DE WET DER TIEN GEBODEN
HET WARE KARAKTER EN HET DOEL VAN DE WET DER TIEN GEBODEN EN DE REGEL DES GELOOFS        
Plaats in winkelmandjeMandje
Als we spreken over het ware karakter en het doel van de Wet der Tien Geboden, dan betreden we een uiterst belangrijk terrein, mede omdat in de huidige prediking Wet en Evangelie veelal met elkaar vermengd worden. Als de Wet met het Evangelie gemengd wordt, verliest de Wet haar absolute, strenge en onbuigzame karakter en de genade verliest dan haar vrijsprekende, reddende en overtreffende karakter. Wet en Evangelie verschillen van elkaar als water van het vuur. De Wet drukt uit wat de mens moet zijn, namelijk zoals God hem in het paradijs geschapen heeft. Het Evangelie toont ons wat God in Christus is, namelijk genadig en barmhartig, vergevende de zonden van verleden, heden en toekomst. De Wet eist en het Evangelie geeft. De Wet eist gehoorzaamheid door de werken en belooft het leven bij volkomen gehoorzaamheid. Het Evangelie geeft genade en belooft het eeuwige leven op grond van de gehoorzaamheid van Christus. Wet en Evangelie zijn totaal verschillend in hun bediening en toch niet met elkaar in strijd. Het Evangelie geeft wat de Wet eist, namelijk in Christus.
De Wet wordt weleens de uitdrukking van Gods wil genoemd, maar dat is een eenzijdig Godsbeeld. God is rechtvaardig én barmhartig. De deugd van Gods rechtvaardigheid is echter niet de tegenpool van de deugd van Gods barmhartigheid, zoals veel wordt aangenomen en geleerd. Nee, God is rechtvaardig, zowel in de verwerping van de goddelozen, als in het zaligen van zondaren. De deugd van Gods barmhartigheid wordt nooit gekend ten koste van de deugd van Gods rechtvaardigheid. Andersom geldt hetzelfde: de deugd van Gods rechtvaardigheid gaat nooit ten koste van Gods barmhartigheid. Ook als we door eigen schuld verloren gaan, en dat is altijd eigen schuld, gaat dat nooit ten koste van de deugd van Gods barmhartigheid. Gods rechtvaardigheid is niet in strijd met Zijn barmhartigheid en andersom ook niet. Gods kinderen leren deze beide deugden kennen in Christus. Buiten Christus is God een verterend Vuur en een eeuwige Gloed waarbij niemand wonen kan. De hemel is een hel voor de onverzoenden en zij zullen het in de hemel niet uithouden. De deugd van Gods barmhartigheid buiten Christus is de hel voor het vlees. In de hel heerst niet alleen de Wet als regel der verdoemenis, maar ook de toorn van het Lam. Als wij onbekeerd blijven onder de prediking van het Evangelie, zondigen wij niet alleen tegen de Wet, maar ook tegen het Evangelie. Geliefde lezer, wat ik u bidden mag: "Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen", Ps. 2:12.

Er is dus veel meer in Gods hart dan de Tien Geboden. Als wij willen weten wie God is, moeten we op Christus zien. "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk", Kol. 2:9. Als wij in Christus zijn, is er geen Wet meer die ons kan beschuldigen, noch kan verdoemen. "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechter hand Gods is, Die ook voor ons bidt", Rom. 8:33-34.

"Want de Wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden", Joh. 1:17.
In de ogen der Wet kunnen we geen genade vinden, ook niet als we erkennen en belijden dat we wetsovertreders zijn en daarom des doods schuldig zijn. "Want zovelen als er uit de werken der Wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen", Gal. 3:10.
Velen houden de berg Sinaï voor de berg Sion en maken van Mozes een Christus. Mozes moet het leven regelen en Jezus mag de rest doen. Men belooft de Wet gehoorzaamheid en Jezus mag kijken of het goed gaat en inspringen als het verkeerd gaat. Ja, dat is voor velen wat zij noemen: "genade". Men doet de Wet 'door genade' -zo heet het dan- en voor de tekorten klopt men bij Jezus aan, net als die rijke jongeling. Dat is zo'n beetje de religie van de gereformeerde gezindte, op en onder de kansel, van PKN tot (oud) Ger. Gem. (in Ned. - B.V.), op een zeldzame uitzondering na.
De Wet staat in het kader van de wil des bevels van God: "Doe dat en gij zult leven!" Zo is de Wet op de Sinaï gegeven en ontbreekt er ook maar een titel of jota in het doen, dan is het vloekvonnis der Wet van kracht, want al degenen die onder de Wet zijn, zijn onder de vloek. Op de Sinaï openbaarde God Zich te midden van duisternis, onweder, bliksem en donder, maar in al deze ontzagwekkende dingen openbaarde God Zich niet in het kader van het genadeverbond, maar als de God van het werkverbond: "Doe dat en gij zult leven!" (Luk. 10:28). Tot wie richt God Zich in de Wet? Tot degenen die onder de Wet zijn. "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de Wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij", Rom. 3:19.
Het volk beefde en sidderde bij dat vreselijke gezicht van Gods tegenwoordigheid op de Sinaï, en wat deden zij? Zij vluchtten allemaal tot Christus. MIS! Zij namen de toevlucht tot Mozes, maar Mozes redt niet van het eeuwige verderf en Mozes bewaart ook niet voor de zonden. De afgoderij met het gouden kalf was daarvan een sprekend bewijs. Toen Mozes maar even te lang wegbleef, kwam de wetteloosheid van het volk wel openbaar in de heidense rondedans om het gouden kalf. Dus degenen die menen de Wet te doen, leven zonder de Wet, zoals ook Paulus van zijn eertijds getuigt in Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven."
De tegenwerping van de valse leraars, die Paulus in Galaten 3:19 aanhaalt, luidt: "Waartoe is dan de Wet?" De valse leraars wierpen deze vraag op, vanwege het feit dat als de Wet de mens niet rechtvaardigt en heiligt, de Wet dan geen gebruik heeft en tevergeefs gegeven is. Paulus antwoord op deze vraag is echter radicaal afsnijdend: " Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, dien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des Middelaars", Gal. 3:19.
De valse leraars wilden de Wet handhaven als een werkverbond, om die te doen uit verdienste, omdat zij van de genade niets wilden weten. Paulus zegt echter dat de Wet gegeven is als de bediening des doods, namelijk om aan te tonen dat wij van nature onder de heerschappij der Wet leven en voor God verdoemelijk zijn (Rom. 3:19). De Wet is gegeven, "...opdat de zonde boven mate wierd zondigende door het gebod", Rom. 7:13. De Wet is een spiegel en door de Wet is de kennis der zonde (Rom. 3:20). De Wet laat zien dat er van de mens niets, maar dan ook niets deugd. De Wet neemt de ondeugd echter niet weg, integendeel, door haar bediening vermenigvuldigen de zonden (Rom. 7:9), opdat degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn als gans verdoemelijk openbaar zouden komen en zouden sterven aan het werkende vlees, want anders kan God Zijn genade niet kwijt. Dat is geen voorwaarde waaraan de zondaar moet voldoen om in Christus te kunnen geloven, maar een werk van de Heilige Geest. De Heilige Geest vraagt aan niemand toestemming om Zijn overtuigend werk door de Wet te doen plaatsvinden, maar komt ongevraagd binnen. Dat geldt voor elke zondaar die God wil zalig maken. Met wat voor doel? "Maar de Wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest", Rom. 5:20. God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt!

Het doel van de Wet is dus niet om deze aan te wenden om zich verdienstelijk voor God te maken, ook niet om een heilig mens te worden, maar de Wet is gegeven opdat we zouden erkennen dat we goddeloos en onheilig zijn voor God en alleen maar een recht hebben op de eeuwige straf. De Wet is dus gegeven om erachter te komen dat we niet meer aan ons doel beantwoorden waartoe we geschapen zijn. Dat hebben we zojuist gelezen in Galaten 3:19. De Statenvertaling heeft de laatste zin van Galaten 3:19 echter verkeerd vertaald. Er staat namelijk: "...in de hand des Middelaars." Maar dat moet zijn: "...in de hand van een middelaar." Dus niet dé Middelaar des Nieuwen Testaments, Christus, maar een middelaar, Mozes, de middelaar van het oude verbond. In de KJV staat dan ook: "....in the hand of a mediator." Mozes heeft de Wet in ontvangst genomen, maar ziende de zonde des volks, brak Mozes de twee stenen tafelen in stukken. De Wet was dus in de handen van Mozes niet vertrouwd en daarom moest de middelaar van het oude verbond de Wet in de Ark leggen, onder het verzoendeksel. De Wet is in Christus met bloed bedekt. Pas toen Mozes de Wet in de Ark gelegd had, werd het genadeverbond geopenbaard en was de Wet de regel van het genadeverbond, niet voor de bondelingen, maar voor het Hoofd van dat verbond, namelijk Christus. De Wet is dus niet de regel des levens voor de gelovigen, want dan zou de Wet de belofte vernietigen. Dat is echter onmogelijk, want dan zou Christus tevergeefs gestorven zijn. "En dit zeg ik: Het verbond, dat te voren van God bevestigd is op Christus, wordt door de Wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis te niet te doen. Want indien de erfenis uit de Wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven", Gal. 3:17-18.
Gods volk is de Wet niet gezet (1 Tim. 1:9) en zij komt aan de Wet nooit meer te pas om die ter hand te nemen, want in de handen der mensen, zelfs in de handen van Mozes, is de Wet niet vertrouwd. Wij hebben de Wet door ons vlees krachteloos gemaakt (Rom. 8:3). God heeft de Wet verborgen onder het Bloed en in het lichaam van Christus gelegd. "Ik draag Uw heil'ge Wet, dien Gij de sterv'ling zet, in binnenst ingewand..."
De Wet verandert dus nooit van eigenschap, ook niet door het geloof, want de Wet is niet uit het geloof, maar is en blijft de bediening des doods, ook na ontvangen genade, niet voor de nieuwe mens in Christus, ook niet voor de oude mens, want die is met Christus gekruist en gestorven, maar wel voor het vlees, ook voor het vlees van een kind van God.
In Galaten 2:18 noemt Paulus zichzelf een overtreder als hij zou leren dat de Wet voor de gelovigen een regel zou zijn om naar te leven. "Want indien ik, hetgeen ik afgebroken heb, datzelve wederom opbouw, zo stel ik mijzelven tot een overtreder."
Die suggestie veegt hij radicaal van tafel in het volgende vers: "Want ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou", Gal. 2:19.
De zonde wordt echter niet toegerekend als er geen Wet is (Rom. 5:13). De Wet is dus nodig om te laten zien dat 'ons doen der Wet' enkel overtreding is. Paulus zegt dus dat als hij de Wet opnieuw ter hand zou nemen om zijn leven daarmee te regelen, terwijl hij aan de Wet gestorven was, hij zichzelf tot een overtreder maakt (Gal. 2:18). Dus kan de Wet geen regel des levens voor de gelovigen zijn. Degenen die dat wel leren, maken zichzelf tot een overtreder, gelijk de betoverde Galaten van weleer. De Wet is dus niet gegeven om te redden, ook niet om te heiligen, maar om aan te tonen dat elke stap die buiten het Zoenoffer plaatsvindt, een stap ten dode is en niet ten leven. Door de Wet is niet alleen de kennis der zonden, want de Wet is ook de bediening des doods. De Wet laat niet alleen zien wie we zijn, zoals we in Adam gevallen en geworden zijn, maar doet ons ook de vloek van die val gevoelen. Een onverzoend mens is een onrustig mens, tenminste, als hij nog een sprekend geweten heeft. De zonde heeft een scheiding gemaakt tussen God en onze ziel en die scheiding wordt de mens, voorzover de Geest Gods in hem werkt, gewaar. De overtuigde mens probeert het echter op een akkoordje te gooien met de Wet en belooft beterschap in woord en daad en zo begint hij te reformeren en te evangeliseren, met het oogmerk om zijn geweten het zwijgen op te leggen en God tevreden te stellen. De algemene overtuiging brengt een mens echter niet dichter bij de zaligheid, maar wel bij de rampzaligheid, want de mens gaat liever door met werken totdat hij een ons weegt, dan dat hij voor God in zou vallen op genade of ongenade. De Wet werkt toorn (Rom. 4:15) en brengt een slaafse vrees teweeg in een onverzoende consciëntie. Het gevolg daarvan is dat de mens aan het werk slaat, om wat? Om God uit handen te blijven! Men wil wel zalig worden, maar buiten Gods recht om. Men wil wel in de hemel komen, maar niet door de enge Poort. Men wil wel netjes leven, maar met behoud van zichzelf. Dezulken leven onder de Wet en onder de vloek. Alles wat men denkt en doet, in woord en daad, is vervloekt, "want zovelen als er uit de werken der Wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen", Gal. 3:10.
Van nature zijn we dood voor de dood en gevolen wij niets van de vloek waaronder we leven en waardoor we ten verderve reizen. De mens is niet alleen dood voor de vloek der Wet, maar ook dood voor het Evangelie van Christus. De mens moet van dood levend gemaakt woden door de stem van de Zoon van God en bevrijd worden van de macht van het ongeloof. Het ongeloof strekt zich echter wijder uit dan het ongeloof in het Evangelie, want van nature gelooft de mens ook niet in de absoluutheid der Wet. Is God nu werkelijk zo streng dat Hij niets door de vingers ziet? Als dit nog een vraag voor ons is, dan houden we God voor een leugenaar. God ziet de zonden nimmer door de vingers, ook niet vanwege het feit dat Christus de Wet volkomen heeft voldaan.
Zolang wij onder de Wet leven, blijft de eis der Wet van kracht, op straffe des drievoudigen doods. God eist Zijn beeld terug van elk gevallen adamskind en Hij is niet onrechtvaardig om van ons te eisen waaraan we niet kunnen voldoen. De eis der Wet blijft dus ten volle van kracht, zolang wij onder de Wet leven.
Hoewel de Wet een punt zet achter het vloekvonnis over de gevallen mens, heeft God in Zijn oneindige barmhartigheid en liefde, Zijn Zoon naar deze wereld gezonden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Op Golgotha heeft God zowel de deugd van Zijn rechtvaardigheid als de deugd van Zijn barmhartigheid in Christus verenigd. "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk", Kol. 2:9. Op Golgotha hangt een vervulde Wet aan het hout gespijkerd. Op Golgotha is de Wet aan zijn einde gekomen, namelijk in Christus, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft. De stoffe der Wet blijft wel bestaan, maar de Wet heeft in de dood van Christus haar zeggenschap op Gods volk verloren, of beter gezegd: uit handen gegeven. "Want hetgeen der Wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees", Rom. 8:3. Omdat de zonde ter dood gebracht is door de dood van Christus, heeft de Wet geen macht meer om Gods volk te veroordelen, want de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden (Jes. 53).
Gods volk leeft dus niet onder de Wet, maar onder de genade. Voor Gods volk geldt: "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de Wet, maar onder de genade. Rom. 6:14. Gods volk is de Wet geen gehoorzaamheid meer verschuldigd, alleen aan Christus en de gehoorzaamheid des geloofs is veel duurzamer dan de gehoorzaamheid van Adam voor de val, want Adam kon vallen, maar een christen niet. Ja, wel in de zonden, maar niet uit het verbond, vanwege het vastgestaafd verbond in Christus dat van geen wankelen weet, vanwege de getrouwheid van het Verbondshoofd, Christus, de Rots der eeuwen, vanwege de getrouwe en onveranderlijke Verbonds-Jehova, DE IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL.
Dat deze leer door alle tijden heen verdacht is gemaakt en voor antinomianisme is versleten en ook in onze dagen voor vele belijders onverteerbaar is, bewijst de argumentatie van Paulus wel. Paulus is de valse leraars -die hem doorlopend van wetteloosheid wilden beschuldigen- namelijk een slag voor, als hij zegt: "Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de Wet, maar onder de genade? Dat zij verre", Rom. 6:15.
Omdat het verstand alleen maar op een scholastieke wijze kan denken en van de geloofsleer een begripsleer wil maken, kunnen velen maar niet aanvaarden dat de Wet in het leven der genade geen andere functie heeft dan ervoor, namelijk als de bediening des doods voor het vlees. "Doch de Wet is niet uit het geloof; maar de mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven", Gal. 3:12.

De wetgeving op de Sinaï is dus bedoeld om het volk Israël in het gareel te laten lopen, maar tevens om de overtredingen aan het licht te brengen. De ceremoniële wet is voor het volk der Joden een tuchtmeester tot Christus geweest (Gal. 3:24), tenminste voor degenen die in Hem geloofden, maar de Wet der Tien Geboden is geen tuchtmeester, maar een bloedwreker, die een ieder vervloekt die zich buiten de Vrijstad bevindt. De gelovigen in het Oude Testament leefden niet onder de Wet, maar onder de genade, hoewel zij onder voogden en verzorgers gesteld waren, totdat Christus gekomen zou zijn (Gal. 4:2). De nieuwtestamentische gelovigen zijn echter nooit onder de oudtestamentische tuchtmeester geweest, want met de komst van Christus is de tuchtmeester met het voorhangsel des tempels in tweeën gescheurd en overbodig geworden. De Wet der Tien Geboden daarentegen is een eeuwigdurende Wet en is niet met de dood van Christus opgehouden te bestaan. De Wet is en blijft de kenbron van de zonden en is de bediening des doods voor het vlees. De Wet is niet door Christus' dood veroordeeld, maar vervuld. Hoewel de Wet niet door het geloof is, wordt de Wet niet door het geloof teniet gedaan, maar bevestigd. De Wet wordt niet door het geloof bevestigd omdat de gelovigen de Wet ter hand nemen om zo een heilig mens te worden, nee, de Wet wordt bevestigd en bewaard door de liefde des geloofs, en ook vervuld door de band der volmaaktheid, want de liefde is de vervulling der Wet, hoewel de liefde niet op de Wet gericht is, maar op Christus. Wij hebben HEM lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. De Wet heeft alleen effect op het vlees, maar niet op de wandel des geloofs. De Wet is derhalve geen regel des levens voor de gelovigen, alleen voor de ongelovigen. De Wet heeft geen invloed op het geloof, want de Wet is niet uit het geloof (Gal. 3:12). Het geloof daarentegen is door de liefde werkende en omdat de liefde Gods -die in het hart is uitgestort door de Heilige Geest- niet steelt, niet vloekt, niet lastert, geen kwaad denkt, geen overspel doet, enz. is de wandel des geloofs overeenkomstig de Wet. De gelovigen leven echter alleen uit Christus en worden niet door de Wet, maar door de Heilige Geest geleid in al de waarheid. Die door de Wet geleid wordt is een zoon der dienstbare, maar die door de Geest Gods geleid wordt, is een kind Gods en een zoon der vrije.
Paulus was in twijfel over al degenen die de Wet als regel des levens noodzakelijk stelde voor de gelovigen (Gal. 4:20-21). Paulus roept de betoverde Galaten op om de zoon der dienstbare geen plaats te geven, maar uit te werpen. De valse leraars die de Wet van Mozes noodzakelijk stellen als regels des levens voor de gelovigen, vervolgen altijd degenen die naar de Geest geboren zijn (Gal. 4:29), hetgeen Paulus duidelijk bewijst met de verhouding tussen Abrahams dienstbare zoon, Ismaël, en de zoon der belofte, Izak. Paulus zegt in Galaten 4:29 dat de afgunst en de plagerijen van Ismaël jegens Izak niet op zichzelf staat, maar ook nu geldt. Altijd wordt het levende Kind vervolgd door de dienstbare kinderen van het verbond en dat speelde zich ook af in de buik van Rebekka (Gen. 25:22). Ezau vervolgde Jakob al in de moederschoot, dus toen ze nog niet geboren waren. "Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije", Gal. 4:30.
Het leven in Christus verdraagt zich niet met degenen die de Wet als regel des levens stellen voor de gelovigen. Let wel: de Wet is wel de absolute regel des levens voor degenen die onder de Wet leven, want buiten Christus is God enkel een verterend Vuur en een eeuwige Gloed. Gods ware volk is echter van de Wet vrijgesteld, niet om de zondigen, maar om Gode te leven. Gods volk heeft wel de evangelische vermaning nodig om de vrijheid die zij in Christus hebben, niet te gebruiken tot een oorzaak voor het vlees (Gal. 5:13), maar elkander door de liefde van Christus te dienen, elkaars lasten te dragen en alzo de (liefdes)wet van Christus te vervullen. De wet van Christus is 'liefde uit een rein hart'. De wet van Mozes daarentegen luidt: 'raak niet, smaak niet en roer niet aan. Oog om oog en tand om tand'. De Wet van Mozes werkt toorn, maar onder de volmaakte wet der vrijheid is de liefde de banier over Gods volk.

Tijdens het apostelconvent in Handelingen 15 stonden enige gelovigen uit de sekte van de farizeeën op en zeiden de apostelen dat zij de christenen uit de heidenen moest besnijden en dat zij hen moesten gebieden de Wet van Mozes te onderhouden, als regel des levens. De grote redetwist die toen volgde, werd door Petrus echter afgebroken en met gezag veroordeelde hij de wettische leer der farizeeën als zijnde een ondragelijk juk en stelde daartegenover de genade van de Heere Jezus Christus, door welke zowel jood als heiden konden zalig worden en door niets anders. De apostelen hebben de gelovige heidenen nooit bevolen dat zij zich moesten besnijden en dat zij de Wet van Mozes moesten onderhouden (Hand. 15:24), maar alleen dat zij zich zouden onthouden van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij (Hand. 15:29). God wil barmhartigheid en geen offerande. Paulus vermaande de gelovigen dat zij zouden blijven bij de genade Gods (Hand. 13:43) en dat houdt vanzelf ook in dat wij Gods geboden bewaren door het geloof, echter niet door de werken. Aan het "doe dat" is Gods ware volk gestorven, ook ten aanzien van het leven der heiligmaking (Gal. 2:18-19).
Betekent dat dan dat de gelovigen de Wet teniet doen en zondigen, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre! Wie dat meent, loochent de goddelijke natuur der genade en lastert Christus. Immers, Christus heeft Zijn volk juist uit de heerschappij des duivels verlost en onder Zijn bewarende hand geplaatst. In Hem leven en bewegen zij. Het leven des geloofs wordt niet geregeld door de Wet van Mozes, maar door de genade van Christus, door de belofte des Evangelies. De farizeeën ondermijnden de grondslag van het christelijk geloof. Al degenen die de gelovigen onder de Wet proberen te brengen, ondermijnen de grondslagen van het christelijk geloof en de leer van Christus. Als Christus Zijn discipelen beveelt het Evangelie te prediken aan alle volken, dan zegt Hij erbij dat zij hen ook moeten leren alles wat Hij hen geboden had. Wat had Christus Zijn discipelen geboden de volken te onderhouden? De Wet van Mozes? Waar staat dat? Christus had hen geboden dat zij elkaars lasten moesten dragen, de sacramenten moesten onderhouden: "Doe dat tot Mijn gedachtenis!" Ook had Hij hen geleerd dat zij hun vijanden moesten liefhebben, werken der barmhartigheid moesten voorstaan, Zijn voetstappen drukken, zichzelf verloochenen, de broeders liefhebben, de valse leraars wederstaan, de volle raad Gods prediken, enz. enz. Daarin moesten de discipelen ook de volken onderwijzen, namelijk in de leer van Christus.
Zo zien we dat de Wet het leven niet kan geven aan een zondaar en evenmin de levensregel kan zijn van de gelovigen. In Christus vinden we beiden: Hij is de Opstanding en het Leven en Hij heeft ook een voorbeeld nagelaten, opdat wij Hem gelijkvormig zouden zijn. "Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen", 1 Pet. 2:21.
Als Christus ons leven is, kan de Wet niet onze leefregel zijn, want dan zou Christus onvolmaakt zijn. Christus is beiden, ons Leven en onze Wet. "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is Wijsheid van God, en Rechtvaardigheid, en Heiligmaking, en Verlossing", 1 Kor. 1:30.

"Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. Ziet, ik Paulus zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. En ik betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele Wet te doen. Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen. Want wij verwachten door den Geest, uit het geloof, de hoop der rechtvaardigheid. Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende", Gal. 5:1-6.

Wat is dan de regel des geloofs?

"Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus; door Welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld. Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israel Gods. Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen", Gal. 6:14-18.

GPPB.

PS. Bovenstaande uiteenzetting komt uitgebreider aan de orde in het boek: "Opdat ik Gode leven zou" ISBN 9076100713.


http://www.derokendevlaswiek.nl