor mensen? Dat zijn mensen waarvan hun hart doorstoken is met een pijl uit de Goddelijke pijlkoker. De psalmdichter van de 45e psalm wist er wat van: "Uw pijlen zijn scherp; volken zullen onder U vallen; zij treffen in het hart van des Konings vijanden", Ps. 45:6. Dat gebeurde onder de prediking van Petrus op de Pinksterdag. Toen werden zij verslagen (doorstoken) in het hart en vroegen toen wat zij doen moesten om zalig te worden. Die mensen wisten dus niet meer hoe zij ooit nog zalig konden worden. Ze wilden er desnoods alles voor doen. Toen zei Petrus tot hen: "Jullie moeten er maar veel om bidden." MIS! Toen zei Petrus tot hen: "Jullie moeten maar goed je best doen." MIS! Toen zei Petrus tot hen: Jullie zijn nu bekommerd en dan komt de rest wel goed." MIS! Door de werken der Wet zal niemand gerechtvaardigd worden. En Petrus zeide tot hen: "Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal", Hand. 2:38-39.
Die dan zijn woord gaarne aannamen (=in ontvangst namen) werden gedoopt. Dus al die verslagen mensen, wel drieduizend in getal, werden, nadat zij het Woord hadden ontvangen, gedoopt tot vergeving der zonden. Het teken en zegel van de Doop werd met geloof ontvangen en ging gepaard met de betekenende zaak van de vergeving der zonden en de gave des Geestes. Dus aan de vrijheid in Christus gaat verslagenheid aan vooraf. De mens moet doorstoken worden, doorwond worden, verbrijzeld worden, voordat Christus Zichzelf aan de ziel zal openbaren en verheerlijken. God kan alleen Zijn liefde kwijt aan liefdelozen en verslagenen van geest en die voor Zijn Woord beeft. Armen en verslagenen van geest worden met goederen in Christus vervuld, maar rijke jongelingen stuurt Hij gans ledig henen. Laat u dan met God verzoenen. U hoeft er niets voor mee te brengen, verslagenen van geest, want alle dingen zijn gereed. De Heere brengt alles mee voor een verslagen ziel die Hem aanroept in de nood, want die Hem aanroept in den nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. Hij schenkt genade voor genade, zelfs aan de wederhorigen. Of is uw nood nog nooit beantwoord? Bent u zo verslagen dat u niet weet waar u het zoeken moet? Bent u radeloos vanwege de leegheid, de rampzaligheid en de verharding uws harten en een erfwachter van de hel? O, hoort dan hier het Evangelie van vrije genade: "Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven", Matth. 11:28. Hebt u geen benen om tot Hem te komen? Geen nood, Christus komt heden tot ú, in het gewaad van Zijn Woord. "Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven", want doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven, eeuwig leven, want Hij is de opstanding en het Leven. Christus liet Zich vrijwillig binden om verslagenen heen te zenden in de vrijheid van het Evangelie. O, verslagenen van geest, God heeft een Lam besteld voor doorstokenen van harte, om hen te verbinden in hunne smarten. "Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!"
"En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij leide Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods", Openb. 1:17-18. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl