VAN DE DUIVEL BEZETEN
DE GENEZING VAN DE BEZETENE VAN GADARA        
Plaats in winkelmandjeMandje
En zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarenen. En zo Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem, uit de graven, een mens met een onreinen geest; Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen....", Mark. 5:1-20.

Deze Schriftverklaring handelt over de genezing van de bezetene te Gadara. Zijn naam was Legio, want er was een leger van duivelen in hem gevaren. Het is voor de Heere Jezus echter niet teveel om een leger van duivelen uit te werpen. Er is voor de Koning der koningen geen geval te hopeloos, geen geval te onrein, geen geval te erg of te werelds, want Christus heeft immers alle macht in hemel en op aarde. De duivelen sidderen voor Hem, want ze weten dat ze behoren tot de verliezende partij. Alle machten en krachten zijn Hem onderworpen. Komt Jezus, dan moet de duivel wijken. Dat is nog zo, want Christus is gisteren en heden Dezelfde, ja, tot in eeuwigheid.
Die bezetene was dus een man met een onreine geest. Zijn woonplaats had hij tussen de doden en hij sliep in de graven, in de holen en spelonken der aarde. Dat is nu het beeld van een mens van nature: dood in zonden en misdaden en bezet met een onreine geest. We zijn van God afgevallen en de duivel toegevallen. Voor de Heere Jezus is echter geen mens onbereikbaar en geen duivel te listig, want Hij regeert en zal Zijn almacht tonen. Met de hulpe des Heeren overdenken we deze geschiedenis aan de hand van een viertal gedachten:

1. Christus in het buitenland.
2. De reden van Zijn komst.
3. De uitwerking van Zijn verblijf.
4. De gevolgen van Zijn vertrek.


Nadat Christus de geweldige storm, waardoor het ranke scheepje dreigde te vergaan, had gestild, verwonderden de discipelen zich over hun Meester en zeiden tegen elkaar: "Wie is toch Deze, dat ook de zee en de wind Hem gehoorzaam zijn?" Mark. 4:41.
Dat hadden ze toch onderhand moeten weten, zegt u. Zij, die met Hem in- en uitgingen, wisten niet wie Jezus was? Wacht even, ze wisten wel dat Hij hun Zaligmaker was, maar dat ook de natuurkrachten Hem onderworpen waren, had hen vervuld met diep ontzag en aanbidding. Natuurlijk wisten ze wel dat Christus alles kon, maar die wetenschap moet ondervonden worden, anders blijven we vreemdelingen van Zijn almacht. Er wordt wat gekwaakt over het geloof, maar mensen, het moet er maar eens op aan komen. Het ware geloof is altijd een beproefd geloof. "Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus", 1 Pet. 1:7. In deze geschiedenis zien we dan ook hoe het geloof in het leven der discipelen beproefd wordt. De storm zwelt aan en Christus slaapt onder in het schip, echter niet zoals Jona, maar als Borg voor Zijn Kerk. De Heere Jezus lag in diepe rust, terwijl Zijn jongeren zich pijnigden om het hoofd boven water te houden. Als de golven over het dek slaan en het scheepje in de diepte dreigt te verdwijnen, roepen ze zich hees: "Meester, Meester wij vergaan."
Ja, zo vergaat het Gods volk nu altijd. De discipelen hadden gerust naast de Heere Jezus kunnen gaan liggen slapen, want ze waren op de veiligste plaats op aarde, namelijk daar, waar Jezus is. Er is geen veiliger plaats, dan in de schuilplaats der Allerhoogste en in de nabijheid des Heeren te verkeren.
Maar ja, toen Simon Petrus het roer niet meer recht kon houden en toen Johannes zag dat het schip ieder ogenblik naar de kelder kon gaan, konden ze zich niet meer inhouden en schreeuwden naar de Heere Jezus. Dat was het beste wat zij konden doen, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Ze waren natuurlijk wel ervaren vissers, maar zo'n storm hadden ze nog nooit meegemaakt. Het leek wel, nu Christus bij hen aan boord was, dat de zee onstuimiger was dan ooit te voren. Ja, je moet maar denken, kind van God, dat de duivel wel aan je hemd ruikt dat je God vreest. Hij zal u wel ziften als de tarwe en de Heere Jezus laat het toe, want Hij slaapt rustig door. Dat kán ook, want Gods werk is altijd bestand voor de aanvallen van de vorst der duisternis. De Heere Jezus grijpt niet dadelijk in. Nee, Hij laat het er eerst op aankomen. Hij neemt de Zijnen mee naar de diepte, daar waar de mirten groeien. Daar houden we niet van, maar de Heere houdt er wel van, want Hij wil Zijn kinderen Zijn lof horen vertellen.
Kijk, de godsdienst durft wel met veel bravour te roeien op laag water, maar de Heere Jezus neemt Zijn volk mee naar diepe wateren van beproeving. En dan blijkt dat de discipelen geen van allen nog geloof hebben, tenminste niet in de oefening. Petrus, de rotsman, schreeuwt het uit van angst toen hij zag dat hij zijn gevecht met de golven moest verliezen. Johannes, de apostel der liefde, had geen greintje liefde meer tot zijn beschikking om zich aan de Heere Jezus toe te vertrouwen en schreeuwt met Petrus mee. Waar blijf je nu met je geloof, Petrus? Waar blijf je nu met je vertrouwen, Johannes? In die vliegende storm zijn de discipelen er achter gekomen, dat hun geloof niet toereikend was om de storm het hoofd te bieden. Toen werden de discipelen ongelovige gelovigen. Het ongeloof had de overhand, want ze keken op de omstandigheid. Precies, maar je moet er maar in zitten. Het moet maar eens flink stormen, dan houd je wel op met dat kwaken over je geloof als een kikker op het droge. De levende Kerk dreigt dikwijls in de golven van aanvechtingen ten onder te gaan, zoals de discipelen hier en Jezus schijnt van hun nood niet af te weten, want Hij ligt in het vooronder in diepe slaap verzonken. Hoe moet het dan? Je moet gelóven! O, ja. Geloof genoeg, te over, maar waar is de Heere Jezus? Als het daarover gaat staat de wagen veelal stil. De Heere leert Zijn volk in de diepte van de beproeving om op Hem alléén te zien. Dan moet Hij er wel zijn, want anders staar je je blind in het donker. Gods kinderen weten ervan. Zij beschikken niet over Christus, maar Christus over hen door Zijn Geest.
Terwijl Christus slaapt oefent Hij Zijn jongeren in het geloof in Hém. Christus is altijd aan het werk, ook als Hij slaapt. Voordat de Heere Jezus met hen naar het buitenland gaat, beproeft Hij eerst hun geloof. Gods volk moet gedurig aan haar ongeloof ontdekt worden, opdat ze niet zou geloven in haar geloof, maar in Christus door het geloof. Het gaat dus niet om het geloof, maar om de verheerlijking van Zijn Naam. Ja, maar dan moet mijn naam eraan. Daar werden de discipelen in geoefend. Nadat de Heere Jezus de storm tot zwijgen had gebracht, hebben de discipelen niet gezegd: "Wat een wonder dat we er nog zijn", nee, dat zeiden ze niet. Petrus zei ook niet tegen de andere discipelen: "Zeg, mannen, nou heb je weer eens gezien, wat een rots ik in het geloof ben." Nee, Petrus zal wel onder in het schip gekropen hebben van schaamte. Ik denk van alle discipelen. Ze hadden wel ingezien dat in hun hart nog zoveel zelfbehoud verborgen zat. De Heere bestrafte hun ongeloof, nadat Hij de zee en de wind het zwijgen had opgelegd. De discipelen konden toen echter niet meer zwijgen over Hém: "Wie is toch Déze, dat ook de zee en de wind Hem gehoorzaam zijn?"
Ze zagen niet zozeer op hun redding, maar op Christus, Die Zijn almacht had getoond en ook Meester bleek te zijn over de Schepping. Ze eindigen daarom ook niet in het wonder, maar in Hem: "Wie is toch Déze...?" De discipelen baden niet meer, nee, zij verheerlijkten Hém.
De vrucht van elke geloofsbeproeving is dan ook de verheerlijking van Gods Naam. Dan loopt het niet meer over zalig worden, maar over de eer Zijns Naams. De Heere Jezus zei echter niet, met eerbied gesproken: "Einde oefening", nee, het leven des geloofs gaat altijd weer verder. De discipelen zouden namelijk nog grotere dingen zien dan deze, opdat zij het nut van deze geloofsbeproeving zouden gaan zien.
Voordat ze een voet op vreemd grondgebied zetten, liet Christus hen eerst wandelen door het geloof. Het was geen vakantiebootreis op kabbelend refowater, maar een geloofsreis over de onstuimige diepte der zee, waarvan Christus Reisleider was. Zo kwamen ze aan de overzijde van de zee, in het land van de Gadarenen.
Hun paspoort was getekend door het bloed des Lams, want Christus is Heer en Meester over alles. Hij heeft vrije toegang tot elk grondgebied en elk hart. Christus is de Weg voor Zijn volk, waar ze op Zijn bevel ook heentrekken.
Nog maar net is Christus aan land gegaan, of een legioen duivelen komt op Hem af. Je moet maar rekenen, kind van God, dat als je door het geloof ergens voor het eerst komt, dat de duivel al op je zit te wachten. Daar hoef je niets voor te doen of iets voor mee te brengen, want dat heeft God voorzegt in het paradijs. "En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen", Gen. 3:15.
In het land van Gadara manifesteert de duivel zich in een mens met een onreine geest. Als Christus u vindt, vindt Hij u als een mens met een onreine geest, als een halve duivel, zou Whitefield zeggen. Die mens is zichzelf niet meer, maar is in bezit van de duivel. Dat is ons aller beeld en staat van nature. Sinds wij van God zijn afgevallen, zijn we in bezit van de duivel en onder zijn heerschappij. En dat is eigen schuld, hoor. Die man was niet onschuldig in zijn krankzinnigheid. Wij hebben door onze diepe val in Adam de duivel vrije toegang gegeven tot ons hart, zo-ook die man. Of je nu godsdienst bedrijft, of je staat elke zondag op de kansel het Evangelie te preken, zonder genade zijn we maar handlangers van de duivel. Op zijn best een Bileam, die wel ware dingen zegt, maar een hart heeft waar de duivel zijn troon heeft. Een samenknoopsel van ongerechtigheid, bestaande in eigengerechtigheid en eigenwaan, waar zelfs de duivel u tegen zegt.
Een mens én een onreine geest, horen dus bij elkaar. Een mens is nooit neutraal. Hij heeft óf een onreine geest óf hij is vernieuwd door Gods Geest. Het is dus van tweeën één! Of we hebben de Geest van Christus, of we hebben een onreine geest en zijn onder de heerschappij des duivels en onder de vloek der Wet, gelijk die Gadareense man met een onreine geest. De duivel heerste over dien man en had hem volledig in zijn bezit. Van de duivel mag alles en dat zie je dan ook om je heen, hoe veel (kerk)mensen gekleed gaan, want van de duivel mag alles uit. Als er geen profetie meer is, dan wordt het volk ontbloot. Zo-ook die man hier in het land van de Gadarenen. Van God en mensen verlaten en van een legioen duivelen bezet. Hij was niet gekleed, nog niet eens in lompen. De duivel had die man er naakt bij gezet. Ja, als de duivel een mens in bezit heeft, gaat alles uit. De duivel is er altijd op uit, om de zonden openbaar uit te stallen. Alles mag en kan. Niets is de duivel te erg. De vorst der duisternis heeft geen enkele moeite met een naaktstrand. Welnee, de hel is immers een groot brandend naaktstrand met krijsende badgasten die nooit meer uit het eeuwige hellevuur verlost kunnen worden.
Op een andere plaats staat er dat er twee bezetenen waren. Twee bezetenen plus een legioen duivelen, dat is een aardig leger. En dan al die doden er nog bij, want die lagen niet in de grond. In het Oosten werden de mensen niet begraven zoals bij ons in de grond, maar in holen, spelonken of in grafkelders gelegd. Die man had zijn woning tussen de doden. De dood woonde bij de dood. Die man heeft wat af gesprongen. Van het ene graf in het andere graf. Van de ene dood in de andere dood. Van de ene zonde in de andere zonde. Die man was een wandelende klomp duivels. Niemand was in staat hem te binden, staat er. Nee, de Wet is niet in staat om van de heerschappij des duivels te verlossen, noch om de zonden te doden. De Wet ontdekt áán, maar geneest niet ván de kwaal. De Wet maakt de zonden levend. Die ketenen waarmee men deze man had trachtten te temmen, hadden hem alleen nog maar woester gemaakt. De plaatselijke politie wist geen raad met hem. Geen gevangenisdeur kon hem houden. Hij brak door alles heen. De district rechter had hem al wel duizend keer veroordeeld, maar het was er niet beter op geworden. De Wet kan wel veroordelen, maar niet vrijspreken. Niemand was dan ook in staat hem te temmen. Hij brak alle boeien aan stukken. De wettische godsdienst kan zich versieren met oorbellen en armbanden, maar als de Wet inkomt, worden de zonden levend. De overheid van Gadara heeft alles in het werk gesteld om die man door de wet te beteugelen. Het hielp echter niets. Hij brak overal doorheen. Dag en nacht riep de afgrond tot de afgrond, doch er was geen rust. Die man was in de diepste diepte en op de grootste hoogte, maar had geen redder. Hij sloeg zichzelf met stenen, maar er was geen verbetering.
Waarde lezer, u kunt uw zolen verslijten, maar uw gaan en uw staan brengen u geen uitkomst. U kunt roepen en kermen uit louter zelfmedelijden, maar uw hoop is een ijdele. Je kunt jezelf kastijden en je als een monnik afzonderen, maar de zonden zullen over u blijven heersen. Je kunt jezelf laten beteugelen door een ernstig leven, maar je hart blijft even verrot als tevoren. Je kunt toneel spelen met je zogenaamde ingetogenheid, maar de sterkgewapende bewaakt zijn hof en alles blijft in een valse rust.
"Maar als Eén daarover komt, Die sterker is dan hij, en hem overwint, Die neemt zijn gehele wapenrusting, daar hij op vertrouwde, en deelt zijn roof uit", Luk. 11:22.
De duivel weet dat hij het verliezen moet en valt voor de Heere Jezus in het stof. Ja, als de Heere Jezus er aan te pas komt, wordt de duivel ineens ootmoedig. Alle geesten zijn Hem onderworpen. Dat is geen verleden tijd, maar tegenwoordige tijd. Ten aanzien hiervan zal ik u een voorval uit mijn leven vertellen.
Ik woonde met mijn gezin ergens in het land, op een eenzame plaats. Ik wist hoe ik er gekomen was, maar de duivel was al gauw van de partij. Aanvankelijk dacht ik dat we in een soort paradijs terechtgekomen waren, maar het bleek dat de oude slang er ook was. Het was een oude boerderij op een afgelegen plaats in een mooi natuurgebied. Toen we er kwamen was de woning onbewoonbaar, maar in drie weken was de nodige verbouwing aangebracht. Tijdens de verhuizing stond de zon stil te Gibeon. We hebben ervan gezongen. Van enkele vrienden kreeg ik hulp. Ongevraagd kregen we allerlei spullen. We hadden geen geld om groenten te kopen, want ik had alles aan de verbouwing besteed, maar op Gods tijd stond er een zak met aardappelen in de schuur en zoveel meer. Ik werkte toen nog in de techniek, maar in die tijd kreeg ik ontslag, omdat ik overal vertelde wie God voor me was; en dat werd me verboden. De laatste klant was een drukkerij in sodomitische lectuur. Ik maakte me vrij en het gevolg was ontslag. Christen zijn kost wat, hoor lezers. Mijn ontslag ervoer ik echter niet als een verlies, want ik hield God over en dat is Alles. Stil zitten kon ik echter niet. De Heere had me geroepen tot de dienst, dus kocht ik een stencilmachine en de Heere zorgde voor het geld. De eerste evangelisatiefolders rolden van de pers. Voor de buitenwereld deed ik niets en men dacht dat ik van de WW trok. Ik zat echter nergens in, want de beste verzekering staat verklaard in Zondag 1 en 10 van de Heidelberger.
Op een geven moment liep het met de boer, waarvan ik de boerderij huurde, niet goed. Hij verweet mij niets te doen. Hoewel ik dag en nacht werkte, bevestigde ik dat en zei: "Inderdaad. Ik lig op de bank en God doet het werk."
De man werd gloeiend kwaad. Hij zei: "Ik moet er hard voor werken en jij doet er niets voor."
Ik zei: "Ja man, dat kan ik ook niet helpen."
De man liep rood aan en riep nijdig uit: "Ik geef je een week de tijd om mijn boerderij te verlaten, en zo niet dan steek ik de boel in brand."
Ik zei: "Best, het is jouw boerderij, dus ga je gang."
De zondag daarop waren we ter kerke geweest en de predikant preekte over de storm op zee, waarmee we deze Schriftverklaring begonnen zijn. De tekst was: "Wie is toch Déze, dat ook de zee en de wind Hem gehoorzaam zijn?" Er ging kracht vanuit en ik geloofde dat de Heere ook in onze situatie spreken zou en Zijn almacht zou laten blijken.
Op de bewuste dag zagen we de boer komen om zijn daad ten uitvoer te brengen. Toen hij halverwege het pad was bleef hij opeens stokstijf staan. Ik kreeg in de dadelijkheid te geloven dat de Heere tot hem zei: "Zwijg, wees stil." Op die woorden ging de wind liggen en werd de zee kalm. Enkele minuten bleef hij zwijgend naar 'onze' boerderij staren, toen draaide hij zich om en keerde naar zijn woning terug. De woorden: "Wie is toch Deze", kwamen terug en we mochten vast geloven dat de Heere Zijn hand erin had. Drie maanden hebben we in een behaaglijke stilte gewoond en hadden niet de minste last van hem. Ik zou nog veel meer kunnen noemen, maar ik laat het hierbij. Het gaat om de eer van Zijn Naam: "Wie is toch Déze, dat ook de zee en de wind Hem gehoorzaam zijn?"

"Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe en aanbad Hem", vs. 6.
De bezetene, of liever gezegd de duivel in de bezetene, zag Jezus al van verre. De duivel kan ver zien, want zijn ogen zijn gelijk die van een havik die zijn prooi van verre ziet. Als de duivel Jezus ziet komen, siddert hij, want hij weet dat de Koning der koningen macht heeft om beide ziel en lichaam in de hel te werpen. Nu wordt de duivel een prooi voor Jezus en de duivel moet bukken voor Hem die alle macht heeft in hemel en op aarde. Ja, hij moet Hem aanbidden. De duivel aanbidt Jezus niet gewillig, maar geveinsd. De duivel gelooft, maar hij siddert. Als de duivel ziet dat hij het verliezen moet, probeert hij zijn straf af te bidden. Er staat in Lukas 8:28: "En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt!"
De duivel wil de hel nog ontlopen en van nature zijn we precies hetzelfde. Als we onder de Wet leven, proberen we van de gevolgen der zonde verlost te worden, niet van de zonden zelf.
Christus gebiedt echter de duivel de man te verlaten. Hier staat het Vrouwenzaad tegenover het slangenzaad. Christus zal Zijns vijands kop verslaan, zijn harige schedel vellen. De duivel, de onreine geest, erkent Jezus als God. Hij weet met Wie hij te doen heeft. De duivel is zuiverder in zijn godsdienst dan menige belijder van de waarheid. Velen betwijfelen de Godheid van Christus, ook ten aanzien van de vergeving der zonden. De duivel weet echter zeker dat Christus Gods Zoon is. Hij erkent het en hij ligt onderworpen aan Zijn voeten. Hier staat de duivel tegenover Eén, Die sterker is dan hij.
Christus gaat voor een legioen van duivelen niet uit de weg. Hij gaat niet in de verdediging, maar in de aanval. Christus is Overwinnaar van de zonden, graf, duivel en dood. De bezetene was van vele duivelen bezeten. De duivel had hem geheel in zijn macht. Op de vraag van Christus wat zijn naam is, antwoordt hij: "Legio", en dat betekent: want wij zijn velen."
Legio, een legioen duivelen, ja, daar zijn we van nature mee bezet. In het leven van deze man kwam dat op een schrikwekkende wijze openbaar, maar dat kan ook op een 'fatsoenlijker' manier. Wie het gelooft, heeft rust noch duur, zoals deze man. Dan ga je inleven: rust noch vrede wordt gevonden, om mijn zonden. De duivelen pijnigden die man, zodat hij er krankzinnig van werd en zichzelf verwondde en al de Gadarenen waren hiervan getuigen geweest. Die mensen keken echter niet achter de waarheid; ze hebben elkaar wijs gemaakt dat deze man aan epilepsie leed. Eerst hebben ze geprobeerd die man te kalmeren met wat drankjes, maar al gauw bleek de zwaarste ketting niet bestand tegen de kracht van de onreine geest. Er was geen kruid tegen gewassen. De doktoren hadden hem opgegeven.
Nu komt Christus ongevraagd naar Gadara omdat er in Gadara een uitverkoren vat woont. Waar? In de burgemeesterswoning, natuurlijk. Nee, mis. Hij woont in de graven. Wat zeg je? Ja, in het graf van Gadara woont nog een uitverkoren vat. Die zou je daar ook niet zoeken. Nee, ik ook niet, maar de Heere Jezus wel. Christus hoeft niet te zoeken, want zodra Hij uit het schip stapt, komt direct die man op Hem afrennen.
Ik denk dat de discipelen een ogenblik binnenboord gebleven zijn, toen ze die bezetene als een bezetene naar het schip zagen rennen. De Heere Jezus loopt die man echter rustig tegemoet. De Koning gaat uit en roept één van Zijn gekenden uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Als de man voor Hem neervalt, zegt de Heere niet: "Man, sta maar recht op je benen, want je bent nu bekeerd."
Nee, Hij vraagt eerst naar zijn naam. Legio! Die man zegt eigenlijk: "Het is met mij gedaan, want ik zit boordevol met duivelen."
De Heere Jezus heeft -naar ik geloof- toen tegen die man gezegd: "Dan ben Ik geschikt voor u, want Ik ben gekomen om de werken des duivels te verbreken."
Dan gebiedt de Heere de duivelen de man te verlaten. Nog voordat ze uitvaren, doen ze een verzoek om in een kudde zwijnen te mogen varen. De duivel bad Hem namelijk zeer dat Hij hen niet uit het land zou zenden.
Wat mag dat beduiden?
De duivel wil met zijn trawanten in de zwijnen varen, met de bedoeling om de Heere Jezus hatelijk te maken in dat land. Het was een nieuwe list. Ze wilden die man wel verlaten, maar in die kudde van tweeduizend zwijnen zouden ze nog meer schade kunnen aanrichten, dan ze tot nu toe door die man hadden aangericht. Ze zouden die zwijnen aanwenden om het land onveilig te maken en de schuld daarvan op de Heere Jezus wentelen. En de Heere laat het toe.
De duivelen varen uit. Ze hebben nieuwe slachtoffers. Maar de duivel heeft buiten de goddelijke Waard gerekend. De Heere Jezus is de duivel altijd een slag voor. Hij weet precies zijn bedoeling. Hij liet het hen terstond toe, staat er. Dat heeft een diepe betekenis.
Die man was van de duivel bezeten geweest. Dat was eigen schuld. Die man was, als u en ik, een erfgenaam van Adam. Hij was niet alleen slachtoffer, maar ook schuldenaar. Als de Heere Jezus hem van de duivelen verlost, wordt ook zijn schuld weggenomen. De Heere Jezus is een volkomen Zaligmaker. Als Hij de zonden vergeeft, doet Hij dat ineens en volkomen. "De schuld Uws volk hebt G' uit Uw boek gedaan. Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan." De duivel had gedacht de Heere Jezus met een list te vangen, maar de Heere stuurt het legioen duivelen regelrecht naar de afgrond. "En de kudde stortte van de steilte af in de zee en zij versmoorden in de zee."
Volk van God, als God u de zonden vergeeft, werpt Hij die achter Zijn rug, in een zee van eeuwige vergetelheid. Hij gedenkt er niet meer aan. Zult u het onthouden? Dat was geen toevalligheid, dat die tweeduizend zwijnen van de steilte in zee stortten, maar daar zit een goddelijke les in. Christus verlost die man niet alleen van zijn zondekwaal, maar Hij neemt die zondeplaag geheel weg, zodat de duivelen hem niet meer kunnen schaden.
Weten we het bij ondervinding? Heeft de Heere onze openstaande schuld van ons overgenomen en weggedragen? Heeft Hij onze zonden weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid?
Daar gaat wel een weg van sterven aan de Wet aan vooraf. Dat zien we duidelijk in het leven van deze man. Hij had zijn woonplaats onder de doden. De dood woonde in hem en grijnsde hem iedere dag aan. De duivel beukte hem in- en uitwendig tot bloedens toe. Die man had geen helper, leefde geheel verlaten. Het gewormte was zijn zuster; de dood zijn broeder en het graf zijn woning. De duivel pijnigde hem dag en nacht. Geen rust, nergens.
Kennen we dat? Of hebben we geen besef van onze totale doodsstaat? Die man was echter niet te dood voor het Leven. Het Leven sprak tegen de dood, toen moest de dood wijken. "Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven."
De uitwerking van Christus' verblijf in Gadara is weldra door het gehele land bekend. De zwijnenhoeders zijn gevlucht en hebben het bericht verspreid, wat Jezus gedaan had.
Als God werkt, hoef je dat niet rond te strooien, hoor. Dat doet de wereld wel, alleen in een verkeerde zin. Want ja, ze waren tweeduizend zeugen kwijt. Dat was een schadepost. In onze begrippen schat ik dat op zo'n achthonderd duizend gulden. Dat is niet niks. Het moet je maar eens alles kosten. Ach, we hebben nog geen gulden over voor de dienst des Heeren. Je moet echt niet laag op die zwijnenhoeders neerkijken, hoor, want zo zit een mens in elkaar.
Oudtestamentisch gezien ging het hier om verboden veebezit, krachtens de Wet van God. Zwijnen waren immers onreine dieren en varkensvlees mocht volgens de wetten van Isrels God niet gegeten worden. Het was dus geen verlies; de Heere had hen juist van hun onrein bezit afgeholpen. Daar zouden ze dankbaar voor geweest moeten zijn, maar kun je net denken. Ze haastten zich om deze onheilstijding bekend te maken aan hun landgenoten.
Heel de stad loopt uit. Ze komen van alle kanten. En ze zien het wel; er is geen zwijn meer te bekennen. God werkt aan op de verheerlijking van Zijn Naam. Zijn Naam is heilig, en in het kader van de heilstoepassing, neemt Hij al het onreine weg.
Ze zien de man zitten, die ze talloze keren geprobeerd hadden te ketenen. Nu zit hij daar wel bij zijn verstand.
Ik weet wel zeker dat die man daar niet met een gesloten mond heeft gezeten. Hij heeft de voeten van Christus gekust en Hem aanbeden: "Wie is toch Déze, dat ook de duivelen Hem gehoorzaam zijn?" God werkt op het wonder aan. Gods werk laat zich niet beredeneren en niet organiseren, maar geschiedt alleen in de weg van het wonder, dus in de onmogelijkheid van ons bestaan. Een geredde ziel krijgt ook geheiligde kennis. Als God zaligmakend werkt, verlicht Hij ook het verstand. God doet geen half werk. Zo'n ziel krijgt verstand van God en goddelijke zaken. De ware theologie is alleen te leren aan de voeten van Christus, niet om de bekeerde man uit te hangen, maar om Zijn lof te vertellen: "Ik roem in God, ik prijs het onfeilbaar Woord. Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord. Wat sterveling zou mij schenden?"
Ja, dat was wel een wonder, dat zagen ze wel. Een ontzaggelijk wonder. Maar ja, de genezing van de bezetene leverde hen niets op. Ze waren bijna failliet gegaan, door hetgeen Jezus gedaan had. Tweeduizend zwijnen verloren en dat betekende een fortuin minder opbrengst op de bankrekening. Ze werden bevreesd. Stel je voor dat Christus nog meer ging doen. Dan zouden ze nog meer schade lijden.
"En zij begonnen hem te bidden dat Hij van hun landpalen wegging", vs. 17.
Christus is niet geliefd onder hen die het geld tot hun god hebben. Dat is nog niet veranderd. Als je bij God vandaan mag spreken, gaat de godsdienst je bidden of je hen verlaten en met rust wilt laten. Christus was niet gewenst bij de zwarte varkenshandel van de Gadarenen en Gods ware kinderen ook niet.
Van nature hebben wij echter allemaal zo'n zwarte varkenshandel. Of het nu met zending te maken heeft of dat je de belasting ontduikt, de zwarte varkenshandel tiert welig. Zendingsgeld kan worden afgetrokken van de belasting, zodat elke gulden een knaak oplevert. Dat is liefdadigheid met een onreine geest.
De Heere Jezus spreekt deze mensen niet tegen, als zij Hem bidden hen te verlaten. Zijn werk was gedaan, Hij vertrekt en laat Zich inschepen. Die man wil natuurlijk met de Heere Jezus mee. Dat kan ik zo goed begrijpen. Gods volk wenst gedurig bij Hem te zijn, in al haar noden, angst en pijn. Hem al haar liefde waardig schatten, wijl Hij haar rechterhand wilt vatten.
Doch de Heere liet het die man niet toe. Dat is ook hard, zegt u? Nee, dat was niet hard, maar dat was pure eenzijdige liefde van Christus. De Gadarenen baden Hem wel of Hij hun land wilde verlaten, maar toch bleef de Heere in dat land. Christus gebood de man te blijven onder zijn landgenoten. Hij wilde onder de Gadarenen werken, ondanks dat ze Hem wegkeken. Christus bleef aanwezig in die man, omdat Hij enkel vijanden met God verzoent door Zijn dood. Als we wisten hoeveel keren we Christus verzoeken met onze daden of Hij maar wil vertrekken, dan zouden we ons dag en nacht leeg moeten wenen, omdat we zoveel kwaad tegen zoveel Goed bedrijven. Gods volk weet ervan. Die man moest in zijn land blijven om te vertellen wat grote dingen God aan zijn ziel gedaan had en hoe Christus Zich over hem had ontfermt. Die man heeft niet geprotesteerd. Hij is verheugd geweest om getuige van Christus te mogen zijn. De bezetene van Gadara is een prediker geworden bij uitstek. Hij is heengegaan en heeft het Evangelie van vrije genade in het ganse land van Dekapolis met grote vrijmoedigheid verkondigd. Degenen die uit de wereld gehaald worden, zijn doorgaans vrijmoediger in de genade dan bekeerde verbondskinderen. God is vrij in het zaligen van zondaren. De prediking van de bezetene van Gadara had ook uitwerking, want zij verwonderden zich allen, staat er. Dat betekent dat zij God bewonderd hebben, zoals de discipelen in het schip: "Wie is toch Déze, dat ook de zee en de wind Hem gehoorzaam zijn?"

Laten we er samen van zingen, en wel uit de 93e Psalm, het vierde vers:

Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan;
De heiligheid is voor Uw huis, o Heer'.
Eeuw uit eeuw in, tot sierraad en tot eer.


GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl