VERBORGEN GODZALIGHEID
DE VERBORGENHEID DER GODZALIGHEID        
Plaats in winkelmandjeMandje
HET WOORD IS VLEES GEWORDEN

"En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid", 1 Tim. 3:16.

De bijbelse uitdrukking: "De verborgenheid der godzaligheid is groot", is ons allen welbekend, maar in de betekenis van de woorden zit een diepgang die met het verstand niet te vatten is. Het verstand laat na de ware grond van het weldoen op te merken. Godzaligheid huisvest niet in het verstand, maar in het hart van een kind Gods en komt openbaar in leer en leven. Godzaligheid groeit niet op de akker van ons bestaan, maar is een vruchtgevolg van de wedergeboorte in Christus en de inwoning van de Heilige Geest. Gods Woord leert twee soorten zaligheid, namelijk godzaligheid en rampzaligheid. De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging, maar de rampzaligheid is het lot van de verdoemden, met eeuwige wroeging. Een godzalig leven is een leven uit God, door God en tot God en een privilege voor Gods ware volk. De ware godzaligheid is door Christus verworven en staat dus alleen op Naam van Christus. Christus heeft een volkomen godzaligheid aan de dag gelegd, echter niet voor Zichzelf, maar borgtochtelijk voor Zijn Kerk. Op Zijn beurt zet Christus Zijn godzalige wandel op naam van Zijn kinderen, als hadden zij nooit enige zonden gekend noch gedaan. Daar weet Gods volk bevindelijk van. Wat de toerekening betreft wandelen al Gods kinderen in het pad van Gods geboden onberispelijk en ze willen het ook, namelijk heilig leven naar de Wet Gods. De Wet Gods verklaren zij als heilig en goed, maar zij deugen niet. Ja, dat behoort tot de bevinding der heiligen, niet eenmaal, maar haar leven lang. Door de Geest der heiligmaking beoefenen zij ten dele wat zij in Christus volkomen zijn en hebben. Dat is een grote verborgenheid, want de verborgenheid der godzaligheid is groot. Dat is geen ongeloofstaal, maar juist de taal des geloofs. Het ongeloof ziet de godzaligheid helemaal niet als een verborgenheid. Immers, het ongeloof neemt de Wet tot haar (uitwendige) regel, omdat het ongeloof leeft van redeneren, rekenen, optellen en aftrekken. Het ongeloof denkt in gradaties, maar het geloof bezit alles in een Ander. Gods volk, dat de geestelijke betekenis van de Wet ondervonden heeft en t.a.v. haar vlees blijft ondervinden, wil ook inwendig heilig voor God leven. Maar o, wat vallen zij zichzelf bitter tegen. Het goede te doen, vinden zij niet, want als zij het goede willen doen, ligt het kwade hen nabij. Het vrome vlees neemt echter de Wet ter hand, streeft van beter naar best en klimt al hoger op de ingebeelde ladder van heiligmaking. Gods arme volk daarentegen boert meer achteruit dan vooruit. Hoe gaarne zouden zij ook uitleven wat zij in de toerekening in Christus zijn. O, wat krijgt dat volk toch een walg aan zichzelf als zij ervaart dat hun verdoemde vrome vlees zich der Wet Gods niet onderwerpt. Elke stap die zij zetten ruikt naar de dood, zodat ze doorgaans met de dood in hun schoenen lopen. Ja, als we de voetstappen van Christus mogen drukken, betekent dat namelijk de dood voor het vlees. Hoewel Gods volk der Wet gestorven is, bevinden zij dat zij enkel vleselijk zijn, verkocht onder de zonden. Zij zijn echter ook Gode levendgemaakt en dat is dan ook hun enige Troost, namelijk het eigendom van Christus te zijn, want als het van hun heiligmaking zou afhangen, zou het nog verloren zijn. De moralistische godsdienst heeft van deze strijd tussen vlees en Geest niet de minste last. Ze verbeelden zich vergeving van zonden te hebben, of hopen erop, en intussen zijn ze druk bezig om aan de heiligmaking een eigen invulling te geven. Het vrome vlees wil namelijk vooruit, vorderingen maken, een bepaalde status bereiken, eer een aanzien verwerven, maar het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet en het kan ook niet. Predikers en belijders die de Wet voorschrijven als een regel des levens voor Gods volk, zijn doorgaans vervolgers van het levende Kind. Stefanus werd door de Libertijnse Joden beschuldigd dat hij lasterlijke woorden sprak tegen Mozes en God, tegen de heilige plaats en de Wet. Zij sleepten hem voor de Joodse raad en stelden valse getuigen die zeiden: "Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de Wet. Want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazarener, deze plaats zal verbreken, en dat Hij de zeden veranderen zal, die ons Mozes overgeleverd heeft", Hand. 6:13-14.
Stefanus, vol des Heiligen Geestes, speelt echter niet de martelaar, zoals vele herstelde huichelaars in onze dagen doen, nee, hij verdedigt de Waarheid Gods met verve en besluit zijn magistrale rede met deze woorden: "Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moordenaars geworden zijt. Gij, die de Wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden!" Hand. 7:51-53. Ja, en toen bersten de harten van al die 'regel des levens' mensen die de Wet aan anderen voorschreven, maar zelf met geen vinger aanroerden.
Stefanus hield de Wet rechtovereind staan, namelijk ALS Wet, dus als de bediening des doods. En aan de geestelijke bediening der Wet waren de Joden volslagen vreemdeling, terwijl zij meenden de Wet aan hun zijde te hebben. Toen Stefanus bewees dat de Sanhedristen de Wet ALS Wet teniet deden en zonder de Wet leefden, bersten hun harten van nijdigheid en vijandschap. Zij kwamen niet tot de bevindelijke kennis waarvan Paulus getuigt in Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven."
De Wet is dus de bediening des doods voor het vlees en absoluut geen regel des levens voor de gelovigen, want als de Wet regel des geloofs is, is het Evangelie een overbodige luxe. Paulus leert immers door de inspiratie des Geestes: "En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de Wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers", 1 Tim. 1:9.
Toch is Gods volk Gode niet zonder de Wet, want zij gebruikt de Wet wettelijk (1 Tim. 1:8). En wat is dat dan, de Wet wettelijk gebruiken in het leven des geloofs? De Kanttekenaren verwijzen bij het woord 'wettelijk' naar het doel waartoe God de Wet heeft gezet, middels twee tekstverwijzingen.
1e. Romeinen 10:4: "Want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft."
Dus voor degenen die in Christus geloven, houdt de Wet ALS Wet op te bestaan, omdat zij die gestorven zijn. De Wet houdt niet op te bestaan, maar de gelovigen zijn in Christus van de Wet ALS Wet bevrijd in hun bestaan voor God en leven uit en door Christus in nieuwigheid des Geestes. De zonden zijn voor eens en voor altijd veroordeeld in het vlees en het Woord is vlees geworden. Ik spreek hier over een grote verborgenheid die door alle tijden meer gelasterd is dan verstaan. De gelovigen zijn derhalve in Christus geen schuldenaars meer aan de Wet, hoewel zij vanwege hun vleselijke bestaan zichzelf verfoeien, ja een walg van zichzelf hebben en houden. Zij zijn echter veelmeer schuldenaars geworden aan het heilig Evangelie. Dat is evenzeer een grote verborgenheid. Zondigen tegen de Wet verdient de hel en de rechtvaardige straf, maar zondigen tegen het Evangelie verdient de bodem der hel en gaat zoveel dieper, zodat Petrus -toen hij in de eeuwige liefdesogen van Christus gekeken had, nadat hij zijn Meester driemaal verloochend had- naar buiten ging om bitterlijk te wenen. Zondigen tegen de liefde is bitterder dan de dood.
De 2e tekstverwijzing die de Kanttekenaren geven is Galaten 3:19: "Waartoe is dan de Wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, dien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars [Mozes]."
Dus de Wet is niet uit het geloof (Gal. 3:12). De Wet is erbij gegeven om de erfschuld te vergroten en de dadelijke en heimelijke zonden in het licht te stellen van Gods aangezicht. Dat wordt beleefd als de Wet haar geestelijke bediening laat gelden in ons leven. Dan moet aan de eis van Gods Wet genoeg gedaan worden, zonder enig gebrek. Onder die eis en onder dat rechtvaardige vonnis der Wet, moeten Gods uitverkorenen bezwijken. De Wet belooft het leven bij volmaakte gehoorzaamheid, maar bij de minste overtreding, in gedachten, woorden en werken, moet de Wet het rechtvaardige vonnis voltrekken. Gods uitverkorenen sterven de Wetsdood en dat is noodzakelijk om Gode levendgemaakt te worden. En dan? "Aan de slag", zegt de neonomiaan. "Pluk de dag", zegt de antinomiaan. Beide 'ianen' zijn zielebedriegers en dienstbare zonen. Zij proberen het kind der belofte onder de dienstbaarheid te brengen of van de belofte te beroven. Het eerste is soms mogelijk voor een tijd, maar het laatste is onmogelijk.
Het feit dat de gelovigen de Wet niet is gezet, heeft de christelijke gemoederen in alle tijden bezig gehouden. Galaten 2:19 is een grote verborgenheid, met name in onze dagen. Galaten 2:19 geldt niet alleen de rechtvaardigmaking, maar ook de heiligmaking. Paulus was niet voor een tijd aan de Wet gestorven, maar voor altijd. Niet voor een deel, maar geheel. Heiligmaking is geen werk, maar genade, geen zedelijk gedragspatroon, maar een leven naar de Geest.
Ik heb u aangetoond dat Stefanus al beschuldigd werd van antinomianisme en ook Paulus heeft -in navolging van Christus- het meest te verduren gehad van de valse beschuldigingen van de moralistische godsdienst en dat is nog niet veranderd. Ik heb u ook aangetoond wie de feitelijke antinomianen zijn, namelijk diegenen die de Wet ALS Wet teniet doen. En dat zijn zij, die de Wet als regel des levens leren en voorschrijven voor de gelovigen en het Evangelie alleen houden voor het stuk der verlossing. Dezulken leven doorgaans zonder (de ware betekenis van) de Wet. Zelfs Gods volk -als zij verkeerd gebakerd is- kan betoverd zijn door een valse leer van ingestorte heiligheid, die o. a. door Thomas Watson is geleerd. Ingestorte heiligheid is een werkheilig verzinsel van Rome. Gods volk krijgt geen beschikking over ingestorte kwaliteiten. De goddelijke natuur die Gods kinderen deelachtig zijn, is volledig afhankelijk van de invloeden van de Heilige Geest. Ik heb dat al meer gezegd, maar het nog een keer te zeggen, is mij niet verdrietig, hoewel het wel verdrietig is dat deze roomse leer van aanklevende gerechtigheid zelfs Gods volk zo menigmaal verdeeld. De gereformeerde gezindte is vergeven van de morele godsdienst en dat is een leven zonder de Wet, zoals we met Schriftbewijzen hebben aangetoond. Gods ware volk wordt door lijden geheiligd, want vlees en bloed heeft het ons niet geopenbaard, volk des Heeren, maar de Vader Die in de hemelen is. De verborgenheid der godzaligheid is niet gelegen in het doen der Wet, maar in de bediening van en de gehoorzaamheid aan het heilig Evangelie. Ik heb nog nooit van iemand, die de Wet als regel voor de gelovigen stelde, enige ware evangelische broederschap ondervonden. Stuk voor stuk haken zij af, omdat zij vasthouden aan hetgeen God haat! Waaraan houden zij vast? Aan eigenliefde en aan vele (wettische) goederen, terwijl zij het ware Lazarusvolk aan hun kerkelijke laars lappen. Mensen, ik kan me niet boven dezulken verheffen, maar ik kan er wel een boek over vol schrijven. De ware broederschap in Christus daarentegen gaat altijd gepaard met ongeveinsde liefde en bestendige trouw, waarvan de apostel Johannes getuigt in 1 Johannes 3:16: "Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen." Velen geven zich uit voor ware broeders, maar als het eropaan komt, blijken het dikwijls niet meer als eendagsvliegen te zijn die de ergernis van het kruis teniet doen. Ze hebben de Wet hoog in hun vaandel staan, maar als het over de ware broederschap gaat, kunnen dezulken je missen als kiespijn. Ja, de rijke man kon de arme Lazarus missen als kiespijn en dat is altijd zo geweest. Lazarus was echter aan de Wet gestorven en had al zijn geestelijke rjkdom buiten Christus prijs gegeven. Hij had ook zijn bekering prijs gegeven, want Christus was zijn Bekering geworden en krachtens inleving kwam hij niet verder dan een dode hond te zijn, die het een gunst vond dat zijn dodelijke zweren door levende honden werden gelekt. Dat Lazarusvolk heeft geen aanklevende gerechtigheid meer, geen heiligmaking, dan Jezus alleen. Ze verteren dikwijls van de heimwee naar huis, maar ze worden evenwel geoefend in het uitdienen van de raad Gods en stil te berusten is 's Heeren beleid. Dat is een tipje van de sluier van de ware godzaligheid.
Voor degenen die niet aan de Wet gestorven zijn is het onmogelijk om de verborgenheid der godzaligheid te verstaan. Ga met zulke mensen niet in discussie, volk des Heeren die in de vrijheid mag staan, maar getuig enkel van hetgeen het Woord van God ons leert en van hetgeen de Heere u op grond van datzelfde Woord geleerd heeft in de toepassing des harten. Gods volk heeft de schuldige plicht om de valse moralistische leer aan te pakken en met Gods Woord te verwerpen, al zouden hemel en aarde erdoor uit hun voegen raken (Luther).

"De verborgenheid der godzaligheid is groot." Achter deze uitdrukking staat feitelijk een dubbele punt. Er volgt wat op namelijk: "God is geopenbaard in het vlees." Dat is een grote verborgenheid en met het verstand niet te vatten. Als wij met natuurlijke ogen Christus in Zijn menswording hadden kunnen aanschouwen, hadden wij -evenmin de godsdienstige Joden- geen gedaante nog heerlijkheid in Hem gezien. Onze blinde zielsogen moeten voor de Schoonste aller mensenkinderen geopend worden. Als we het Lam Gods zien door de ogen des geloofs, is Hij ook werkelijk het enige Voorwerp des geloofs.
We gaan elkaar de volgende vraag stellen: Wat is nu de inhoud van de verborgenheid der godzaligheid? De Wet als regel des levens? ONZIN, want dat is een leven van optellen en aftrekken, een leven zonder de Wet, zonder de ware liefde, zonder de ware broederschap, zonder de ware gemeenschap der heiligen. Nee, de verborgenheid der godzaligheid is God Zelf, namelijk in Christus. Christus is het Woord en het Woord is vlees geworden. Christus is als God geopenbaard in het vlees. O, volk des Heeren, hier mag u alles uit handen genomen worden. In dit verlies ligt namelijk de Winst. Bij deze Winst mag u alles verliezen: de Wet, uw bekering, uw godzalig leven, ja alle dingen, want dat is allemaal schade en drek gebleken. Waarom? "Om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen", Filip. 3:8.
Dit is de geestelijke en bevindelijke geloofskern van de ware godzaligheid. En dan te bedenken dat we leven in tijden van betovering, nog vele malen erger dan de betovering van de bekeerde(!) Galatiers van weleer. Gods ware vrijgemaakte volk kan echter nooit leven van een oudwijfse regel des levens die de Wet moet heten, want de geestelijke betekenis van de Wet Gods houdt wel heel wat anders in dan de goe-gemeente elke zondag vanaf de 'reformatorische' kansels met de paplepel krijgt toegediend. De Wet Gods blijft altijd staan, buiten Christus en ook in Christus. Buiten Christus als een eisende en verdoemende Wet en in Christus als een vervulde Wet. Een vervulde Wet eist niet meer, maar belooft! Volk des Heeren, er hangt veel meer dat een vervulde Wet aan het kruis van Golgotha. "Ziet het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt."
Christus heeft meer gedaan dan alleen de prijs betaald die de Wet eiste. Hij belooft en schenkt Zijn volk de zaligheid, als Middelaar van toepassing. Hij is het levende Water, de Fontein des Levens, springende tot in het eeuwige leven (Joh. 4:14). Dus niet de geboden der Wet, maar de beloften (kussingen) van Christus' mond, regelen ons leven, volk des Heeren, want Christus is het Einde van de Wet, en de liefde is het einde van het gebod. Christus' geboden zijn daarentegen vervulde beloften en zullen nooit herroepen worden, noch ter aarde vallen. Op Zijn spreken is Gods volk gerechtvaardigd in de vierschaar van het geweten door het geloof, maar ook op Zijn spreken is Gods volk volmaakt geheiligd in Hem. En ook in het leven der heiligmaking wordt zij geheiligd op Zijn spreken, namelijk in de bevestiging van de verbondsbelofte eenmaal in haar hart gesproken en door de Geest der heiligmaking. Belijders die een heilig leven smaden, behoren niet tot Gods ware volk. Belijders die degenen die in de voetstappen van Christus gaan van antinomianerij beschuldigen, evenmin. Genoemde belijders kunnen zich op de meest godzalige oudvaders beroepen, maar ze verstaan niet wat zij leren, noch wat zij bevestigen.
"En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid", 1 Tim. 3:16.
"God geopenbaard in het vlees", dat is mijn godzaligheid. Meer heb ik niet, en meer wil ik niet. Wat mij aangaat, ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde, maar wat mijn roem aangaat, die ligt in Christus en in Hem alleen! Het eigendom van Christus te zijn, is mijn ENIGE troost, beide in leven en sterven. "Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat Wet? Der werken? Neen, maar door de Wet des geloofs", Rom. 3:27.
En wat is de Wet des geloofs? Niets anders dan het Evangelie des kruises van Christus. Doen wij dan de zedelijke Wet teniet? Zullen wij dan zondigen, opdat de genade te meerder worde? NIETS VAN DAT ALLES! Gods volk bevestigt de Wet door het geloof en haat de rok die van het vlees bevlekt is. Zij wandelt in het pad van Gods geboden, maar VEEL MEER DAN DAT! Zij wandelt door de liefde, namelijk door Zijn liefde, en Zijn liefde is een Banier over ons, volk van God. Wij zijn niet meer onder de Wet, maar onder de genade. Wie roemt, roeme in den Heere!
En als u, lezer, werkelijk onder de genade mag zijn, zult u ook de smadingen die op Hem gevallen zijn deels dragen. Een dienstknecht is niet meerder dan zijn Heer'. Ze hebben Christus uitgemaakt voor een hoerenkind (Joh. 8:41), voor een antinomiaan, voor een vraat en een wijnzuiper, voor een Vriend van tollenaren en zondaren (Matth. 11:19). Dat laatste is maar al te waar, want Hij heeft ook mij -vleselijk stuk verdriet- onder Zijn vrienden geschaard (Rom. 5:6). Wij verdienen om gesmaad te worden, maar Christus niet. Om ónzentwil heeft Hij de smadingen die op Hem gevallen zijn gedragen en verdragen. Het is dus een eer om in Zijn voetstappen te mogen gaan! Het is namelijk geen vreemde zaak dat wij, die onder de genade zijn, van wetteloosheid beschuldigd worden door degenen die onder de Wet zijn, want dat is altijd al zo geweest. Dezulken weten echter niet wat zij doen, want zij verdraaien het Woord van God tot hun eigen verderf. Stefanus bad voor dezulken door de Geest van Christus en al Gods ware volk met hem als zij op haar plaats is. Wat de Waarheid van het Evangelie aangaat, week Stefanus nog voor geen duimbreed en God beware ons ervoor om ook maar 1 duimbreed te wijken van de Waarheid van het Evangelie. Wij zullen ons ook niet laten beïnvloeden om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren, om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen (Gal. 2:4). Eén is uw Meester en dat is Christus en dezulken hebben de ware broederschap lief. Wij buigen niet voor valse leringen, noch voor dienstbare zonen, al komen ze nog zo aardig voor de dag. Het venijn zit meestal in de staart, maar wee degenen die het volk verleiden met een 'scheel evangelie', te weten: 1 oog op de Wet en 1 oog op Christus gericht. Paulus spreekt het oordeel der vervloeking over dezulken uit.
"Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt", Gal. 1:8-9.

Och, dat de Heere Zijn Geest uitstorte op alle vlees, want aan vroom vlees hebben we in onze dagen geen gebrek. Gods vrijgemaakte volk weet ervan en belijdt met Paulus geheel vleselijk te zijn, verkocht onder de zonden. Eigenaardig is wel dat juist zulke vleselijke nullen, zulke onvruchtbaren die niet gebaard hebben, de broederschap liefhebben en die ook daadwerkelijk betonen, maar dan wel in het kader van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Ik zou zeggen, 'regel des levens' mensen: Ga heen en doe gij desgelijks.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl