EEN TWEEDE BEKERING
EEN TWEEDE BEKERING        
Plaats in winkelmandjeMandje

Een tweede bekering
Hoewel al Gods kinderen door de Wet der Wet gestorven zijn, zijn er slechts zeer weinigen radicaal aan de Wet gestorven. Sommigen sterven twee- of driemaal of nog wel meerdere malen aan de Wet, juist ná ontvangen genade, zoals bijv. Job en Petrus dat ook kenden en dat is de weg om uw roeping en verkiezing vast te maken, "want dat doende zult gij nimmermeer struikelen", schrijft juist dezelfde Petrus in 2 Petrus 1:10 door de inspiratie des Geestes en vanuit zijn eigen ervaring.
Als de Heere Jezus in Lukas 22:32 tot Petrus zegt: "Als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders", zegt Hij dat, omdat Petrus nog niet radicaal aan de Wet gestorven was en zichzelf nog niet voldoende kende. In de hoedanigheid van zijn eerste bekering was Petrus nog niet bekwaam om de lammeren van Christus te weiden en de schapen van Christus te hoeden. In de zaal van Kajafas komt Petrus zichzelf pas goed tegen, want daar verloochent hij zijn Meester met vloeken en eedzweren. Op het hanengekraai sterft Petrus als opnieuw aan de Wet en wordt hij als opnieuw Gode levend gemaakt als de Heere Jezus hem aanziet met ogen van eeuwige liefde. Op de Pinksterdag zien we dat Petrus bekwaam is om het Woord te preken met de autoriteit van de Heilige Geest en óók om de Wet áls Wet te preken: "Dien gij gekruisigd hebt...", Hand. 2:36. Hij zegt niet 'wij', maar 'gij'! Hier leeft Simon Petrus niet meer, hier is het 'ik' van Petrus vergaan, hier staat Petrus volledig aan Gods zijde, hier leeft Petrus Gode, hier leeft Christus in Petrus en getuigt hij van die ene Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid, tot doding van al het vrome vlees dat altijd buiten het kruis om zalig wil worden. Natuurlijk lag Petrus al in zijn eerste bekering voor rekening van Christus, maar door zijn tweede bekering was hij zichzelf volledig in Jezus kwijtgeraakt en werd hij in staat gesteld het Woord bij God vandaan te preken met de autoriteit van de Heilige Geest.
Het sterven aan de Wet ná ontvangen genade zien we ook bij Job en ik herken dit ook in mijn eigen leven, niet één keer, maar steeds weer. Als de melaatse Job op de ashoop van zijn bestaan is terechtgekomen en het zó benauwd krijgt dat hij nieuwelings inleeft een verworpeling te zijn, "zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen. Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid", Job 7:15-16, dan sterft hij als opnieuw aan de Wet en wordt als opnieuw Gode levend gemaakt, niet opnieuw, maar áls opnieuw, zoals de psalmist van de 119e Psalm vele malen aan de Heere smeekt hem levend te maken, terwijl hij een levende was.
Hoewel het sterven aan de Wet in een punt des tijds geschiedt, kan er een hele lange stervensweg aan voorafgaan, ook na ontvangen genade. Zo was het ook bij Job. Job moest een geestelijke hongerdood sterven, alvorens opnieuw in het 'Gode leven' gesteld te worden. En een geestelijke hongerdood duurt doorgaans veel langer dan een geestelijke zwaarddood, want let erop: na een lange weg van benauwdheid, ontdekking en beproeving roemt Job pas in Job 19:25-28 weer in vrije genade: "Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan, en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, Denwelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt."
Elihu bevestigt deze zaak aan Job in Job 33:14-30. We geven een gedeelte hiervan aan u door: "Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat, maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet. En nu komt het: Zie, dit alles werkt God twee maal of driemaal met een man, opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.", Job 33:27-30.
Ook dr. H.F. Kohlbrugge kende een tweede bekering, maar degenen die dat mogen kennen kom je spaarzamelijk tegen in onze dagen. Dat is ook de reden waarom de geestelijke leiding ontbreekt in de kerk. Vroeger hadden we kerkvaders, maar die zijn er nu niet meer. Kohlbrugge zou je een verguisde kerkvader kunnen noemen en hij is één van de weinige Nederlandse oudvaders die de Wet de juiste plaats toekende en de vrije genadeleer op een schier onnavolgbare wijze heeft vertolkt. Een man als ds. G.H. Kersten kon dr. Kohlbrugge niet meemaken en kon daarom niet in zijn schaduw staan. Dat geldt in feite voor heel de Afscheiding, hoewel ik niet beweer dat God daarin Zijn knechten niet heeft gehad. Ik kan daar nu niet dieper op ingaan. Dr. Herman Friedrich Kohlbrugge is -na de apostolische tijd- de grootste godgeleerde geweest die ons land heeft voortgebracht. Kohlbrugge is in mijn ogen een laat geboren reformator en zelfs niet de mindere van Luther en Calvijn. Hij was een bijbels theoloog en kende de Schriften bij uitstek, hoewel we hem zeker niet als onfeilbaar mogen beschouwen. Kohlbrugge wordt echter door velen misverstaan, zelfs door de meeste aanhangers uit 'de Vriendenkring van Kohlbrugge', die de theologie van Kohlbrugge met de theologie van Karl Barth vereenzelvigen. Bij Karl Barth is God sowieso genadig, maar bij de echte Kohlbrugge gaat het door de crisis van de dood van Christus om Gode te kunnen leven. Kohlbrugge -en vanzelf ook Paulus- kan je alleen maar meemaken als je Galaten 2:19 bevindelijk mag kennen. Galaten 2:19 leer je meestal pas goed verstaan na een tweede bekering, dus ná ontvangen genade. Omdat deze waarheid doorgaans verzwegen wordt, omdat het nauwelijks meer gekend wordt, zitten we met kerken vol rijke jongelingen opgescheept. Dat komt ook vanwege het feit dat de huidige preekstoelen met 'rijke ouderlingen' zijn bezet. Die rijke jongeling zou in onze dagen heel niet opvallen, maar juist voor een godzalig man worden versleten. De rijke jongeling koesterde echter een vleselijk vertrouwen en was daarom ongerust of zijn werken wel vol zouden bevonden worden voor God. Hij wendt zich tot Jezus en noemt Hem zelfs 'Goede Meester'. Wat een liefde legt die jongeman niet aan de dag voor de Heere Jezus! Zo'n man kan je toch niet met een kluitje in het riet sturen? Integendeel, zo'n man moet nodig als zendeling worden uitgezonden om de heidenen te vertellen dat het allemaal met hen in orde komt als ze hun zwarte beentje voor zetten. Arme heidenen!
Als mensen zeggen dat ze de Heere Jezus hebben aangenomen, zich geheel aan Hem toevertrouwen, zich zelfs beroepen op de Geest, maar niet weten of zij en hoe zij door Christus gered zijn geworden van het vonnis der Wet, is dat een vals geloof en zonder de Heilige Geest. Laat u door Galaten 2:19 fotograferen!

GPPB.

Fragment uit: "OPDAT IK GODE LEVEN ZOU"
ISBN 9076100713

(Zie: THEOLOGISCHE BOEKEN)


http://www.derokendevlaswiek.nl