SMAADHEID AANGEDAAN!..?
CHRISTUS SPREEKT ZIJN 'WEE' UIT OVER DE FARIZEËRS        
Plaats in winkelmandjeMandje
"Als Hij nu [dit] sprak, bad Hem een zeker Farizeër dat Hij bij hem het middagmaal wilde eten; en ingegaan zijnde zat Hij aan. En de Farizeër [dat] ziende, verwonderde zich dat Hij niet eerst vóór het middagmaal Zich gewassen had", Luk. 11:37-38.

Overal waar Christus het volk leerde, waren ook de Farizeën, Schrift- en Wetgeleerden van de partij. Niet omdat zij Hem zo gaarne hoorde, maar om Zijn woorden te wegen, opdat zij Hem zouden kunnen beschuldigen. Omdat de Heere als Machthebbende leerde, waren er ook weleens Farizeën schijnbaar diep onder de indruk van Christus' woorden en wilde Hem schijnbare eer toebrengen om van het volk gezien te worden. In onze tekstverzen lezen wij dat een Farizeër Jezus in zijn huis nodigt om bij hem het middagmaal te houden in het gezelschap van zijn vrienden Farizeërs en Schriftgeleerden.
De Farizeër die Jezus in zijn huis nodigt, deed zich zeer beleefd en eerbiedwaardig voor, want er staat dat hij de Heere bad om bij hem het middagmaal te gebruiken. Wat een innemende hoffelijkheid en eerbiedwaardige gastvrijheid legde deze Farizeër aan de dag. Met deze hoffelijke houding lijkt het alsof deze Farizeer geheel met Christus en Zijn leer ingenomen is, en hij doet er dan ook alles aan om bij de Heere Jezus in het gevlei te komen. Daar had die man dan ook veel belang bij, want de reputatie van Christus onder het volk was van dien aard, dat hij wel een lofprijzing van Hem kon gebruiken. Dat is de man echter wel een heel beetje tegengevallen, want in plaats van een lofprijzing, krijgen de Farizeërs het 'wee u' van Christus te incasseren.
De Heere Jezus gaat echter in op de (wettische) uitnodiging en Hij zit (ligt) nog maar goed en wel aan tafel, of Zijn gastheer begint grote ogen op te zetten en zijn wenkbrauwen te fronsen. Hij is verwonderd dat Christus Zich ongewassen aan tafel zet, dwars tegen hun godsdienstige traditie in. Het optreden van Christus tijdens Zijn rondwandeling op aarde moet voor de Farizeën een aaneengeschakelde belediging geweest zijn. Christus doorbrak hun sabbatswetten, de reinigingswetten en ook hun werkheilig gedrag. Om het in onze taal te zeggen: Christus gaf voor de integerheid der Farizeën nog geen cent. Christus liet Zich ook niet inpalmen door een wettische hoffelijkheid en gemaakte gastvrijheid der Farizeën, want als Zijn gastheer zijn ongenoegen laat blijken dat de Heere Jezus ongewassen aan tafel ligt, begint Christus direct de aanwezige Farizeën in hun hemd te zetten. "Nu gij Farizeën, gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar het binnenste van u is vol van roof en boosheid."
Als de Heere Jezus deze aanklacht per email (als ik het zo eens zeggen mag) aan de tegenwoordige gereformeerde kerkenraden zou verzenden, zou Hij volledig genegeerd worden. Men zou Zijn aanklacht verwerpen als zijnde dwars tegen alle regelen der fatsoen in.
Ik hoor al direct commentaar op de achtergrond en er een zeggen: "Die Farizeër leeft in ons aller hart."
En dat is nog volkomen waar ook, want het is de bevinding van Gods ware volk, maar mag ik u erop wijzen dat de Heere Jezus dit soort aanklachten nooit Zijn discipelen verweten heeft!
Het feit dat de Farizeër in ons aller hart leeft, wil dus niet zeggen dat Gods volk monddood gemaakt wordt, omdat zij inleven de grootste der zondaren te zijn. Ook de duivel neemt gaarne op zijn lippen dat de Farizeër in ons aller hart leeft, met het doel Gods volk de mond te snoeren. Christus liet Zijn mond niet snoeren door dit soort vrome praat, maar Hij begint direct Zijn wee over de aanwezige gasten uit te spreken. En zo de Herder zo Zijn volk.
Voor elke nieuwe aanklacht herhaalt de Heere Zijn 'wee u' en dat valt bij een der aanwezige wetgeleerden zodanig in zijn vrome vlees, dat hij de Heere Jezus -zwaar beledigd als hij is- in de rede valt en Hem beschuldigt een smader en kwaadspreker te zijn. "Meester, als gij deze dingen zegt, zo doet gij ons ook smaadheid aan."
De Wetgeleerde zegt eigenlijk tot Christus: "U mag niet oordelen, want u hebt Zelf gezegd: "Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt."
De Wetgeleerde die 'zweerde' bij de Wet van Mozes, beschuldigt de Zone Gods dat Hij zondigt tegen het gebod: "Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste."
U ziet, de eigenwillige godsdienst neemt altijd de Wet van Mozes ter hand om degenen die bijbels oordelen te veroordelen door het gebod. Zo probeert die Wetgeleerde Christus te veroordelen met Zijn Eigen woorden, terwijl de Heere Jezus (het Woord!) de Farizeën bijbels oordeelt en veroordeelt. Christus laat Zich niet door de zwaar beledigde Wetgeleerde de les lezen. Integendeel, Christus leest de Wetgeleerde de les en trapt hem dubbel hard op zijn vrome tenen. "Wee ook u, wetgeleerden, want gij belast de mensen met lasten zwaar om te dragen en zelf raakt gij die lasten niet aan met een van uwe vingeren", Luk. 11:46.
Ook Gods ware volk en knechten mogen zich nooit onder de macht van anderen laten brengen door het zwijgen er toe te doen, als er op grond van Gods Woord gesproken moet worden. Helaas, in onze dagen kijkt men elkaar liever naar de ogen, de eer van elkander aannemend. De heersende dwalingen, de dode dogma's, het wettiscisme en het gereformatoriseerde antinomianisme worden eerder onderschreven en geleerd als bestreden. De Heere Jezus omschrijft in dit gedeelte exact de heersende dwaalgeest die de kerken ook in onze dagen doorwaait, waardoor de kracht der ware religie zelfs bij vele van Gods kinderen is gebroken. De godsdienst is aan het woord tot en met de kerkenraadsbanken en menige preekstoel toe en zij weten de Bijbel aan te passen naar dat de situatie zich voordoet en Gods volk zit zwijgend met een boekje in een hoekje. ONTWAAKT!
De beledigde Mozesgezinde partij vindt evenwel geen genade in Christus' heilige ogen. Hij beschuldigt hen de sleutel der kennis te hebben weggenomen en anderen die ingingen (die in Christus geloven) verhinderen en vervolgen. Christus zegt hier exact wat zich in onze dagen herhaalt, tot in de meest rechtse kringen van voorwerpelijk lichtzinnig tot bevindelijk gereformeerd toe. Met Zijn strafrede haalt Christus de woede van de Farizeën op Zijn hals, zodat zij Hem allerlei verwijten naar Zijn Hoofd slingeren en een felle discussie met Hem aangaan (vers 53), hopende dat Hij een woord verkeerd zou zeggen, want dan konden zij Hem beschuldigen en ter dood veroordelen. Er is dus niets nieuws onder de zon. De beledigde partijen die leren en leven naar hun eigen begeerlijkheden vermenigvuldigen in het kwadraat; het wettiscisme neemt onder de dekmantel van het Evangelie hand over hand toe; de liefde van velen verkoudt, zodat men weigert de waarheid in liefde aan te nemen. Maar de strafrede van Christus blijft van kracht op het huidige farizeïstische nageslacht dat wel roemt op de Wet der Tien Geboden, maar evenwel zonder de Wet leeft: "Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden! want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt. Wee u, gij blinde leidslieden, die zegt: Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig. Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, het goud, of de tempel, die het goud heiligt? En zo wie gezworen zal hebben bij het altaar, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij de gave, die daarop is, die is schuldig. Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, de gave, of het altaar, dat de gave heiligt? Daarom wie zweert bij het altaar, die zweert bij hetzelve, en bij al wat daarop is. En wie zweert bij den tempel, die zweert bij denzelven, en bij Dien, Die daarin woont. En wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods, en bij Dien, Die daarop zit. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt, en den kemel doorzwelgt. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij reinigt het buitenste des drinkbekers, en des schotels, maar van binnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeer, reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid. Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen; en zegt: Indien wij in de tijden onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten. Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben. Gij dan ook, vervult de mate uwer vaderen! Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? Daarom ziet, Ik zende tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten. Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!", Matth. 23:13-39.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl