HET ALTAAR VERPLAATST
HET ALTAAR VERPLAATST DOOR DE PKN        
Plaats in winkelmandjeMandje


"Maar het koperen altaar, dat voor het aangezicht des Heeren was, dat bracht hij [Achaz] van het voorste deel van het huis, van tussen zijn altaar, en van tussen het huis des Heeren, en hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts", 2 Kon. 16:14.

Dwaalleer en vormendienst
Dat de geschiedenis zich steeds herhaalt, leert ons de wijze Salomo in Prediker 1:9-10: "Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon. Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn."
De geschiedenis leert ons echter ook dat de mens niets leert van het verleden. Op politiek terrein niet, op maatschappelijk gebied niet en ook niet op kerkelijk en geestelijk gebied. De toren van Babel wordt altijd weer opnieuw opgebouwd, in de politiek, in de kerk en ook individueel. De val in Adam openbaart zich in ons aller leven als een repeterende breuk op alle gebied. We zien dat bevestigd zowel in de bijbel- als in de kerkgeschiedenis. Alle tijden hebben hun ketterijen wel gehad, hoewel ik vrees dat onze tijd de tijden overtreft ten aanzien van de heersende dwalingen. Fundamentele dwalingen zijn altijd tot grote schade van het geestelijke leven en de eenheid der Kerk. In onze dagen zijn de dwalingen echter veel geraffineerder dan ten tijde van Pelagius en Arminus, omdat zij nu tot in de meest rechtse kringen(!) met de waarheid vermengd worden en vervolgens met vrome woorden tot heilsleer zijn verheven. Aangezien er geen Bogermannen en geen Gomarussen meer zijn om de dwaalleer te weerleggen en de dwaalleraars aan te pakken, is de kerk der Reformatie tot een afgescheiden puinhoop vervallen. De kerkelijke Sanballat's en de Tobia's kunnen vrij hun gang gaan in onze dagen, maar de geest van Nehemia ontbreekt ten ene male. De blinde is de blinden gaan leiden en heel de 'gereformeerde gezindte' verkeert onder de verlammende opium van de valse verdraagzaamheid.
De kerk verkeert in een nameloos diep verval. De weg naar de hemel is verlegd; de enge poort is verbreed; bekeerd hoeft men niet meer te worden; het onwederstandelijke werk van de Heilige Geest heeft voor het gros belijders geen betekenis meer; de vrije wil van de mens beslist over het eeuwig wel of eeuwig wee; met de bevinding der heiligen wordt vromelijk gespot, tot in de 'bevindelijke' kringen toe; de grondslag door God gelegd op de berg Zijner heiligheid is ondermijnd; het staat in veler macht om Jezus aan te nemen; men verzekert zich van de zaligheid door de Doop, belijdenis en avondmaalgang; een aanzienlijk deel kerkgangers gaat dansende en springende naar een ingebeelde hemel en een ander deel reist er diep in zwart naar toe; de leer van de apostelen en profeten heeft geen waarde meer; het altaar is verplaatst; de verkiezing des Vaders, de verlossing des Zoons en het werk des Heiligen Geestes, zo het nog genoemd wordt, is in de grond der zaak weggedaan; het werk Gods wordt geloochend en het werk van de godsdienstige mens staat op de voorgrond; het werkverbond is in ere hersteld en het genadeverbond, waarin de eeuwige Jehova het Begin, het Midden en het Einde is, Christus, Middelaar, Borg en Hoofd, alles eenzijdig en soeverein, dat staat in het vergeetboek; op het altaar van menselijk vernuft en eigenwillige godsdienst wordt geofferd en dat neemt de grootste plaats in; mooie kerken, prachtige scholen, maar God wordt erin gemist en helaas... het wordt niet beseft, noch ter harte genomen. We zijn afgeweken van de oude paden, we missen het waarachtige wezen van de zaak, men gaat op in de vormen en het gros slaapt in dodelijke rust, totdat men straks in de eeuwige rampzaligheid zal ontwaken.
"Zo de Heere ons nog geen weinig overblijfsel gelaten had, wij waren Sodom en Gomorra gelijk geworden." Hier en daar zijn er nog enkele Baruchs die zuchten onder al die gruwelen en de Heere aanlopen als een waterstroom. "Alzo zegt de HEERE, de God Israels, van u, o Baruch! Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten, en vind geen rust! Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, dat Ik gebouwd heb, breek Ik af, en dat Ik geplant heb, ruk Ik uit, zelfs dit ganse land. En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken", Jer. 45:2-5. Baruch, ween maar niet, want de Leeuw uit Juda's stam is gekomen. Hij is waardig het Boek te nemen en zijn zegelen te verbreken...

Onderzoek de Schriften
Het overblijfsel van Sion dat als een nachthutje in de komkommerhof is overgebleven, heeft echter de dure roeping de Schriften te onderzoeken en ook zichzelf te onderzoeken, met de bede: "Doorgrond en ken mijn hart o, Heer'!" Ook dienen zij de prediking getrouw te toetsen aan Gods Woord, de geesten te beproeven of zij uit God zijn, al was het een engel uit de hemel (Gal. 1:8-9). Hoe heeft Christus tijdens Zijn omwandeling op aarde er niet op aangedrongen om de Schriften te onderzoeken: "Onderzoek de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben en die zijn het die van Mij getuigen", Joh. 5:39. De Schriftgeleerden achtten zo'n aansporing echter niet nodig, want zij doorzochten de Schriften tot in de kleinste details en dachten in hun dwaasheid dat zij met hún kennis van de Schriften het eeuwige leven hadden. Aan de noodzakelijkheid van het levend geloof in Christus door de Heilige Geest gingen zij evenwel voorbij. Hoewel de Schriftgeleerden en de Farizeeën een grote kennis van de Schriften hadden, kénden zij de Schriften niet, noch de geestelijke kracht ervan. Doctorale godgeleerdheid zonder een levend geloof in Christus en zonder de Heilige Geest is ijdelheid en kwelling des geestes. Geestelijke kennis van de Schriften daarentegen is heilsnoodzakelijk, want het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk die gelooft (Rom. 1:16). En dan zijn de dagelijkse oefeningen des geloofs onontbeerlijk om staande te blijven in de kracht Gods onder de aanzwellende stroom dwalingen, verleidingen, afleidingen en vooral om te waken voor het eigen bedorven vlees. Ach, wie is tot deze dingen bekwaam? Geen mens, maar God gaat door, want het staat Hem gelijk of Hij werkt door middel van de enkelingen of door duizenden, om de valse Achazzen de wacht aan te zeggen en het volk te waarschuwen. De oordelen gaan over de wereld. God liet de zee beven, de aarde beven, honderdduizenden kwamen door de Tsunami om het leven, maar als we ons niet bekeren, zullen we desgelijks vergaan.

Het altaar verplaatst
In het leven van koning Achaz komt wel duidelijk openbaar dat genade geen erfgoed is. Zijn vader Jotham en zijn grootvader Uzzia waren godvrezende koningen en zij deden wat recht was in de ogen des HEEREN, hoewel zij ook droevige overtredingen begaan hebben. Koning Achaz daarentegen deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN en hij blinkt uit in openlijke vijandschap tegen Isrels God. Van Achaz is bekend dat hij nog goddelozer was dan de meest goddeloze koningen van het tien stammen-rijk. Hij is de verachtelijkste koning van Juda geweest. Achaz zette de deuren wijd open voor de meest gruwelijke afgoderij. Hij ging zelfs zover dat hij zijn eigen kinderen aan de Moloch offerde, muntte uit in het dienen van de Baäl en maakte er gegoten beelden van. Toch was al deze goddeloosheid hem blijkbaar nog niet genoeg. Hij plaatste een heidens altaar in de tempel des Heeren, op de plaats van het koperen brandofferaltaar, en offerde zijn offers daarop. Het echte brandofferaltaar werd in een hoek gezet, terwijl het brandofferaltaar het middelpunt was van de oudtestamentische offerdienst, want het brandofferaltaar zag op Christus. Christus werd dus door Achaz terzijde geschoven en de afgodendienst kwam ervoor in de plaats. Zo is het ook geschiedt in de PKN. De PKN heeft een homo-altaar binnengehaald en het uitgedoofde altaar des Heeren heeft men in een afgezonderd hoekje geplaatst als zoethoudertje voor de NHK-afvalligen die zich bij de PKN-Achaz hebben aangesloten. Christus is in de PKN verworpen, de Heilige Geest smaadheid aangedaan en Gods genade in Christus veracht. Ook de priester Uria, die voor de heiligheid van de eredienst des Heeren moest waken, werkt samen met de goddeloze Achaz. De Ger. Bond is met de PKN in zee gegaan en heeft haar gereformeerde beginsel geofferd op het altaar van de PKN-Achaz. Al degenen die zich met de PKN hebben verenigd, hebben de toorn van God op hun hals gehaald. De PKN-GB-priesters, wier harten verteerd moesten worden door de ijver voor Gods huis, bekommeren zich niet om de aanranding van Gods eer en Naam en heulen met de PKN-baäl mee. Ook de HHK, die bij monde van ds. Heemskerk, met deze Baälkerk op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds respect onderhandelt, is niet meer te verontschuldigen. God zwijgt in Zijn toorn, totdat Hij op Zijn tijd gaat spreken. Maar dan wordt ook vervuld wat we lezen in de 119e psalm en daarvan het 60e vers:

Al 't godd'loos volk verdoet G' als schuim van d' aard;
Dies zal ik Uw getuigenissen vrezen
Het heeft mijn hart verschrikkingen gebaard,
Ja zelfs is mij het haar te berg' gerezen,
Als ik op Uw gerichten heb gestaard;
Uw oordeel, Heer', kan niets dan vrees'lijk wezen.


Wendt u dan naar Hem toe en wordt behouden van dit verkeerd geslacht, o alle gij einden der aarde, want Hij is God en niemand meer!

GPPB.

PS. Lees in dit verband ook de preek over 2 Kronieken 16:14 van ds. W.C. Lamain in: "Voor bijzondere tijden", want daarin schrijft ds. Lamain overeenkomstige dingen!


http://www.derokendevlaswiek.nl