ERFGENAMEN DES HEMELS
HET WELBEHAGEN DES VADERS        
Plaats in winkelmandjeMandje
"Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven", Luk. 12:32.

Tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft Christus meermalen Zijn discipelen toegesproken aangaande het Koninkrijk Gods. Dikwijls deed Hij dat door middel van gelijkenissen, maar in de tekst van onze overdenking spreekt Christus vrijuit van Zijn Vader. Zijn spijze en drank was de wil des Vaders te doen en ook het welbehagen des Vaders voor Zijn discipelen uit te stallen in de toepassing des harten. Hoewel Christus veel in conflict was met de Farizeeën en de Schriftgeleerden, heeft Hij het Zijn discipelen aan niets doen ontbreken. Zijn controverse met het Sanhedrin ging niet ten koste van het hemels onderwijs en het geestelijke voedsel dat Zijn jongeren nodig hadden. Christus heeft op een volkomen wijze de eer van Zijn Vader verhoogd, ook tegenover de ongelovige Joden, maar tegelijkertijd wierf en onderhield Hij de schapen Zijner weide. Ja, tot de voleinding der wereld zal Christus met Zijn kerkvergaderend werk doorgaan, opdat Zijn Huis vol worde.
Vanaf het 22e vers vermaant Christus Zijn jongeren dat zij in dit leven niet bezorgd moeten zijn, noch voor hun leven, noch voor hun lichamelijk onderhoud, want degenen die van Christus zijn, leven en sterven op rekening en voor de verantwoordelijkheid van Hem. Christus heeft die verantwoordelijkheid al in de raad des Vredes op Zich genomen en Hij is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven, toen zij nog zondaars waren (Rom. 5:6).
Het groepje discipelen wordt hier een klein kuddeke genoemd. Dat gold niet alleen de kleine groep van de elf discipelen, maar dat geldt voor al Gods volk in alle tijden en op alle plaatsen. Gerekend naar de grote wereldmassa waarin zij leven, is het altijd maar een klein kuddeke, gering in aantal, klein van moed en krachten. Naar hun aantal gerekend zijn ze altijd in de minderheid. Ze staan altijd tegenover een grote menigte van tegenstanders, vooral in de kerk. De kudde van Christus leeft aan deze zijde van het graf op vijandelijk grondgebied. Het is dus een bestreden kudde, dat kleine kuddeke van Christus, en de schapen Christi worden zelden rust gegund. Sinds de zondeval heeft God vijandschap gezet tussen het vrouwenzaad en het slangenzaad. Gods volk leeft dus altijd in een geestelijke oorlogssituatie, waarin zij voortdurend bloot staat voor de aanvallen van de driekoppige vijand: de wereld, de duivel en het eigen verdorven vlees. De laatste vijand is wel de grootste vijand en daarmee hebben Gods kinderen dan ook het meest te stellen. Aangezien de duivel alleen maar vat heeft op het vlees, hebben we het minst last van de duivel als we gedurig een lijk zijn voor de Wet (Gal. 2:19). Zodra ons vlees enige ruimte krijgt, speelt de duivel daarop in en zijn we voordat we het goed beseffen in de zonden verstrikt en/of weer met het juk der dienstbaarheid bevangen. Als we in de ban van het ongeloof zijn moeten we overal zelf voor instaan, dan vertrouwen we niet meer op God en Zijn Vaderlijke voorzienigheid. Dat is een benauwd leven en daar weet alleen Gods volk van. Vele belijders hebben het nooit benauwd, omdat zij aan de macht van het ongeloof vreemdeling zijn. Ja, ze hebben weleens een kneep in hun geweten, maar geen nood, de verzekering dekt de schade en het pensioenfonds staat borg voor een goede oude dag. Ja, zo leeft het huidige naamchristendom, dat wel aanspraak maakt op de zaligheid, maar ondertussen de touwtjes zelf in handen houdt. Zo bekeert God Zijn volk niet, want als we door God tot God bekeerd mogen worden, gaan we niet alleen de wapens, waarmee we onszelf staande houden, inleveren en ons uitleveren aan Hem Die op de troon zit en het Lam, maar dan krijgen we ook een kinderrecht, namelijk om afhankelijk van God te leven voor ziel en lichaam beide. Je hebt altijd massa's christenen die wel van de voordelen van de Parel van grote waarde willen profiteren, maar er niet geheel van afhankelijk willen zijn, laat staan om eruit te leven. Gods volk is een afhankelijk volk, het is een ellendig en arm volk, dat alleen op Zijn Naam betrouwt. Die eigenschappen hebben ze niet van zichzelf, want ze zijn afhankelijk gemáákt. Al haar steunsels en leunsels buiten Christus is de Bruidskerk uit handen genomen, opdat ze alleen zou steunen op haar Liefste in de woestijn van dit leven. Als Gods kinderen op zichzelf zien vrezen zij nog voor eeuwig buiten gesloten te worden, want die vuile bron van ongerechtigheden van binnen staat nooit stil en droogt nooit op, dat blijft altijd maar doorgaan. Christus weet het al voordat wij er last van hebben: "De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." Christus heeft op Zijn volk gerekend. Hij weet hoe zwak zij zijn, hoe vreesachtig. Daarom zegt Hij: "Vreest niet..." Gods kinderen vrezen menigmaal vanwege ongeloof, kleingeloof en het inwonende bederf. En als ze proberen die vuile bron van wanbedrijven van binnen te stoppen, dan spoelen en woelen de zonden des te heviger in hun binnenste, en soms komt het er ook uit. Is dat Gods volk? Ja, en het is nog veel erger dan ik het zeggen kan. Hoe meer we in eigen kracht tegen de zonden strijden, des te meer de zonden vermenigvuldigen. Toch zijn ze der Wet gestorven, der zonden gestorven, maar vlees wordt nooit bekeerd. Gods volk komt er zelfs niet mee klaar om door de Geest de werkingen des lichaams te doden, want dat lichaam der zonde blijft altijd maar doorgaan met zondigen. Dat houdt Gods ware volk zo arm en ellendig in haarzelf. Gods kinderen hebben dan ook niet de beschikking over de Geest om de werkingen des lichaams te doden. Het geloof ziet echter zoals God Zijn volk aanziet. Paulus zegt: "Houdt het daarvoor..." Ja maar, het lijkt er niet op in mijn leven, de omstandigheden spreken geheel tegen, de praktijk is er dikwijls mee in strijd... Zwijg stil, ongeloof! Het is niet Paulus' Woord, maar Gods Woord: "Houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere", Rom. 6:11. Het geloof redeneert niet, maar houdt het lichaam der zonde voor dood. Het is en blijft echter wel genade, en om van genade afhankelijk te blijven, moet je niet alleen een goddeloze inleven, maar openbaar komen als geheel vleselijk en verkocht onder de zonden, juist na ontvangen genade. Alleen als we met Paulus erkennen en ondervinden geheel vleselijk te zijn en de macht niet hebben om daar iets aan te verbeteren, zullen we ondervinden dat de Heilige Geest gewillig is om onze zwakheden mede te hulp te komen. "En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen", Rom. 8:26.
Het is dus een klein kuddeke, de kudde van Christus. Dat 'kleine' ziet dus meer op haar zwakheid dan op haar aantallen, hoewel het straks een schare zal zijn die niemand tellen kan.

"Vreest niet, gij klein kuddeke..."
De kudde van Christus is dus niet alleen zwak in zichzelf, maar ook van geen betekenis in de ogen der rijken. Gods ware volk behoort tot het uitvaagsel en aller afschrapsel dezer wereld. Ze zijn niet in tel in de ogen der braven. Het zijn de arme lazarussen voor de poorten der rijken. "Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; en het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken; opdat geen vlees zou roemen voor Hem", 1 Kor. 1:26-29.
Toch hebben zij niets te vrezen, want hun kracht ligt niet in hun natuur, niet in hun verstand, niet in hun kunnen en kennen, maar in Christus. Zijn kracht wordt in hun zwakheid volbracht. Als we van Christus zijn, hoef je geen verstand meer te hebben, want Christus is ons dan geworden Wijsheid van God. Als we van Christus zijn hoef je geen eigengerechtigheid mee te brengen, want Hij is ons ook geworden tot Rechtvaardigheid. Als je van Christus bent, heb je je heiligheidskrukken op de mesthoop gegooid, want Hij is ons ook geworden tot Heiligmaking (1 Kor. 1:30).
Je hebt altijd van die godsdienstige mensen die aan het 'christen zijn' een wettische lading geven. Dit mag niet en dat mag niet, zus moet en zo moet, dat kan nog net wel en dit gaat te ver, maar al deze werkheilige regels hebben niets te maken met het geestelijke leven die de bezitters van Gods Koninkrijk mogen beoefenen. Gods volk leeft uit een andere Bron, namelijk de Bron der zaligheid. Christus is haar Leven en buiten Hem is alles de dood. Wat wel of niet mag is hun de dood geworden. Buiten Jezus is alles schade en drek en in Hem zijn alle dingen geoorloofd (1 Kor. 10:23). De Bruid van Christus mag dus alles, als hetgeen wat zij in Christus betrachten maar zonder aanstoot kan geschieden, behalve als het over de waarheid gaat. Dan mag Gods volk niet schipperen, voor de waarheid moet zij pal staan, al zouden hemel en aarde erdoor uit hun voegen raken. Waar gaat het dan over? Ze mogen bijv. vlees eten, maar niet tot ergernis van de zwakgeloven. Ze mogen wijn drinken, maar niet tot dronkenschap. Ze mogen handel drijven, maar niet tot geldgierigheid. Een dominee die uit preken gaat om wat extra's bij te verdienen, wandelt niet in de liefde, maar in de geldgierigheid en geldgierigheid is een wortel van alle kwaad. Alle dingen zijn niet oorbaar ten aanzien van zichzelf en alle dingen stichten niet ten aanzien van de naaste. Gods volk leeft echter niet volgens de regelgeving van het huidige neonomiaandse christendom, want het liefdesgebod: "Onthoudt u van allen schijn des kwaads", 1 Thess. 5:22, staat in haar hart geschreven. Als we hier even bij stilstaan, dan kunt u nagaan hoever de SGP deze liefdesgrens al heeft overschreden, hoe ver men het beginsel heeft opgegeven met feministische vrouwenpolitiek, om nog maar niet te spreken over de 'toren-van-babel' politiek, waarmee de SGP actief betrokken is door haar participering met het Europarlement en daarmee participeert met het beest uit de afgrond. De huidige SGP-leiders offeren het oorspronkelijke bijbelse beginsel op het altaar van de publieke opinie en handelen naar de feministische willekeur van de partijleden. En de SGP-dominees geven een onzeker geluid of men zwijgt als het graf, omdat men de handen wil wassen in onschuld. God zal het zien en zoeken! Of men nu partijvoorzitter is, lijsttrekker, kamerlid, of partijlid, dat maakt God -met eerbied gesproken- niets, maar dan ook niets uit. Hij houdt getrouw Zijn Woord, zowel t.a.v. Zijn oordelen als t.a.v. Zijn beloften. Van nature staat het oordeel al op ons aller voorhoofd geschreven: "Gewogen, gewogen, en te licht bevonden". Gods volk heeft reeds in de weegschaal der Wet gelegen en is als 'te licht bevonden' openbaar gemaakt en des doods schuldig verklaard in het dodelijke tijdsgewricht. Maar onder dat heilige recht, als de ziele niet meer vecht en het zondeloon gebillijkt mag worden, dan wordt verloren gaan, door God niet toegestaan. Dan wordt de Zoon gekust, eer we op de weg vergaan en is het 'vree met God', door 't offer van Zijn Zoon, o, aller zaligst lot! O, in dat uur der minne worden zulke geredde zielen erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus, krachtens Gods vrije soevereine welbehagen in Christus.

"Want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven."
Voor Gods volk is het welbehagen des Vaders één grote bron van zegeningen. Ze ontvangen het Koninkrijk Gods uit Vaders hand, omdat Hij Zijn volk daartoe van eeuwigheid heeft uitverkoren. God de Vader geeft Zijn volk het Koninkrijk dus niet, vanwege hun geloof, maar vanwege Zijn eeuwige welbehagen. Om zalig te worden mag je niet iets zijn, je hoeft er niets voor te hebben, niets voor te geven. Het is alleen te ontvangen, tenminste, als we mogen behoren tot het kleine kuddeke van Christus.
De bezitters van dat Koninkrijk zullen ook de aarde erfelijk bezitten. Ze hoeven hun erfenis niet te veroveren, niet te kopen, want ze zijn wettige erfgenamen van dat Koninkrijk door hun kindschap in Christus. Gods kinderen zijn allemaal aangenomen kinderen, omdat hun voorouders, Adam en Eva, niet meer voor hen konden zorgen, omdat ze zichzelf met al hun nakomelingen buiten het paradijs gezondigd hebben. Christus vindt hen als vondelingen, liggende in hun geboortebloed. Hij spreekt hen levend en trouwt hen in gemeenschap van goederen. Ook al gaat Gods volk als wezen over de aarde, is zij het rijkste volk ter wereld, want als mede-erfgenaam van Christus is ze rechtmatig bezitter van het Koninkrijk. Ze hebben vergeving der zonden, vrede met God, het eeuwige leven, een nieuw hart, een nieuwe geest, een zalig vooruitzicht, want hun weeklacht is veranderd in een blijde rei. God is hun Vader in Christus en de Vader Zelf heeft hen lief. Daarin mogen ze zich ten alle tijd verblijden, maar als vlees en wereld zich laten gelden, dan zijn ze dikwijls bedroefd en op sterven na dood. Ze weten zich dikwijls geen raad vanwege een nameloze armoede der ziel, want als de Heere Zijn aangezicht verbergt, zijn ze verschrikt. Saul zit hen dikwijls op de hielen, zijn menigmaal in vreze des doods, menigmaal in gevaar, worden de ganse dag gedood en vervolgd, zijn menigmaal verlaten, van broeders zelfs onteerd, maar ze weten bij tijden ook geen raad met de onuitsprekelijke rijkdom die zij in Christus hebben. Soms zijn ze uitzinnig van vreugde, maar door de inblazingen van de satan en het eigen verdorven vlees hebben ze het maar een weinig tijds bezeten. Ja, ze verlaten de Heere dikwijls dagen zonder getal. Maar ondanks al die wangestalten, dat bedroeven van de Heilige Geest, dat bouwen op verrot vlees, verstand en geleerdheid, ondanks al die smartelijke afgoderij, blijft Christus de Getrouwe. Hij kan Zichzelf niet verloochenen. Hij is gisteren en heden Dezelfde, ja tot in eeuwigheid. Straks komen de schapen thuis en zullen geen vreemde God aanschouwen. Maar de verwondering zal zo groot zijn, dat er een eeuwigheid voor nodig is om dat wonder uit te wonderen. Het verlangen is soms hevig, de eenzaamheid zwaar, maar hebt goede moed, volk des Heeren: wij hebben 's Vaders Zoon aan boord en 't veilig strand voor 't oog! Nog even dan zijn we in de veilige haven. Het Anker der ziel is reeds binnengegaan. Straks zullen de hemelklokken luiden, de engelen zingen, de heiligen juichen en Christus zal Zijn schapen welkom heten: "Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld." Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl