RIJK EN VERRIJKT
DE RIJKE JONGELING 'OP DE TOELEIDENDE WEG' TOT CHRISTUS - DEEL I        
Plaats in winkelmandjeMandje
"En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; eer uw vader en moeder; en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen", Matth. 19:16-22.


Met de hulp des Heeren wensen wij na te denken over de ontmoeting tussen de rijke jongeling en Christus. Een ontmoeting waarin veel openbaar komt wat verborgen is, waarin veel op het ware lijkt, waarin het noodzakelijke evenwel ontbreekt. De geschiedenis van de rijke jongeling bepaalt ons bij de twee-wegen leer, de brede en de smalle weg die beiden naar een eeuwige bestemming leiden.
Reizigers op de brede weg, reizen onherroepelijk naar de eeuwige ondergang, terwijl de reizigers op de smalle weg doorgaans ten hemel reizen. Als we de rijke jongeling volgen op zijn weg zien we hem echter gaan op de smalle weg des levens. Op het eerste gezicht gaat dat dus de goede kant op met hem. ‘t Kan met deze jongeman niet meer verkeerd, zouden we zeggen. Toch zou ik niet graag in de schoenen van deze voorbeeldige knaap reizen, want hij is niet legitiem op de smalle weg gekomen, dus niet door de enge poort gegaan, niet door de Deur der schapen, maar met al zijn goud, geld en godsdienst over de muur geklommen (Joh. 10:1). Een aantal vermoeide pelgrims kijkt verbaasd naar deze vlot-reizende jongeman. Ze kunnen niet zo snel vooruit als hij. Vooral bij de oversteek van brede wateren blijven zij een eind op deze jongeling achter. Hoewel deze jongen zich op de smalle weg bevindt is hij van alle gemakken voorzien. Paard en wagen heeft hij tot zijn beschikking en een parasol voor de stekende zon. Bij elke rivier-oversteek rollen de dollars, zodat elke veerman wel genegen is hem naar de overzijde te varen. We zullen deze jongeling eens van dichtbij bekijken. Hij is adellijk gekleed, wellicht van voorname afkomst. Aan zijn ambtelijk gewaad te zien, moet hij wel één of ander kerkelijk of maatschappelijk leider zijn. Wellicht is hij de burgermeester van Jeruzalem of directeur van de wereldraad van kerken, of hoofd van het Sanhedrin, in ieder geval is het een man die alom geprezen wordt, niet in het minst om zijn onberispelijke levenswandel en daarom in hoog aanzien staat bij het gewone volk. Iedereen kijkt tegen hem op. Hij wordt begroet op de markt en op alle hoeken van de straten buigt men voor hem als een knipmes. Het is een mens die niemand nodig heeft, want alles staat tot zijn beschikking. En zo'n mens is op weg naar Jezus. ‘t Zou je toch niet verwachten. ‘t Is toch waar en deze jongeling loopt met een bekommernis. ‘t Was wel een geveinsde bekommernis, maar dat was zelfs van zijn gezicht niet af te lezen. Ondanks zijn haastige tred, kijkt hij heel ernstig. Ja, de huichelaars kijken doorgaans bedrukter dan Gods ware kinderen, want die wassen hun aangezicht, maar in het lachen hebben ze nog smart. Van lachen was er bij deze jongeman geen sprake. Aan zijn gezicht te zien, stond het huilen hem nader dan het lachen. De nood leek bij hem op ‘t hoogst gestegen.
In het vervolg van dit schrijven zullen we echter zien dat deze rijke jongeling een bittere vijand van Christus is, omdat hij uiteindelijk weigert in te gaan door de enge poort. De poort is eng en de weg is nauw die tot het leven leidt. Deze jongen zocht in te gaan, maar de enge poort was hem te nauw. Dat was voor hem niet zo'n probleem, want hij wist nog wel een plekje waar hij met al zijn goederen over de muur kon klimmen. Zo gezegd, zo gedaan.
Deze man was wel geroepen, maar niet uitverkoren, wel vroom, maar niet goddeloos, wel de geboden onderhouden, maar nooit uit het Evangelie bediend, wel Jezus goed noemen, maar nooit eigen verdoemenis ondertekend. Dat de bediening der Wet aan het onvoorwaardelijke Evangelie vooraf gaat zullen we uit de mond van de Heere Jezus Zelf vernemen. We overdenken hierbij twee zaken:

1. De rijke jongeling op de toeleidende weg tot Christus
2. De bedroefde jongeling op de brede weg des verderfs


Het gedeelte over de rijke jongeling is ons wellicht overbekend, maar weinigen verstaan de geestelijke zin ervan. Ik kan het niet in uw en ook niet in mijn eigen hart leggen, doch de Heere is machtig en vrijmachtig om het te doen, naar Zijn welbehagen. Moge de Opperste Wijsheid ons leiden door Zijn Geest, Die in alle waarheid leidt.
De ontmoeting tussen de rijke jongeling en Christus is van korte duur, want die jongeling loopt met al zijn vroomheid tegen de Muur. Tegen Christus loopt elke huichelaar zich te pletter, want Hij is het Woord en het Einde van alle tegenspraak. Christus blijkt voor deze jongeman een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis, en dat terwijl hij zo goed begint.
"Goede Meester", zo begroet deze voorname jongeman de Zaligmaker. Hij was goed (in eigen oog) en daarom noemde hij Jezus ook goed. Goede mensen hebben goede vrienden en goede betrekkingen, goede relaties en een vette bankrekening. Dezulken gaan slechte mensen doorgaans uit de weg. Dat was bij de Heere Jezus zo geheel anders, want Hij liet Zich doorgaans in met hoeren en tollenaren, dus met het uitschot van deze wereld, het verachte, het onedele, hetgeen niets is, opdat geen vlees zou roemen voor Hem.
De Goede Herder zoekt geen brave Hendriken, geen werkheiligen, geen oudste zonen, maar schurftige schapen, dode honden en grote beesten!
Ja, ik voel wel dat u zich verzet tegen zo'n Zaligmaker, want de rijken zoeken de rijken en de goeden de goeden, maar onze allerbeminnelijkste Heere Jezus zoekt brandhout voor de hel om daarvan pilaren te maken voor het Koninkrijk der hemelen.
Wat beweegt deze jongeman om tot Jezus te gaan? Is hij verontrust in zijn geweten? Is hij bekommerd dat zijn werken niet vol zijn voor God? Ik meen dat deze jongeman niet met een oprechte bedoeling tot Jezus komt. De vraagstelling van deze jongeling was alles behalve oprecht. Velen zullen dit mij betwisten, maar ik heb nog nooit in Gods Woord gelezen dat hypocrieten oprecht zijn. De vraag was een arglistige, omdat het voortkwam uit een arglistig hart. "Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen?"
De rijke jongeling kwam niet tot Christus met de nood van zijn verloren ziel, maar als een brave Hendrik die alleen zichzelf bedoelde, zoals uit dit Schriftgedeelte zal blijken. Deze jongeling is het beeld van een ‘bijna christen', die tegenwoordig helaas het gros kerkgangers, kerkenraadsleden, plus de lichamelijke inhoud van de huidige preekstoelen vertegenwoordigt.
Deze jongeling was onberispelijk in uitwendige zin, zijn wortel was evenwel verrot, want de Schrift zegt dat de geldgierigheid de wortel is van alle kwaad. Deze man zag de geldgierigheid echter niet als een oordeel, maar als voordeel. Hem wordt gevraagd alles te verkopen en Jezus te volgen. Dat was echter teveel gevraagd. Hij wilde God wel dienen, maar tot op zekere hoogte. Goede werken wilde hij voorstaan, zéker! De Wet doen uit dankbaarheid, géén probleem! Van de vrijmaking van het Evangelie was deze jongeling echter een verklaarde vijand. Immers, toen het eropaan kwam, ging hij bedroefd heen, want hij had vele goederen. Hij verkoos zijn goederen boven Christus, zijn geld boven genade, zijn goede werken boven de voorbidding van Christus.
Christus was hem te arm. Hij wilde met de Man van smarten uiteindelijk niet van doen hebben, geen gemeenschap hebben met Zijn lijden, geen kruisdragen, geen vrije genade ontvangen, geen verdoemelijk zondaar voor God worden. Nee, daar was hij te ernstig voor, te heilig, te vroom, te goed, te reformatorisch. Alles verkopen en Christus volgen met niets achter de hand? Dat is toch veel te onverantwoordelijk, te roekeloos? Je mag toch zeker God niet verzoeken? Nee, inderdaad, we mogen God niet verzoeken, maar de rijke jongeling deed niets anders dan God verzoeken. Buiten de ware geloofskennis aan Christus doen we niets anders dan God verzoeken. Ik kom veel ernstige en plichtsgetrouwe mensen tegen die echter niets anders doen dan God verzoeken, omdat ze zonder Christus kunnen leven, zoals deze rijke jongeling. Ook Gods volk kan door een kenmerkenprediking -waarin het alleen gaat over de bekeerde mens en zijn goede werken- betoverd raken, zoals de Galatiërs betoverd waren en door de grote apostel Paulus in Galaten 3 op een radicale manier terecht gewezen worden: "O, gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd...?"
Als niet Christus, maar goede werken op de voorgrond staan in de prediking, krijg je binnen de kortste keren een kerk vol met farizeeërs, werkheiligen met een stiekeme bekering en rijke jongelingen met een ernstig leven echter zonder God en Christus! De leer van de rechtvaardiging van de goddeloze is in onze dagen omgewisseld voor een kenmerkenprediking. Dat geeft zo zijn weerslag. De wijzen maagden zijn met de dwazen maagden in slaap gevallen. Dat is -generaal gesproken- zo'n beetje de toestand van de huidige gevestigde kerk. Het oordeel beginne van het huis Gods.
Ik zal u meedelen wat ds. Theodorus van der Groe ten aanzien hiervan gezegd heeft:
"Eén van de zwaarste oordelen is niet wanneer een dominee sterft, maar als de separatie wordt weggenomen tussen zonde en genade, tussen schijn en zijn, tussen vloek en zegen, tussen algemene genade en zaligmakende genade, tussen wat het niet is en wat het wel is, tussen de gemene werkingen van Gods Geest en de zaligmakende werkingen van Gods Geest. Dat alles is veel erger dan oorlog, pestilentie of overstroming."
Het zijn de enkelingen die dit zien en erkennen. Het is een heel verschil te zeggen dat Christus je geworden is tot wijsheid bij God, rechtvaardiging, heiliging en tot volkomen verlossing, of dat je zegt: "We zijn door het geloof gerechtvaardigd en nu moeten we er tegenaan!" Die dit laatste leren veronderstellen meer dan ze daadwerkelijk geloven, want als je op de man afvraagt hoe één en ander is geschied, staat de wagen al gauw stil of men komt niet verder dan de ijver van de rijke jongeling.
Hoe staat het met ons? Leven we van onze goede werken of enkel van de gerechtigheid van Christus? Als het laatste het geval is, zullen we met Paulus instemmen als hij zegt: "Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik." Die man roemde alleen in zijn Zaligmaker, -ik dank God door Christus Jezus onze Heere- zowel voor de rechtvaardigmaking als voor de heiligmaking. Dat hebben met name Luther en Kohlbrugge zeer goed verstaan. Lees Luthers commentaar op de Galatenbrief en Kohlbrugge's beroemde preek over Romeinen 7:14 en zijn even beroemde brief aan Mr. Da Costa over dit onderwerp, dan hoef ik het u allemaal niet zo uitgebreid uit te leggen. Wel wil ik zeggen, dat hetgeen Kohlbrugge geschreven heeft, in grote beproeving geschreven is en alleen in dergelijke beproeving verstaan kan worden, naar zijn eigen getuigenis. Sommige objectivisten kwalificeren de toon van Kohlbrugge en ook die van Luther als schelden, maar dan moeten deze mensen maar in de leer gaan bij Stephanus als hij tegenover het Sanhedrin staat: "Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd de Heilige Geest", of bij Johannes de Doper tegenover hetzelfde slag mensen: "Gij adderen gebroedsels, wie heeft u aangewezen te ontvlieden de toekomende toorn?" Nog maar niet te spreken over de taal die Christus bezigde richting de farizeeërs. Dat noemt men tegenwoordig schelden. Ja, 'vrome' mensen willen liever van zachte dingen horen: "Schouwt ons bedriegerijen", en zeggen: "Vrede, vrede en geen gevaar". Er is echter geen vrede dan in het Bloed des Verbonds.

De bevinding van de rijke jongeling kwam evenwel bijna geheel overeen met die van Paulus. Het verschil zit maar in enkele woordjes. De belijdenis van de rijke jongeling luidde: "Het goede wat ik wil, doe ik, en het kwade wat ik niet wil, doe ik niet", in tegenstelling tot wat Paulus zegt: "Het goede dat ik wil, doe ik niet, en het kwade wat ik niet wil, dat doe ik." Omdat die rijke jongeling het goede kon doen en het kwade nalaten, dankt hij God in Christus niet. Hij kon met zijn heiligheidskrukken de berg Sion wel beklimmen, tenminste die gedachte koesterde hij van zichzelf.
De rijke jongeling wordt echter eerlijk behandelt door de Man van smarten. Christus ontdekt deze ernstige en plichtsgetrouwe jongeman aan zijn adamsbestaan onder de Wet. U kent de geschiedenis. Deze jongen wordt echter bedroefd als hij afstand moet doen van zijn goederen om Jezus te kunnen volgen. Hij weent als een Orpa en keert tot zijn afgoden terug. Die mensen waren toch al een heel eind op weg, maar ze misten de ware geloofsvereniging met Christus, zoals de vrouw van Lot, die wel uit Sodom is gevlucht, maar desondanks voor eeuwig verloren is gegaan.
‘t Was zeker geen bekeerde vrouw, die vrouw van Lot? Nee, want er is geen afval der heiligen. Dat is toch een troost, volk van God. We kunnen wel diep vallen na ontvangen genade, zelfs voor een tijd inslapen gelijk de wijzen maagden, maar de Heere staat in voor Zijn eigen werk. ‘t Viel voor de vijf dwazen maagden wel tegen toen ze wakker schrokken. Altijd gedacht te wandelen in het licht en nu ineens inktzwarte duisternis en de deur gesloten! Te laat! Te laat!
Het kan zo ver gaan in de godsdienst, maar het uiteindelijk toch niet zijn. In de geschiedenis van de rijke jongeling zien we echter niet alleen wat het niet is, ook wat het wel is wordt ons door Christus van de daken gepredikt.
In de geschiedenis van de rijke jongeling komt openbaar dat er veel kenmerken kunnen zijn die op genade lijken en het toch niet zijn. Christus separeert tussen schijn en zijn en Hij ontmaskert de rijke jongeling aan zijn nameloze armoede. Dat gaat de man bedroefd heen, want hij was van mening dat Christus wel een man van vermogen -zoals hij- kon gebruiken, maar Christus kan zijn rijkdom missen als kiespijn. De liefde van Christus strekt zich niet uit tot bedroefde vrekken, maar tot het verlorene, tot het failliete, tot het weggedrevene, tot de bedroefden om der bijeenkomst wil...
Hoewel er staat dat Jezus hem beminde, moeten wij dit verstaan in het kader van zijn uitwendige gehoorzaamheid aan Gods geboden. Uitwendige gehoorzaamheid aan Gods geboden wordt in het kader van het maatschappelijke, kerkelijke en persoonlijke leven nergens veroordeelt in de Bijbel, maar juist bevolen. Ten aanzien van de zaligheid is het echter alleen maar ballast als we uitwendige godsdienst -al was het maar heimelijk- enigszins in rekening brengen.
Aan de liefde van Christus en het geloof in Hem was die rijke jongeling vreemd. Hij werd bemind, omdat hij als uitwendig kind van het verbond alle plichten waarnam die zelfs de ware kinderen des verbonds zo dikwijls nalaten. Als kind des verbonds is het niet onverschillig hoe je leeft. Alleen, zonder geloof is het onmogelijk God te behagen.
Er zijn veel ouders die er een behagen in hebben 'oudste zonen' te kweken. 't Zou een zegen kunnen zijn als dezulken eens in de wereld uitbraken. Voor verloren zonen is er nog hoop, maar voor rijke jongelingen is er geen hoop. We bedoelen natuurlijk niet de zonden te bagatelliseren, maar u moet goed verstaan, dat als we niet aan onze verloren staat in Adam ontdekt worden, Christus verwerpen als het eropaan komt en bedroefd zullen heengaan. Het volgen van Christus levert geen eer en aanzien op in deze wereld, maar smaad, hoon, vervolging en zoveel meer.
Wat we dus niet kunnen missen is de rechte separerende prediking, niet alleen om de huichelaar (in ons) te ontmaskeren, maar bovenal om God te verheerlijken. In de ontmaskering van de rijke jongeling wordt God verheerlijkt. Immers, Christus is niet in de eerste plaats gekomen om zondaren zalig te maken, maar om de wil van God te doen, de rechten van Zijn Vader te verdedigen, zoals Hij dat ook doet tegenover de rijke jongeling.
Ach, waar zijn de getrouwen in de lande, die in de bressen staan voor zaken waarvoor onze vaderen goed en bloed gegeven hebben? Omwille van deze grove nalatigheid geloof ik dat God bezig is de gevestigde kerk te verlaten, ja, geheel verlaten zal!
We leven in tijden van grote afval, vooral als het gaat over de eer van God en de kroonrechten van Christus.
Ds. Samuel Rutherford heeft tegen deze afval ernstig gewaarschuwd! U moet de 42e brief -gericht aan een zekere Lord Craighall- maar eens lezen, in het boek: "Brieven van Samuel Rutherford", waarvan wij een passage zullen citeren. Rutherford schrijft aan Lord Craighall: "Zo waarachtig als de Heere leeft, als u samenspant met andere afvalligen in ons land om de eenmaal zo schone tabernakel van Christus in ons land af te breken en als u met hen ook maar een haarbreed samenwerkt om de antichrist in Schotland te verwelkomen, dan zal er toorn uitgaan van de Heere tegen u en uw huis."
Ik wil niet generaliseren, maar de predikers die opkomen voor de kroonrechten van Christus -zoals Samuel Rutherford en anderen in zijn tijd hebben gedaan- lijken uitgestorven, ziende op de generaal verhumaniseerde prediking in onze dagen, waarin Christus en het recht Gods niet meer centraal staan, maar de bekeerde mens met zijn vrome fratsen, zowel links als rechts. Ging het nu nog maar over de ware bekering, maar op z'n best komt het gros predikers niet verder dan de bevinding van de rijke jongeling. Soms spreekt men zelfs over een helwaardige zondaar, maar als het gaat over de rechtvaardiging van de goddeloze, inclusief de vrijwillige strafaanvaarding, is men uiterst verward en verstrooid en men kan het maar niet verklaren hoe zo'n helwaardige zondaar uit de hof van de sterkgewapende overgezet wordt in het koninkrijk van de eeuwige Zone Gods. "Sion zal door recht verlost worden en de wederkerenden door gerechtigheid!" ‘t Is nooit anders gegaan en God zal het ook nooit anders doen! Christus is trouwens niet zo vredelievend als men in onze dagen wil doen geloven, want Hij is niet gekomen om vrede op aarde te brengen, maar het zwaard. Christus zet het mes in hetgeen wij -zeker van nature- liefkozen. De Wet in de hand van Christus is een twee-snijdend scherp zwaard en gaat door tot de verdeling der ziel en der samenvoegselen en des mergs en is een Oordeler der gedachten en overleggingen des harten. We zullen dat ook zien in de ontmoeting tussen Christus en de rijke jongeling

De geschiedenis van de rijke jongeling is geen gelijkenis; het betreft een ontmoeting tussen de Opperste Wijsheid en de meest beklagenswaardige figuur aller tijden, die van nature in ons aller hart leeft. Wellicht bent u hem weleens tegengekomen: de rijke jongeling, groot van vermogen, notabel en notaris tegelijk. In ieder geval was hij rijk en verrijkt en had aan geen ding gebrek. Je moet echt niet denken dat de rijke jongeling alleen ten tijde van Christus' omwandeling op aarde geleefd heeft; ook in onze dagen is hij in alle kerk-denominaties rijk vertegenwoordigd. Een ontmoeting met een rijke jongeling is voor een wedergeboren ziel die dicht bij de Heere en door het geloof leeft altijd een pijnlijke ontmoeting, vooral als deze afschuwelijke rijke-jongelings-gestalte zich manifesteert in Gods ware volk.
Wat was de rijke jongeling eigenlijk voor een mens? Hij was een man met een voorbeeldige gereformeerde levenswandel, waarop het toenmalige Sanhedrin -naar ik geloof- jaloers geweest is. Onberispelijk en nauwgezet was hij in alles. In Lukas 18:18 staat dat het een overste was. Ik geloof niet dat de rijke jongeling een overste van de tollenaren was, want dezulken namen het niet zo nauw met de Tien Geboden, in tegenstelling tot deze rijke jongeling. Waarschijnlijk was hij een overste der Joden, of stond hij aan het hoofd van het Sanhedrin, we weten het niet precies, in ieder geval was het een voorbeeldige knaap en er was niemand die ook maar één vuile vinger op hem leggen kon. Het was een jongeling met een zeer godsdienstig leven; leer en leven kwamen in ieder geval overeen. Als de hemel met een onberispelijk leven te verdienen was, zou de rijke jongeling er zeker gekomen zijn.
Deze jongeling had niet alleen een onberispelijk leven, hij had ook grote achting voor de Heere Jezus en beminde Hem zeer, zodat hij op een goede keer besluit tot Jezus te gaan om door Hem nader onderwezen te worden.
Je zou zeggen dat die jongen wel bekeerd moest wezen, want zulke uitnemende kenmerken zoals deze jongeling bezat kunnen toch niet zonder genade bestaan! Beter kunnen we het ons toch niet voorstellen; een onberispelijk leven en daarbij op de toeleidende weg tot Jezus! 't Kon eigenlijk niet meer verkeerd, tenminste, naar het oordeel van talloze predikers in onze dagen, die zielen op 'de toeleidende weg' inzegenen als zijnde levendgemaakt. De noodzakelijkheid om Christus te kennen als schuldovernemende Borg wordt door dezulken gepreekt als een station verder, omdat zij de bediening der Wet vóór het geloof, inkaderen in de wedergeboorte en dan ben je vanzelf met de ellendekennis al zalig. "Natuurlijk moet het verder", zo zeggen dezulken, "maar als het onverhoopt niet verder komt, val je toch met een schrik in de hemel, want wat God begonnen is zal Hij ook voleindigen", zo leren zij.
Het laatste zullen we zeker niet ontkennen, want hetgeen God begint zal Hij zeker voleindigen, maar dat geldt alleen voor het zaligmakende werk van de Heilige Geest. Overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel kan zeker niet gemist worden, -hoewel dat tegenwoordig ook allerwegen ontkend wordt- maar ellendekennis kan op zich geheel wettisch blijven als het nooit overgaat in het ware, zaligmakende geloof, waardoor wij vergeving der zonden en het eeuwige leven ontvangen.
U moet nooit denken dat een wettisch leven altijd gepaard gaat met zwaarmoedigheid en afstotelijke karakters, want die jongen waar het hier over gaat was de vriendelijkheid zelve. Hij stond bekend als een jongen met een voorbeeldig gedrag en dat had hem een hoge positie in de toenmalige kerk opgeleverd. In die dagen was de gave des onderscheids blijkbaar net zo ver zoek als in onze dagen, anders zouden er niet zoveel rijke jongelingen in de kerkenraadsbanken en op de theologische school zitten. Ach, waar zijn de van God geleerde ouderlingen en studenten die door recht verlost zijn? Hoe zal de blinde de blinde kunnen leiden? Het is evenwel een wonder als onder het leger van kandidaten één op de duizend gevonden wordt waar de universitaire godgeleerdheid niet in het hoofd is geslagen en in zichzelf niet verder kan komen als één die altijd de plank misslaat en nochtans leeft uit de voorbidding van Christus, zowel persoonlijk als ambtelijk.

De rijke jongeling had zijn lessen opmerkelijk goed geleerd, waarop hij na zijn doctoraal examen al gauw in het ambt is bevestigd als overste van het Sanhedrin. Als scriba van de kerkenraad te Jeruzalem was hij niet hoogmoedig, tenminste dat leek zo, want hij valt voor Jezus in het stof. Dat is toch een kenmerk de ware bekering, zou je zeggen. Hij was blijkbaar zo nederig en ootmoedig dat hij Jezus te voet valt. 't Was dus een missend mens aan het einde van de 'toeleidende weg', zou je zeggen. Thans had hij zijn doel bereikt en wilde een onderhoud met Jezus om van Hem -zo zeiden we reeds- geleerd en onderwezen te worden. Op dit punt streeft de rijke jongeling vele belijders in de gereformeerde gezindte voorbij. Immers, het gros hedendaagse belijders zoekt het niet bij Jezus, maar tracht met oudvader-citaten een verondersteld geloof te bewijzen, en elkaar met de begeerte zalig te spreken.
Deze jonge man zoekt het tenminste nog bij Jezus. De ontmoeting tussen de rijke jongeling en Christus lijkt op het eerste gezicht hartverwarmend. De Heere Jezus ontvangt een hartelijke begroeting.
"Goede Meester!"
‘t Lijkt wel gereformeerd! Hij noemt Jezus goed en daarbij erkent hij Hem als zijn Meerdere. Nu, daarvoor moet je toch minstens wel enige bevindelijke kennis hebben. Van nature zijn we immers God- en Christushaters en daarvan kunnen we deze jongeling vooralsnog niet beschuldigen. In Markus 10:17 staat er dat deze jongeman voor Jezus op de knieën valt. Dan moet er toch al heel wat gebeurd zijn in je leven om voor Jezus in het stof te vallen. Van nature zijn we van die rechtopstaande mensen, die de Man van smarten ver over het hoofd zien, nietwaar? Deze jongeling was het blijkbaar echt om Jezus te doen; hij gaat in ieder geval voor Hem door de knieën.
Ik denk dat de meeste Avondmaalgangers qua bevinding niet met deze jongeling kunnen evenaren. Die man had namelijk kennis aan een persoonlijke ontmoeting met Christus, waaraan velen hedendaagse belijders vreemd zijn. Ook was hij aan enige ontdekking niet vreemd, zou je zeggen, want als je Jezus goed noemt, moet je op z'n minst -gelijk Asaf- een groot beest voor God zijn. Nu, deze jongeman geeft blijk niet vreemd te zijn aan deze diepgaande ontdekking, want hij valt voor Jezus in het stof. Dat is toch een veelbelovend kenmerk!
Het is daarom begrijpelijk te veronderstellen dat deze knaap een door God vernederde ziel zou kunnen zijn, hoewel de duivelen -in de bezetene van Gadara- ook voor Jezus door de knieën gaan. 't Kan dus blijkbaar nog alle kanten op met deze jongeling.
Wat voor vlees deze jongeling in zijn kuip heeft, komt al gauw openbaar, want ondanks zijn onberispelijk leven, stelt hij een schijnheilige vraag aan de Heere Jezus, namelijk of er nog enige werken aan zijn reeds gedane arbeid toegevoegd moesten worden, om het eeuwige leven te kunnen be-erven, terwijl hij uit de oudtestamentische profetie heel goed wist dat genade niet met goede werken te verdienen valt.
Sommigen menen dat deze jongeman oprecht was in zijn vraagstelling, maar Gods Woord leert dat zonder geloof alles schijn is en God niet behagen kan.
Die jongen wilde dus door werken zalig worden. Dat zit in ons aller bloed. Al zouden we er de wereld voor moeten rondkruipen, we zouden niet aarzelen het te doen als we de zaligheid ermee konden verdienen. Van nature heeft een mens er een verschrikkelijke afkeer van om van genade te leven. Daarvoor moet je een goddeloos mens, een verloren mens en een helwaardig mens zijn, die aan de straffen van zijn ongerechtigheden een welgevallen heeft gekregen. Van nature doen we er echter alles aan om God uit handen te blijven. Deze jongeman wilde God uit handen blijven met zijn vrome werken en godsdienstige vragen en de Heere Jezus om de tuin leiden.
't Was bepaald geen onbedeelde jongen. Al dat zwoegen, sloven en slaven had hem blijkbaar een goede naam opgeleverd en een dikke bankrekening. Om je zakken te vullen moet je toch wel enige hersens hebben, of tenminste enkele streken van Reintje de Vos, zoals de Heere Jezus Herodus noemt.
Deze jongeling spreekt Jezus aan met "Goede Meester", maar hij had geen flauw benul van ‘s Heeren goedheid, want hij was onder de Wet en niet onder de genade. Degenen die onder de Wet zijn zien geen gedaante noch heerlijkheid in de Zaligmaker der wereld; omdat ze zich niet aan Christus, maar aan Mozes toevertrouwen. Naast Christus, die hij ‘Goede Meester' noemt, wilde de rijke jongeling nog een goed mens zijn, boordevol met goede werken. Aan dezulken kan Christus echter geen genade kwijt. Hij is immers gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Lege vaten wil Hij vervullen en helwaardigen aan de hel ontrukken.

Aanvankelijk hoopte die jongen heimelijk op een goedkeuring van de Heere Jezus, maar dat viel enigszins tegen, want de Heere diende hem gelijk van repliek: "Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God."
Christus plaatst deze man direct voor de rechtbank van hemel en aarde, voor het recht Gods. Christus is niet gekomen om een toeleidende-weg-leer te prediken, maar om de rechten van Zijn Vader te verdedigen. Christus zegt feitelijk: "Beste, brave man, u denkt een heel eind op weg ten hemel zijn, maar Ik zeg u dat u overal buiten staat!"
Ik had een lieve vriend -hij juicht reeds voor de troon- die op jonge leeftijd reeds onder Gods geoefende volk verkeerde. Hij hoorde de taal en kende de spraak, maar op een keer werd het hem door zijn predikant aangezegd overal nog buiten te staan. Dat is een slag, hoor mensen, tenminste als het naar binnen slaat. Dan kom je erachter geen vriend, maar een blakende vijand van God en Christus te zijn.
Het viel ook in zijn vlees en keerde zich tegen zijn pastor met het verwijt: "Je moet een doodskop op je kerk zetten, want je houdt geen kip in 't leven." "Ach", zei de dominee, "voor m'n liefde sta je me tegen."
Nog in dezelfde week werd z'n ziel gered, want vijanden worden met God verzoend!
Ach, wat is het dan stil geworden in onze dagen. Waar hoor je nog dat een mens in zijn oordeel loopt? Bekeerde mensen zijn er meer dan genoeg, maar waar zijn die zielen die nooit meer bekeerd kunnen worden? Die het vonnis des doods in hun leden omdragen en geen mogelijkheden meer hebben om met God verzoend te worden?
We hebben een chronisch gebrek aan doorbrekend werk. Weet u hoe dat komt? Omdat de Wet niet meer als Wet gepreekt wordt, dus niet als de bediening des doods, maar als een oudwijfse regel des levens. Ook het Evangelie is geen Evangelie meer, maar een nieuwe wet geworden. Het gros predikanten preekt een mogelijkheid van zalig worden en dan gaat de gemeente weer geruststellend naar huis. Het kan nog!
Ja, ja, maar als God in je leven komt, kan het niet meer, dan is het afgelopen met al die zogenaamde mogelijkheden, dan wordt het in de dadelijkheid sterven en sterven is God ontmoeten! Hoe moet het dan?
Je moet geloven! O, ja, je moet geloven. Hoe doe je dat dan? Gewoon aannemen! O, ja, aannemen. Weet u wat zielen onder God aannemen? Hun welverdiende straf! Dat is een zalige plaats, hoor mensen. Dan kan God geen kwaad meer doen, enkel goed.
"Niemand is goed dan Eén, namelijk God." Als dat inslaat, vergaat al je zogenaamde goedheid, gemoedelijkheid, eigengerechtigheid en gemaakte vroomheid. ‘t Zou je beste dag zijn, geliefde lezer! Als het maar voortkomt uit deze slag: "Niemand is goed dan Eén, namelijk God."
Christus bedoelt: "U noemt Mij wel goed, beste jongeman, maar hoe bent u erachter gekomen dat Ik goed ben? Bent u ooit vrijgesproken van schuld en straf door de Rechter van hemel en aarde? Hebt u ooit gesmaakt dat de God in Christus goed is en Zijn gerechtigheid oneindig?"

EEN BEDROEFDE JONGELING OP DE BREDE WEG DES VERDERFS - DEEL II        
Plaats in winkelmandjeMandje

Uit het eerste gedeelte is gebleken dat dat de Heere Jezus niet goed genoemd wil worden buiten het recht des Vaders om. Immers, Hij is niet in de eerste plaats gekomen om zondaren zalig te maken, maar om de wil van Zijn Vader te doen en alle gerechtigheid der Wet te vervullen met Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Christus is geen Goede Herder van farizeeërs en werkheiligen, maar van verloren schapen, van een zwarte Bruid. God redt Zijn volk in het oordeel (van Christus) van het vonnis der Wet. Daaraan was die rijke jongeling totaal vreemd. Christus wijst hem vlijmscherp terecht, al zijn vermeende goede bedoelingen ten spijt. Wat een lieve Heere Jezus! Hij verlost Zijn volk van de heerschappij des duivels! Dan worden we gepromoveerd van een rijke jongeling tot een arme van geest, maar dat bleek voor deze rijke jongeling een degradatie!
Arm van geest te zijn is echter de hoogste stand in het geestelijke leven. Armen van geest hebben immers hun aandeel in een rijke Christus. Die jongen was niet arm van geest, maar rijk en verrijkt, hebbende geen dings gebrek. Het boek der genade bleef voor Hem gesloten en dat door eigen schuld. Zonder genade komen we niet verder dan een huichelaar, een vleier, een verleider en dat kan ook op een subtiele vrome manier.
De Heere Jezus heeft echter een afkeer van vleierij. Immers, huichelaars die hun vlekken, schijnheilig bedekken, worden met Zijn vriendschap niet vereerd! Tegenwoordig wil men beweren dat het veel uitmaakt hoe je iets zegt. "Je moet het wat liefelijker zeggen", zeggen sommigen tegen mij. Dit soort vleierige opmerkingen komt echter voort uit een arminiaanse geest en een arminiaan is vol van algemene liefde! Algemene liefde is echter vijandschap tegen God! Het gros belijders en ambtsdragers in onze dagen zijn overgoten met algemene liefde, maar algemene liefde is een bittere vijand van de liefde van Christus en een vijand van het recht Gods!
De Heere Jezus verkondigt deze jongeman niet het Evangelie maar de Wet. En dat komt hard aan. De Wet rekent af met vleiers, huichelaars en rijke jongelingen.
Lezers, zijn we die huichelaar, die zelfbedoeler al eens tegengekomen in ons eigen hart? Gods volk heeft tijden dat ze een walg aan zichzelf heeft, omdat zij het dagelijks laat afweten, in gedachten, woorden en werken, terwijl de Heere Jezus de Getrouwe blijft en gisteren en heden Dezelfde is.
De rijke jongeling had echter geen walg aan zichzelf, daarvoor had hij het veel te goed met zichzelf getroffen. En 'goede mensen' komen graag bij Christus in het gevlei, vandaar: "Goede Meester."
De Heere Jezus weerspreekt hem echter en zegt: "U noemt mij wel goed, maar u weet niet wat u zegt. U hebt een gebrek aan ontdekking, want niemand is goed dan Eén, namelijk God."
Christus goed te noemen zonder God als Vader te kennen en te erkennen als d' algoede God van alle genade, is niet de redelijke godsdienst praktisch beoefend, maar op z'n best gesproken geseculariseerde vroomheid. Door de Wet is de kennis der zonde. Feitelijk was het liefde van Christus om zo'n scherp antwoord te geven. Hij wilde die rijke jongeling aan zijn vijandschap ontdekken, want vijanden worden immers met God verzoend, maar daarvan bleek die jongen een 'bedroefde' vijand, echter met opgeheven hand. Dezulken gaan willens en wetens verloren en vertreden het bloed van Christus.
Christus herhaalt echter zijn vraag en geeft opnieuw een verpletterend antwoord: "Wilt gij tot het leven ingaan? Onderhoud de geboden!"

Lezer, het is heel opmerkelijk wat Christus hier zegt. Hij zegt niet: "Gelooft het Evangelie en gij zult zalig worden", nee, Hij vangt deze jongeling met zijn eigen woorden, namelijk met de Wet. Al degenen die onder de Wet zijn zullen door de Wet geoordeeld worden. We horen Christus hier dus niet over het -zo hedendaagse populaire- aanbod van genade. Christus heeft trouwens niets aan te bieden. Hij is een Uitdeler van de menigerlei genade Gods én aan de ware genade gaat de Wet vooraf.
Tegenwoordig verwijst men ook de rijke jongelingen direct naar Christus of naar de beloften van het Evangelie, maar dat doet Christus niet! Hij verwijst de rijke jongeling naar de Wet om het eeuwige leven te be-erven. Dat is zuiver bijbels, want er staat van de Wet geschreven: "Doe dat en gij zult leven", Luk. 10:28.
Bedoelt Christus hier te zeggen dat we door werken zalig kunnen worden? Nee, dat bedoelt de Heere Jezus niet, want dan zou de Wet niet de bediening des doods zijn, maar des levens. De Wet is er altijd tot ontdekking en doding wat Christus niet is. De Wet belooft evenwel het eeuwige leven op voorwaarde van absolute gehoorzaamheid. Degenen die onder de Wet zijn en op de stoel van Mozes zitten, leven echter zonder de Wet, zoals Paulus in zijn eertijds. Christus verwijst de rijke jongeling naar de Wet om die jongen aan te tonen dat hij schuldig staat aan alle geboden Gods en niet één daarvan gehouden heeft. Het gebod eist volkomen gehoorzaamheid en zijn we aan één gebod debet, staan we schuldig aan allen. 'Het gereformeerde sprookje' dat we niet gestraft zullen worden voor hetgeen we niet misdreven hebben, is dus een oudwijfse fabel, want met heel de wereld zijn we voor God verdoemelijk, omdat de Wet dat zegt (Rom. 3:19). We hebben al Gods geboden met voeten getreden, in gedachten, met woorden en werken, al krachtens onze erfschuld in Adam.
De rijke jongeling onderhield de Wet op een voor hem onberispelijke wijze en wilde er nog wat bij leren om zijn roomse heiligmaking te volmaken om toch maar niet de hemel te ontgaan. Hij krijgt echter een les met een stok uit eigen woud. Christus verslaat deze jongeling met zijn eigen wapens. Dat is altijd de beste aanval. "Antwoord de zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij", Spr. 26:5.
Die jongen is echter niet vatbaar voor wat Jezus tegen hem zegt. Hij is er te best voor, te goed, om als een helwaardige met God verzoend te worden. Het doen van de Wet lag hem niet zwaar, het was zijn lust en zijn leven. De Wet was voor hem regel der dankbaarheid en het ging hem goed af. Hij had er echter geen erg in dat hij niet een discipel van Jezus was, maar een marionet van de paus. Hij wilde zich nog wel intensiever verdiepen in zijn werkheiligheid, en wellicht kon Jezus hem daarbij van dienst zijn. Mochten er onvolmaaktheden zijn, geen nood, het vagevuur stond wel garant om alle vlekken te verbranden die met zijn goede werken gepaard gegaan waren (ik spreek naar de mens).
Al zoeken we het met de rijke jongeling bij Mozes, is het volmaakt onderhouden van Gods geboden een voorwaarde om tot het leven in te gaan, maar dan moet je gerechtigheid overvloediger zijn dan de Schriftgeleerden en de Farizeeën (Matth. 5:20). Wiens gerechtigheid is overvloediger dan de Schriftgeleerden en de Farizeeën? Niet de gerechtigheid van de rijke jongeling, want dat was enkel ongerechtigheid en eigengerechtigheid, maar alleen de gerechtigheid van Christus. Alléén Zijn gerechtigheid redt van de dood. De rijke jongeling houdt het vooralsnog bij de Wet. Hij viel Jezus wel te voet, echter niet als een verloren zondaar, maar als een rijke jongeling. Hij kermde niet: "Gij Zone Davids ontfermt U mijner." Hij schreeuwde niet zijn keel hees: "Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf." Nee, hij vatte het antwoord van Christus letterlijk op en stelde een wedervraag: "Welke (geboden)?"
Hij is zich blijkbaar niet bewust dat hij nog bij enig gebod in het krijt stond. Op ‘t eerste gezicht lijkt zijn vraag een onderworpen vraag, alsof hij zo begerig is Gods wil te doen, terwijl hij er eigenlijk van overtuigd is voor God wel te kunnen bestaan. De Heere is zo neerbuigend goed er een aantal op te noemen, terwijl Hij als Alwetende wist dat het voor die rijke jongeling geheel geen vraag was. Dikwijls vragen we naar de bekende weg. Gods Woord is er niet onduidelijk over als het gaat over de weg der zaligheid. Christus zegt immers: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven."
Buiten de zaligmakende kennis van Christus is er dus geen geestelijk leven, maar een eeuwig zielsverderf. Vele zogenaamde ‘arme zondaren' beroepen zich -zoals deze rijke jongeling- op hun onkunde, maar onkunde zal ons veeleer verdoemen dan behouden. We zullen, wil het wel zijn voor tijd en eeuwigheid, Christus moeten kennen als onze persoonlijke Borg en Zaligmaker en veelmeer van Hem gekend zijn.
De rijke jongeling vraagt echter naar de bekende weg, namelijk welke geboden hij (nog meer) moet onderhouden. Het toppunt van geveinsdheid! Christus verdraagt hem echter (het toppunt van verdraagzaamheid) en begint bij het zesde gebod. "Gij zult niet doodslaan."
Waarom? Omdat we moordenaars zijn!
Dan volgt het zevende gebod: "Gij zult niet echtbreken", omdat we overspelers zijn, dan het achtste: "Gij zult niet stelen", omdat we dieven zijn, dan het negende: "Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste", omdat we lasteraars zijn. Tenslotte brengt de Heere Jezus dit gebod hem -ook ons- in herinnering: "Eert uw vader en uw moeder, en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", omdat we liefhebbers zijn van onszelf.
Onze brave Hendrik heeft direct zijn antwoord klaar: "Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af", en als klap op de vuurpijl: "wat ontbreekt mij nog?"
Wie kan de rijke jongeling dit nazeggen? Ik zeker niet! Saulus van Tarsen misschien? In zijn eertijds leefde hij immers naar de Wet onberispelijk. Maar als de Heere Jezus hem een klapje geeft, ligt Saulus van Tarsen op de grond en is hij een goddeloze die zonder de Wet leeft! Dat klapje kwam echter uit de uitverkiezing voort, want Paulus was een uitverkoren vat was om Zijn Naam te dragen onder de heidenen. Paulus werd van de rand van de hel weggeslagen om als een verloste en geroepen apostel de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te gaan verkondigen voor helwaardigen en het uitschot der wereld.
De rijke jongeling krijgt ook enkele zweepslagen uit de Wet, maar hij blijft er dezelfde onder. Hij triomfeert in de Wet en niet in Christus. Hij zegt niet: "Wees mij zondaar genadig", maar: "Wat ontbreekt mij nog?" Hij zegt feitelijk: "Heere Jezus, ik heb al die dingen die U opsomt tot in details gedaan en onderhouden van mijn kindse jaren af. Heere, ben ik eigenlijk niet een bijzonder mens? ‘t Is feitelijk een eer voor U, Heere, dat zo'n voortreffelijk mens als ik ben, bij U op bezoek komt. Dat moet U toch wel bijzonder waarderen, Heere!"
Ja, dat is nu een mens onder de Wet, ten voeten uit! De mens heeft willens en wetens voor het verderf gekozen en volhardt daarin. Die arme jongen wist echter niet wat het was een walg aan zichzelf te hebben om de uitnemendheid van de kennis van Christus. ‘t Is ook een geheim. Zalig worden is een eeuwig wonder! Als de Heilige Geest een mens niet overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel en een ziel niet wederbaard, blijft de mens zo dood als een steen, welke godsdienstige bewegingen er ook mogen zijn. Dat de één het wel leert en de ander niet, is Gods vrijmacht. "Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat", Rom. 9:13.
Jakob werd door vrije genade behouden en Ezau ging door eigen schuld verloren. De verloren zoon had alles gedaan om verloren te gaan; hij werd evenwel behouden, terwijl de oudste zoon er alles aan gedaan had om behouden te worden en desondanks verloren ging. Dat is Gods soevereiniteit, dat is uitverkiezing. Ware er geen uitverkiezing, dan was er ook geen zaligheid. De rijke jongeling kon niet zalig worden, omdat hij niet uitverkoren was. Christus ontdekt hem echter niet aan zijn niet-uitverkoren-zijn, maar aan zijn onwil en schuld voor God. Wij kunnen daarom nooit met de uitverkiezing werken, of de uitverkiezing als een struikelblok opwerpen. God heeft ons immers goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. We kunnen God dus nooit verwijten dat we niet uitverkoren zijn. Dat is spotten met Zijn raad. Christus verwijst ons naar het gebod: "Doe dat en gij zult leven." En op een andere plaats: "Bekeert u en gelooft het Evangelie."
Er is een volk dat met het gebod geen raad weet en ermee in de dood uitkomt. Dat is de weg, wandel in dezelve! Er is namelijk hoop voor hopenlozen en raad voor radelozen; genade voor genadelozen, gerechtigheid voor criminelen en vrijspraak voor verdoemden! Het gebod zwijgt in het lichaam van Christus. Zijn dood heeft ook de Wet gedood en de zonden van Sion gedood. Versta je dat nu? Christus heeft niet alleen de duivel, de dood, de hel en het graf overwonnen, maar als wetsvervuller is Hij ook ver boven de Wet uitgestegen, want Hij is opgestaan tot onze Rechtvaardigmaking. De Wet heeft niets meer te zeggen over de gelovigen, want de Wet is niet uit het geloof (Gal. 3:12), maar uit de werken. En uit de werken der Wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden, want het Einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een ieder die gelooft. Als dat bevindelijk waar wordt gaat de Belover spreken in de toepassing: "Bergen zullen wijken, heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, zegt de HEERE uw Ontfermer." Dan smelt de ziel weg in verwondering: "Gij heft mij ‘t hoofd omhoog en doet me Uw gunst aanschouwen." Ja, dat is zalig worden.
Het Evangelie eist dus niets, want de Belover geeft wat Hij belooft en het geloof ziet op de Belover, Wiens Woord en daad hetzelfde zijn. Al de beloften Gods zijn immers in Christus ja en amen. De dood van Christus baart het leven voor de Kerk. Wat zingt de Psalmist? "Want na de (Zijn) dood is ‘t leven mij bereid. God neemt mij op in Zijne heerlijkheid."
Door onderwerping aan het gebod liet Christus Zich begraven en door de door Hem verworven belofte van de Wet leeft Hij in eeuwigheid en Zijn volk met Hem en in Hem. "Vreest dan niet, gij klein kuddeke, het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven", Luk. 12:32.

Christus is echter nog niet met deze jongeman klaar. Deze jongen rechtvaardigde zichzelf, maar dat is het werk van een Drie-enig God. Hij slaat de taal van een farizeeër, niet die van de tollenaar achterin de tempel.
"Wat ontbreekt mij nog?" ‘t Lijkt wel de taal van Psalm 23. Immers, als het je aan niets ontbreekt, is Christus je Deel. De Goede Herder neemt niet iets, maar de Zijnen geheel voor Zijn rekening. De zonden van verleden, heden en toekomst zijn vergeven, de schuld ervan betaald, hoewel Gods volk in dit leven nooit uitgeweend raakt over hun zonden, is zij toch naar lichaam en ziel het eigendom van haar getrouwe Zaligmaker, Jezus Christus. Dat is wat de Heidelbergse Catechismus de Enige Troost noemt, beide in leven en sterven. Als eigendom van Christus ontbreekt het je inderdaad aan niets. We hebben een volkomen Zaligmaker, zowel in de rechtvaardigmaking als in de heiligmaking. Heiligmaking is in onze dagen een veelbesproken onderwerp. Er is een volk dat er maar niets, maar dan ook niets van terecht brengt. ‘t Hoeft ook niet, welzalig volk des Heeren! Verheft uw blijde klanken! Christus is uw Heiligmaking! Verheugt u toch in Hem, Hij is naar waarde nooit te danken! Acht alles buiten Christus schade en drek en gij zult rust vinden voor uw zielen. Uw vervolgers en drijvers zullen van u vlieden als u de toevlucht maar bij uw Heiland zoekt. In Hem zijt gij volmaakt en er is geen gebrek aan u! "Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter!" Hoogl. 7:1. Uw Bruidegom staat aan uw deur en Hij klopt. Hij wil zo gaarne met u -kind des Heeren- in gemeenschap verkeren. Hij wil gemeenschap hebben met een zwarte Bruid, die evenwel lieflijk is in Zijn ogen. God ziet immers geen zonde meer in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël.
Die dit leren worden tegenwoordig voor antinomianen uitgemaakt. Ach, ‘t geeft niemendal! Door heel de historie heeft men Paulus verweten dat zijn leer omtrent de Wet zorgeloze mensen maakt. Laat hen varen, die dit beweren. Wij zijn met het Lam tevreden. Christus staat Borg voor de Zijnen, ook als ze door droefheid kwijnen. Ze worden steeds Zijn hulp gewaar in zielsbenauwdheid, in gevaar!

Geliefde lezers, mag ik eens vragen, bent u er zeker van het eigendom van Christus te zijn, of bent u zo'n vermeende rijke jongeling die dacht reeds ver gevorderd te zijn in heiligmaking en goede werken? "Wat ontbreekt mij nog?"
Hoor het goddelijke antwoord: "Eén ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij", Mark. 10:21.
"Maar Heere Jezus, luister eens, ik heb net een boerderij ge-erft, die kan ik onmogelijk verkopen. Ik kan die grote veestapel toch niet zomaar van de hand doen. Dat zou van grote ondankbaarheid getuigen."
De woorden van de Heere Jezus klinken hem echter nog diep in de oren. "Verkoop..., verkoop..., verkoop... alles wat gij hebt..."
De rijke jongeling nu, treurig geworden zijnde over dat woord, ging bedroefd weg; want hij had vele goederen. Hij barst in snikken uit: "Maar Heere, ik heb m'n hele leven hard gewerkt en eerlijk m'n brood verdiend. Ik zit nog maar een week in de AOW en wat ik op de bank heb, heb ik eerlijk bij elkaar gespaard en dat kan ik onmogelijk missen, want de AOW is ook geen vetpot. Onlangs heb ik mijn hele inboedel laten verzekeren bij de 'reformatorische' verzekeringsbank 'Pro Life' en nu zegt U dat ik al deze dingen moet verkopen en het de armen moet geven. Dat is toch niet redelijk meer, Heere, dat is God verzoeken en dat kan U toch onmogelijk van mij verlangen..."
Het antwoord van de Heere Jezus gaat echter nog wat verder: "En gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij."

Op het antwoord van de Heere Jezus, gaat de rijke jongeling bedroefd heen. Hij achtte zijn aardse rijkdommen van meer waarde dan de rijkdom in Christus. Het ontbrak deze jongeling niet aan veel dingen, slechts één ding hield hem uit de hemel: de verwerping van Christus en Dien gekruisigd! Met al zijn goede werken en zogenaamde heiligmaking, was hij niet meer dan een erfwachter van de hel, alleen hij wilde het niet zijn. Bedroefd keerde hij terug naar de brede weg, met een droevig, doch rechtvaardig einde, namelijk de plaats waar wening is en knersing der tanden.
Al leven we buiten Christus nóg zo heilig en onberispelijk voor de buitenwereld, zal de verwerping van Christus voor ons de hel in de hel uitmaken. Velen wandelen wel met Christus, doch zonder kruis en zonder littekens van Christus in hun lichaam. Dezulken worden met de dwaze maagden echter voor eeuwig buitengesloten! Het gaat nauw uit, daar de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. En dan bedoelen we vanzelf niet dat er afval der heiligen is, maar de vraag is: bent u, ben ik een geroepen heilige, door God gekend en in Christus bemind? Een mens kan vóór de rechtvaardigmaking zo'n hoge graad in werkheiligheid bereiken, maar buiten de gerechtigheid van Christus zijn het slechts stinkende en blinkende zonden. Christus trouwt alleen met maagden, die aan de eerste man gestorven zijn.
De rijken zijn doorgaans met hun geld getrouwd en daarom zijn rijkdom, geld en eigengerechtigde goederen doorgaans struikelblokken op weg en reis naar de eeuwigheid. Het is lichter dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het koninkrijk der hemelen. Dan roepen de discipelen uit: "Wie kan dan zalig worden?" Die vraag blijft niet onbeantwoord: "Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God." Dat ziet niet op een mogelijkheid bij God vandaan om zalig te worden, want Gods volk moét zalig worden, maar dat ziet op het welbehagen in Christus voor verloren zondaren. God doet het onmogelijke, voor God is alles mogelijk, behalve de zonden door de vingers zien. Gods wraakzwaard ontwaakte tegen de Herder. Christus stierf te Zijner tijd voor de goddelozen! Er is betaald voor degenen die geen penning hebben om te betalen. Dat is nu het Evangelie. "Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden."
Toch blijft staan dat van al hetgeen waar we om Christus' wil geen afstand kunnen doen, afgoden zijn en afgoden zijn reisleiders naar de hel! Aardse rijkdom en goederen zijn op zich geen zonden, maar uit welke hand hebben we deze dingen ontvangen? Als we aardse goederen als een rechteloze uit Gods hand ontvangen, kunnen we er ook afstand van doen. Ik moet het nog anders zeggen: Als we er een vreemdeling van zijn om alles schade en drek te achten om de uitnemendheid en kennis van Christus, behoren we niet tot Gods ware volk. Ik zeg niet dat Gods volk niet verstrikt kan zitten in de zonden en afgoden, maar ze hebben toch zichzelf en alles wat van de wereld is als ijdelheid en kwelling des geestes leren verachten, om de uitnemendheid der kennis van Christus. 't Verlangen om gedurig bij de Heere te zijn wordt bij tijd en ogenblikken zo sterk, dat we ons in het geheel niet meer thuis voelen op deze aarde, maar als vreemdelingen en bijwoners door deze aardse woestijn trekken, doch niet zonder troost, om het met McCheyne te zingen:

Nu reis ik getroost
onder ‘t heiligend kruis,
Naar ‘t erfgoed hierboven,
in ‘t Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij
door de aardse woestijn,
"Gestorven voor mij!"
zal mijn zwanenlied zijn!


GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl