ROEPING EN WEDERGEBOORTE
ROEPING EN WEDERGEBOORTE        
Plaats in winkelmandjeMandje
De roeping
De roeping, ofwel het aanbod van vrije genade, is een vrije en welmenende aanbieding van een gewillige Christus, zonder voorwaarden vooraf. Maar aangezien de mens van nature geestelijk dood is, zal hij de aangeboden Verlossing niet aannemen, maar volharden in zijn ongeloof (TENZIJ - Joh. 3:3). Dat maakt hem niet alleen des doods schuldig aan de Wet Gods, maar ook aan het Evangelie. De keerzijde van het ongeloof is niet de algemene toorn Gods, maar Gods verbondswraak en dezulken die de weg geweten hebben, maar niet bewandeld, zullen met dubbele slagen geslagen worden. Met de roeping van het Evangelie wordt de ongelovige mens, zonder de toepassende bediening des Heiligen Geestes op zijn verantwoordelijkheid teruggeworpen. Dat maakt hem dubbel verdoemelijk. De roeping behoort echter altijd tot de bediening van het Evangelie, ook al blijft de mens volharden in zijn ongeloof. Het Evangelie is dan een reuke des doods ten dode. "Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan; dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven", 2 Kor. 2:15-16. Dus de roeping geschiedt altijd door de bediening van het Evangelie, ook al is zij een reuke des doods ten dode voor het ongeloof. Dat ligt niet aan de roeping, maar aan de ongelovige mens. Het Evangelie past zich dus niet aan en verandert niet van eigenschap afhankelijk van de reactie van een zondaar, nee, nee, en nog eens nee! Paulus zegt dat degenen die Christus niet liefhebben reeds een vervloeking zijn en degenen die niet in Christus geloven reeds verloren zijn. Het Evangelie wórdt geen reuke des levens ten leven, maar IS een reuke des levens ten leven voor een iegelijk die gelooft. Het omgekeerde geldt voor de verworpenen. Dat zegt Paulus ook in 1 Korinthe 1:18: "Want het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods." Het Evangelie wordt dus nooit een onderdeel van de Wet, maar is wel tot een OORDEEL voor degenen die in hun ongeloof volharden. Christus zegt in Johannes 9:39: "Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden." Er bestaat derhalve maar 1 roeping, onderverdeeld in de uitwendige en de inwendige roeping. De uitwendige roeping doet geen kracht, omdat die niet met het geloof gemengd is. "Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben", Hebr. 4:2. Inhoudelijk verschilt de uitwendige roeping niet met de inwendige roeping, alleen de inwendige roeping wordt krachtdadig toegepast door de Heilige Geest en met de roeping wordt Christus door het geloof aangenomen. De inwendige roeping geschiedt echter niet op voorgezien geloof, zoals de remonstranten dat leren, maar op grond van de eeuwige uitverkiezing in Christus. "En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams", Openb. 19:9. Zie ook Hebr. 9:15. Dus alleen die geroepen ZIJN, van eeuwigheid, worden zaligmakend geroepen in de tijd. Dat feit ligt verankerd in Gods besluit van eeuwigheid. Degenen die geroepen zijn van eeuwigheid, zullen krachtdadig geroepen worden in de tijd en die en die alleen heeft Hij ook gerechtvaardigd, enz. Het ernstig en welmenend aanbod van vrije genade doet echter geen beroep op de bedorven wil van de mens. Het aanbod van vrije genade staat in het kader van de wil des bevels van God en in dat kader functioneert de wil des besluits van God krachtens Zijn soeverein welbehagen bij wie Hij wil en wanneer Hij wil in de toepassing des harten.

De wedergeboorte
De wedergeboorte is een geestelijke herschepping. Van dood levend gemaakt worden, een nieuw schepsel worden in Christus. De wedergeboorte staat echter in onmiddellijk verband met de rechtvaardigmaking, want er wordt in de Schrift ook gesproken over het bad der wedergeboorte (Tit. 3:5), hetwelk ziet op de afwassing der zonden, waarvan de Heilige Doop het teken en zegel is. De wedergeboorte is de levendmaking, een opwekking uit de geestelijke doodstaat, die God ZONDER ons in ons werkt, waardoor wij een nieuwe natuur krijgen, een vernieuwde wil, nieuwe genegenheden, en ook geloof, hoop en liefde als gaven uit het genadeverbond in Christus ontvangen. Al die genadeweldaden zijn echter geen vermogens waarover de wedergeboren mens vrij kan beschikken, nee, de wedergeboren mens blijft volledig afhankelijk van de invloeden van de inwonende Heilige Geest. Niet zo dat zijn geloof ooit zou ophouden, nee, het geloof is door de liefde werkende, maar altijd in de afhankelijkheid van Gods dadelijke genade, wat vooral ziet op de beoefening van het geloof en op de vernieuwde openbaringen van Christus aan de ziel, dus op de onderhouding van het nieuwe leven.

De rechtvaardigmaking
De rechtvaardigmaking gaat in orde aan het geloof vooraf en is een rechtvaardigverklaring van Godswege op grond van de verdienste van Christus. De zondaar wordt niet rechtvaardig gemaakt, maar rechtvaardig verklaard krachtens de toegerekende gerechtigheid van Christus. In die zin onderscheidt de rechtvaardigmaking zich van de wedergeboorte, maar zij geschieden tegelijkertijd.

Wat er aan voorafgaat
Hoewel het Evangelie een blijde boodschap is, wil dat niet zeggen dat elke bediening uit het Evangelie in het bezit stelt van die blijde boodschap. Dat geldt ook voor de bediening der Wet t.a.v. Gal. 2:19a. Niet elke overtuiging der Wet leidt tot de noodzakelijke wetsdood, namelijk het 'gestorven zijn' aan de Wet. De bediening van het Evangelie kan zeer ver gaan en nochtans niet zaligmakend zijn. De dwaze maagden bijv. zijn ook verlicht geweest, ze verspreiden zelfs licht, hadden de hemelse gave gesmaakt, en ze waren in zeker opzicht de Heiligen Geestes deelachtig geworden (Hebr. 6:4-5), maar zij werden toch voor eeuwig buitengesloten. We zien hetzelfde bij Demas, die de tegenwoordige wereld weer lief kreeg.
De bediening der Wet kan ook zeer ver gaan. We zien dat bij Judas, die er vastelijk van overtuigd was geworden dat hij onschuldig Bloed had verraden, maar toch niet tot een gewillige strafaanvaarding gekomen is, nee, hij werd er alleen toe gedwongen en als gevolg daarvan verhing hij zich en is voor eeuwig verloren gegaan.
Ik zal met twee voorbeelden uit de Schrift aantonen dat er tussen de erkenning van de Wet en tussen de gewillige strafaanvaarding een heel verschil zit.
1. Farao erkende zijn schuld en zei tot Mozes en Aaron: "Ik heb gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden. En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal, en bidt vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegneme", Ex. 10:16-17. Deze erkenning van Farao was louter wetswerk en ging bovendien nog lang niet diep genoeg. Bovendien was zijn schuldbelijdenis van elke evangelische invloed ontbloot.
2. De moordenaar aan het kruis komt wel tot een gewillige strafaanvaarding. Hij zegt tot zijn collega moordenaar: "Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan", Luk. 23:41. Die moordenaar komt niet alleen tot de erkentenis van het rechtvaardige vonnis der Wet, maar hij aanvaart de straf gewillig, ziende op de onschuld van Christus. Hij doet dit echt niet met de bedoeling om God tot genade te bewegen. Nee, de moordenaar is hier onvoorwaardelijk gemaakt om de straf te aanvaarden. Was die moordenaar met zijn belijdenis al wedergeboren? NEE, maar hij ondervond wel enige evangelische invloeden wat niet alleen blijkt uit zijn vrijverklaring jegens Christus, maar ook uit zijn smeekbede om genade. Dat miste Farao ten ene male en Judas ook. Farao en Judas kwamen niet verder dan de overtuigende werking des Geestes, terwijl de moordenaar aan het kruis de gemene werking des Geestes ondervond, die gepaard gaat met evangelische invloeden. Zover kwam het bij Farao en Judas niet; bij hen kwam het niet verder dan de algemene overtuiging, die geheel wettisch bleef. De dwaze maagden daarentegen verkeerden onder de bearbeiding van de gemene werking des Geestes. Immers, zij verwachtten de Bruidegom, ze meenden Hem te kennen, maar Hij kende hen niet. Ook de wijze maagden, Gods ware volk, hebben kennis aan de gemene werking des Geestes al vóórdat de wedergeboorte bij hen plaatsvindt. Daar blijft het echter niet bij, want zij worden door de zaligmakende werking van de Heilige Geest in de weg van rechtspraak en vrijspraak wedergeboren tot een levende hoop. Bidden óm genade is op zich zelf beschouwt nog geen wedergeboorte zolang de vrijspraak ofwel de zaligspreking van Christus niet toegepast wordt. Het moment van wedergeboorte ligt niet in het bidden óm genade, maar geschiedt door de genadige verhoring ervan, namelijk door de openbaring van Christus in de ziel tot vergeving der zonden.
Samengevat: Zowel de bediening der Wet als de bediening van het Evangelie zijn al werkzaam in de fase der ontdekking in een nog niet wedergeboren zondaar. Als het echter niet verder komt dan de overtuiging der Wet en de vruchtelijke bediening van het Evangelie, is dat voor eeuwig tekort. Het gaat om de zaligmakende geloofskennis in Christus in de vergeving onzer zonden. En als bijv. Luther zegt -en daarin heeft hij volkomen gelijk- dat Wet en Evangelie hemelsbreed van elkaar onderscheiden zijn, wil dat dus zeggen dat Wet en Evangelie nooit samenwerken, ook niet met elkaar vermengd zijn, nee, verre van dat, maar zij werken wel tegelijkertijd in de (uitverkoren) zondaar, ook al in de fase van ontdekking, dus als hij nog in zijn onverzoende staat onder de Wet verkeert. De bediening van het Evangelie is echter 'pas' zaligmakend als God in Christus een verloren ziel zalig spreekt door de Heilige Geest en hem Christus en Zijn gerechtigheid toerekent, waardoor de zondaar met Christus verenigd wordt door het geloof. Ten aanzien van de toe-eigening van het heil kunnen we dus nooit louter begripsmatig en op scholastieke wijze te werk gaan. Dat kan wel t.a.v. de islam en alle andere werkheilige godsdiensten, maar niet bij de zaligmakende genadeleer van Christus.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl