INGESCHREVEN WET
VLEES EN GEEST BIJ PAULUS        
Plaats in winkelmandjeMandje
Ds. W. Huntington SS verklaart op grond van Gods Woord dat de ingeschreven Wet bij Gods kinderen, niet de Wet der zeden is, maar de Wet des geloofs, ofwel het Evangelie van Christus.

"Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de Wet Gods, maar met het vlees de Wet der zonde", Rom. 7:26.

De droevige ondervinding leert het allen, die de Almachtige liefhebben, dat de Wet des vleses, vijandschap is tegen God. De toepassing der Wet leert hun dat de Wet toorn in de ziel werkt en daar niets anders dan de dood verkondigt, zij wekt daardoor de vijandschap op.
Dit noemt Paulus het levend worden der zonde, toen het gebod gekomen was. Maar voor deze kwaal heeft God een middel daar gesteld en beloofd. Hij belooft door Zijn Geest in Noach, dat Hij Jafet zou uitbreiden en dat Hij hem in Sem's tenten zou doen wonen, Gen. 9:27. Dit is een belofte aan de heidenen gedaan. En dit werk der uitbreiding schijnt mij toe het werk des geloofs te zijn in de harten der mensen door de kracht des Heiligen Geestes. Daarom wordt er van God gezegd, dat Hij het Woord des Evangeliums in de harten der mensen zou zenden met kracht, in de Heilige Geest en in vele verzekerdheid, 1 Thess. 1:5.
Als nu de werking van die goddelijke kracht openbaar wordt, brengt zij het geloof voort. "De HEERE vervulle al het welbehagen Zijner goedigheid en het werk des geloofs met kracht", 2 Thess. 1:11. Dit gehele werk wordt genoemd een verzekerdheid des gemoeds. "Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd", Rom. 14:5.
De apostel zegt dat deze verzekering ook het geloof van Abraham was: "En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen God beloofd had, Hij ook machtig was te volbrengen. Daarom werd het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend", Rom. 4:21-22.
Deze zaak of dit werk is verder voortgezet door de verklaring Gods in de beloften des Verbonds waar het uitdrukkelijk gezegd wordt, dat God de Wet in hun harten zou inschrijven en in hun gemoed zou indrukken, Hebr. 10:16.
Er mogen personen gevonden worden, die gereed zijn te verklaren, dat er geen Goddelijke kracht toe nodig is om het hart van de mens tot het geloof in Christus te neigen. Maar laat hen eens beproeven wat zij met al hun groot verstand kunnen uitwerken bij een zondaar, die van zijn ongeloof, van de vijandschap van zijn hart, zijn geestelijke verharding en de opstand in zijn wil overtuigd is en die daarenboven zijn zonden steeds voor ogen heeft en niets dan schuld en toorn in zijn hart gevoelt. Zeg hun, dat hun droefheid uit liefde ontstaat; dat, hoewel zij vijanden Gods zijn, Christus hun Redder is en dat zij, hoewel zij goddeloos zijn, zij gerechtvaardigd zullen worden. Zeg hun, dat hoewel zij met toorn vervuld zijn, zij nochtans bemind en geliefd zijn met een eeuwige liefde en dat zij, hoewel omvangen met de strikken des doods en de pijnen der hel, zij evenwel aangenomen zijn tot kinderen Gods en gesteld tot erfgenamen van het hemels Koninkrijk en zij zullen u in uw aangezicht voor leugenaars uitmaken.
Niemand dan God kan Jafeth overreden (uitbreiden). Zinspelende op de indruk door de Heilige Geest daargesteld en de vinger Gods genoemd, op de twee stenen tafelen in de hand van Mozes, wordt er van de Wet des geloofs gezegd, dat zij in het harte wordt ingeschreven. Ik geloof, dat dit overeenkomt met het gezicht van Habakuk, dat hij duidelijk op tafelen schrijven moest, Hab. 2:2. Want deze Wet en de Geest des levens zijn nooit van elkander gescheiden en de inhoud ervan is en blijft: "De rechtvaardige zal door zijn geloof leven." Paulus noemt het "een schrijven des Geestes op de vleselijke tafelen des harten", 2 Kor. 3:3. Het inschrijven van de Wet des geloofs wordt genoemd een verzekering des gemoeds en dat weet ieder kind van God wanneer hij ten volle verzekerd is van zijn aandeel aan Christus, dat Christus' gerechtigheid hem is toegerekend, dat hij gerechtvaardigd is, dat het oordeel des doods is weggenomen en dat hij het getuigenis van zijn kindschap en rechtvaardigmaking door de Geest in zijn consciëntie heeft ontvangen; want nu huisvest de vrede Gods, als de vrucht en uitwerking der rechtvaardigmaking in zijn hart en bestuurt zijn wandel. Dit zijn nu de vleselijke tafelen des harten waar Paulus van spreekt als hij zinspeelt op de belofte Gods om ons een nieuw hart en een nieuwe geest te geven. Als nu dit allerheerlijkste werk gedaan is, rust de eertijds beroerde en ontruste ziel in de kracht Gods zo zoetelijk uitgewerkt en daargesteld in de ziel bij haar gelukkige en gezegende bevrijding. En daar nu de ziel haar eigen zwakheid kent en niet onwetende is van het bedrieglijke van haar eigen hart omdat het alle goede voornemens verbroken heeft en alle beloften en bekentenissen te niet heeft gedaan, houdt zij zich vast aan de kracht, die zij gevoelt en verheugt zich in de vrede en rust, die zij heeft in God haar Zaligmaker. De gerechtigheid schijnt als een zeer helder licht voor het verstand en verlicht al haar genegenheden. Zij brengt de vergiffenis tot de consciëntie als de stralen der zon en vrede tot het hart als een rivier. Aan deze ten toon gespreide kracht houdt de ziel zich vast, in die kracht rust zij, terwijl zij vreest voor alles wat haar daarvan aftrekt en haar die zou ontnemen. Zij vindt de belofte vervuld: "Gij zult allerlei vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd", Jes. 26:3.
Op de belofte Gods gewezen hebbende om de ziel te overreden en het Woord met kracht en in vele verzekerdheid gesproken hebbende en de indruk er van op de vleselijke tafelen des harten gevoeld hebbende, zegt de apostel ons, welke verandering dit in zijn gemoed teweeggebracht heeft: "Zijt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uwes gemoeds", Rom. 12:2.
Deze vernieuwing vernieuwt iets, dat vroeger (in het paradijs) goed was, maar nu weder gezuiverd wordt van haar vuil, waarin de vijandschap wordt ten onder gebracht en dat voorzien wordt met iets goeds van boven, opdat het van haar afvalligheid genezen wordt, en weder geplaatst en gevestigd mag worden op datgene, wat van te voren, bij haar schepping haar lust en leven was. Dat versta ik door het woord "vernieuwing". De apostel zegt van zichzelf en van dezulken: "Wij hebben de zin van Christus", 1 Kor. 2:16. Sommigen zeggen: ‘Wij hebben een goede kennis en verstand van de zin en de wil Gods in Christus Jezus in het Woord des Evangeliums geopenbaard.' Maar ik geloof niet dat dit de bedoeling van de apostel is omdat men alle kennis kan hebben en alle verborgenheden kan weten zonder nochtans iets te zijn. Maar hier dunkt mij doelt de apostel op de Heilige Geest, hij wil zeggen, dat wij de Geest van Christus hebben, die hij de Geest der liefde, der kracht en der gematigdheid noemt, 2 Tim.1:7. Zo zien wij dan dat geloof in de eerste plaats een verzekering of overreding in het gemoed genoemd wordt. Ten tweede: Een volle verzekerdheid, daargesteld door een goddelijke kracht. Ten derde: De Wet des geloofs, uitgestort in het hart en geschreven in het gemoed en in de vlezen tafelen des harten. Ten vierde: De zin van Christus; en ten vijfde, De Heilige Geest Die wij ontvangen, wordt de Geest der gematigdheid of (van een gezonde zin) genoemd. En ik ben er ten volle van overtuigd, dat de Heilige Geest een Geest des lichts en der openbaring is voor het verstand: de Geest des oordeels in het oordeel van hen, die onder het oordeel zijn, de Geest des vredes in onze conscientie, de Geest der liefde in onze genegenheden, de Geest der kracht in onze wil, en de Geest des geloofs, der waarheid, des levens, en van een gezonde zin in hem, die gelooft. Dit is gewis de zin van Christus, of dezelfde Geest, Die in Hem was, want: "Zo iemand de Geest van Christus niet heeft die komt Hem niet toe", en in de Geest zijn Christus en de gelovige één. "Die den Heere zijn toegevoegd zijn één Geest met Hem." Zulke zielen hebben de zin van Christus door de invloed des Geestes. Zij beminnen dezelfde zaken als Hij, zij hebben hetzelfde werk en voeren dezelfde strijd, zij ontmoeten dezelfde tegenstand, zij jagen naar hetzelfde doel, dezelfde vreugde wordt hen voorgesteld, zij zijn erfgenamen van hetzelfde Koninkrijk en zij delen in de eer, de heerlijkheid en de majesteit van hetzelfde Koninkrijk. Dat versta ik nu door de zin van Christus en dit schijnt mij toe door de volgende teksten bevestigd te worden: "Want dat gevoelen zij in U 't welk ook in Christus Jezus was", Filip. 2:5. Eén zin of gevoelen in beide. "Wij weten niet te bidden gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Die de harten doorzoekt weet welke de mening des Geestes zij."
Hier leidt de meest evangelische apostel ons trapsgewijze tot een zeker punt. Hij zegt ons vrijuit dat het menselijk gemoed geheel vleselijk is en dat die vleselijke gezindheid vijandschap is tegen God en Zijn Wet niet kan onderwerpen. Dat wij moeten veranderd worden door de vernieuwing onzes gemoeds. Dan zegt hij, dat deze vernieuwing gedeeltelijk bestaat in een goddelijke overtuiging, die hij een overreding des gemoeds noemt. Vervolgens leert hij ons, dat dezulken de zin van Christus hebben, de Geest der kracht en der gematigdheid of van een gezonde zin deelachtig zijn en ten laatste drukt hij zich geheel uit en leidt ons tot de hoofdbron door het de zin des Geestes te noemen. Over deze zaak ben ik dikwijls zeer verwonderd geweest en ik ben er een dag of wat geleden op een zeer bijzondere wijze door geoefend geworden. Ik had des morgens vroeg een zeer ongedachte en onverwachte opening in mijn toenadering tot den HEERE. Ik had onder mijn dienst nogal ruimte gevonden, ik had een straaltje van 's HEEREN aangezicht mogen genieten en was wonderlijk door Zijn voorzienigheid begunstigd. Mijn gemoed werd week door de zoete indrukken en niets was mij dierbaarder dan God mijn Zaligmaker, Zijne goedheid voor mij, Zijn werk in mij en ik zag vooruit door geloof en hoop mijn verwachting van toekomstige zegeningen bevestigd. Spoedig evenwel daarna en wel op dezelfde dag, rezen er dingen in mijn hart op, die geheel strijdig waren met mijn vorige bevinding en mijn gemoed was zo onbuigbaar, tegenstrevig vijandig en in opstand, als de zielenvijand het ooit maken kon. Dit bedekte mij met schaamte, en ik was zeer verward en als ik het goed onthouden heb, had ik diezelfde dag niet minder dan drie zulke verwisselingen. Op diezelfde tijd kwam Paulus' Wet die in zijn leden en in zijn gemoed was vers in mijn gedachten. Ik dacht er over na, overwoog het en oefende mijzelf bij tijden er in een maand of misschien zes weken lang, eer ik over dit onderwerp begon te prediken. Nu kwam ik tot het besluit, dat indien wij, zoals Johannes zegt, in de Geest zijn, het geloof, het leven, de kracht en alle hemelse dingen bij ons de boventoon voeren, ja, ons alles in allen is en dat wij op andere tijden, als wij in de smeltkroes zijn, een tegenzin in al die zaken hebben. Johannes zegt ons in zijn openbaring tweemaal, dat hij in den Geest was. "En aanstonds was ik in den Geest." En wederom: "Ik was in den Geest op den dag des HEEREN."
Dit toont aan, dat deze gunstbewijzen niet eeuwig duren en dat Johannes in zekeren zin en op sommige tijden, juist het tegenovergestelde ondervond. Wat kan dat dan anders zijn in zekeren zin, dan in het vlees te wezen? Het vlees is het alleen dat wat tegenover de Geest staat. De Geest wordt gezegd ons te veranderen door de vernieuwing onzes gemoeds. En een geestelijke zin of een geestelijk gemoed te hebben is het leven en de vrede. Het leven des Geestes is in het gemoed en de vrede met God in de consciëntie. En om onze gedachten nog hoger op te voeren, zegt hij: "Dit is de Geest van een gezonde zin of gezond gemoed. Vervolgens zegt hij: "Wij hebben de zin van Christus."
"Dit gevoelen zij in U, 't welk ook in Christus Jezus was."

Ten laatste noemt hij het uitdrukkelijk de zin of mening des Geestes omdat Hij de enige en gehele Gezaghebber, Invloeier en Werkmeester is, in het gemoed van de gelovige en alle levende oefeningen, bewegingen, verlustigingen, genoegens en vermakingen voortbrengt, waarin de ziel zich door zijne levendmakende en vertroostende heerschappij, verheugt.
Dit nu is een wondervolle verborgenheid, dat de zin des Geestes, het leven, de vrede en de hemelse dingen, zo gevoelig zijn en zo diep worden gevoeld met zulk een blijdschap, dat de ziel er een hemel op aarde door geniet, Jer. 31:26 en dat zij in minder dan een uur later, door vleselijkheid, vijandschap, opstand, toorn en kwaadheid, in haar zelfde deel zo machtig wordt gekweld, Klaagl. 3:15.
Maar dit is Paulus toetssteen: "Die naar de Geest zijn, bedenken dat des Geestes is", Rom. 8:5.
Daarop zet de gelovige zijn hart, hij mag inwendig nog zo raar gesteld zijn. De dingen des Geestes, die hij volgt, waarnaar hij tracht, die hij zoekt te gevoelen, zijn de volgende: Hij stelt hoge prijs op de beloofde bijstand des Geestes als hij hem in zijn onvaste gebeden te hulp komt. Hij weet, dat er zonder de Geest geen vrijheid voor de ziel in het aanroepen van God te vinden is. Dat hij zonder de Geest geen verwijding des harten, geen ijver, geen vrijmoedigheid, geen verhoring deelachtig is, dat hij zijn ziel niet voor God kan uitstorten, zijn zorgen en lasten niet op Hem kan werpen, dat hij niet uit de moeite kan geraken en dat er zonder Hem geen verkwikking te verwachten is. De ziel keert dan van de bron der genade met een ledige kruik terug, en bedekt zijn hoofd omdat er geen water is.
2e. De gegronde getuigenissen van de aanneming des gelovigen, zijn dingen des Geestes, waarop een kind van God zijn hart het meeste zet en deze zijn in de eerste plaats de uitroep des Geestes: "Abba, Vader." Met het volle bewustzijn des harten, dat deze uitroep de waarheid is en verder het getuigenis des Geestes, die met onze geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.
3e. De vrijheid des Geestes of de bevrijding van wettische dienstbaarheid en slaafse vrees, wordt door de gelovige ook op hoge prijs gesteld. "Geef mij weder de vreugde uwes heils, en uw vrijmoedige Geest ondersteune mij."
4e. De vertroostingen des Geestes, ontstaande uit een levende hoop, door de krachtige toepassing der beloften, uit een gevoel van Gods genadige tegenwoordigheid en van onze aanneming en goedkeuring in Christus Jezus. Deze dingen worden door een geestelijk mens hoog geroemd als zij er tegenstand tegen gevoelen zijn zij zeer droevig: "De vertrooster die mijne ziel zoude vertroosten, is verre van mij", Klaagl. 1:16.
5e. De genade van weekheid en nederigheid worden door de gelovige ten zeerste geprezen, want als hij die beoefent heeft hij de meeste toegang tot God en de nauwste vereniging met Hem. Hij is dan ook het beste in staat om onderwijs, indrukken en liefdetekenen van Hem te ontvangen. "Zoek den HEERE, alle gij zachtmoedigen des aardrijks, die Zijn recht werken; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid", Zef. 2:3.
6e. De liefde des Geestes is een uitgezochte schat voor een kind Gods, omdat zij is de band des Verbonds, de trouwring, het kenteken van de belijdenis van een christen en het edelste lid van de nieuwe mens. Zij verwijdt het hart en doet het aangezicht blinken. Zij reinigt het hart van zijn afgoden, van vreze en schrik en van al de baatzuchtige laagheden, die in de armoedige zielen der dienstknechten, regeren en werken. "Hij kusse mij met de kussen Zijns monds, want Uwe uitnemende liefde is beter dan de wijn", Hoogl. 1:2.
Ik mocht er wel geduld, onderwerping, vreugde, vrede, leven, kennis, enzovoorts, bijgevoegd hebben, want de gelovige is op al die dingen zeer gesteld en het zijn ook de dingen des Geestes.
Nu zegt de apostel: "Met het gemoed dien ik zelf de Wet Gods," waarmede hij niet bedoelt de zedelijke Wet, maar de Wet des geloofs of des Evangeliums, hetgeen hij verklaart wanneer hij zegt: "God is mijn Getuige, Wien ik dien met mijn geest in het Evangelie van Christus", Rom. 1:9.
Het dienen onder de Wet is de dienst in de oudheid der letter, maar Paulus diende in nieuwigheid des Geestes, Rom. 7:6.
Ik geloof inderdaad, dat de Heilige Geest door de inplanting der genade en door zijn werkingen op die genade, de enige werkmeester is van alle godsdienst, die door Christus voor God aangenaam is ook Paulus geeft dit te kennen als hij zegt: "Ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is", 1 Kor. 15:10.
Paulus' werk en dienst werden door genade uitgevoerd, terwijl de Geest der genade de uitwerkende en bewegende oorzaak was van Paulus gehele dienst. De Geest bereidt het hart en verwekt de vrucht der lippen. Door het geloof sprak Paulus, evenals het Evangelie: 'Ja en amen'. De liefde van Christus drong hem, de kracht des Geestes versterkte hem, de hoop bemoedigde hem, lijdzaamheid droeg het dagelijks kruis en de levendmakende Geest gaf hem al zijn ijver, leven, waakzaamheid en beweging. Daarom betuigt ook de apostel, dat de drie voornaamste werkmeesters in de zielen der heiligen, geloof, hoop en liefde zijn. "Zonder ophouden gedenkende uw werk des geloofs, uwen arbeid der liefde en de lijdzaamheid der hoop, door onze Heere Jezus Christus", 1 Thess. 1:3. En wederom: "God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk en de arbeid der liefde zou vergeten, die gij Zijn Naam hebt bewezen", Hebr. 6:10. Daaruit nu mogen wij gerust besluiten, dat alle werk zonder geloof een dood werk is, dat alle arbeid zonder liefde verloren arbeid is, en dat lijdzaamheid zonder hoop niet de lijdzaamheid van Christus is.
Nog eens: Paulus zegt: "Ik heb een behagen in de Wet Gods naar de inwendige mens", Rom. 7:22. Door de inwendige mens verstaat hij de gehele nieuwe mens door genade in het hart geschapen en de liefde als het edelste deel er van, zijnde de ziel en het hart van alle overige genadegaven. Deze liefde verblijdt zich in het Evangelie van Christus. Er kan geen rechte blijdschap zijn waar geen liefde is, hetgeen Paulus zelf ergens verklaart, zeggende: "De liefde verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid."
Hier wordt de liefde van de nieuwe mens waarlijk liefde genoemd en de blijdschap der liefde wordt hier verlustiging genoemd. Daardoor verklaart zich ook de Wet van Paulus, genaamd de waarheid. Paulus zegt niet: 'Ik verheug mij omdat het waar is', maar hij zegt, dat die liefde, die waarlijk de liefde Gods is, zich in Gods waarheid verheugt en als er ooit een evangelist in de wereld was, dan was Paulus het. Neem het nu in een woord alzo: De Geest des levens, des geloofs, en van een gezond gemoed maakt mij bekwaam tot den dienst Gods en de liefde des Geestes in mij verheugt zich in het heerlijk Evangelie van Christus en verlustigt zich er in. Maar mijn verdorven genegenheden vinden geen weide, noch liefde tot deze dingen. Al die genegenheden gaan uit en zoeken bevrediging in de vergankelijke lusten des vleses, die tegen God zijnde, de wegen des HEEREN zoeken te verderven omdat zij de zonde liefhebben en alzo vijandschap zijn tegen God. Deze zijn niet in de dienst van God te gebruiken en dit kan er ook niet van verwacht worden, want indien dat zo was, het zou slechts eigenwillige nederigheid en eigenwillige godsdienst zijn. "Leg af de oude mens, die verdorven wordt door de verdorvenheid der verleiding", Efeze 4:22. Merk er op: de verdorven genegenheden zijn het leven der zonde in de mens, want men leeft in hetgeen men liefheeft en waar men behagen in heeft. Maar de liefde Gods in Christus Jezus onttroont de afgoden der verdorven liefde en brengt onze verdorvenheden ten onder, zij verlevendigt de ziel en maakt ze Gode levend. Dit nu wordt genoemd de dood der verdorven genegenheden en van alles waarop die genegenheden azen en verliefd zijn. "Die van Christus zijn hebben het vlees gekruisigd met de bewegingen en begeerlijkheden", Gal. 5:24. En deze kruisiging is een dagelijkse doding, 1 Kor. 15:31.

Geliefden vaarwel,

De kolendrager,

W. Huntington SS


http://www.derokendevlaswiek.nl