VRESELIJKE BIDSTOND
EEN VRESELIJKE BIDSTOND        
Plaats in winkelmandjeMandje
"En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelf in de spelonken en in de steenrotsen der bergen; en zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?" Openb. 6 :15-17.


Deze drie verzen bevatten een treffende beschrijving van iets wat eens gaat gebeuren. Dat wij allen in dit Godshuis zitten is niet zekerder, dan dat de voorzegging van de tekst zal worden vervuld.
Ik noem de bijeenkomst, waarvan Johannes spreekt, een bidstond, omdat mensen daar zullen samen zijn in het gebed. Vreselijk genoeg, maar zij zullen luid en dringend bidden. Of het hun baten zal, doet niets ter zake, maar zeker is het, dat zij onverwacht een merkwaardige bidstond houden zullen.
Wij hebben in de laatste week genoeg met het tijdelijke te doen gehad. Het zal goed zijn als wij onze gedachten eens vestigen op de eeuwigheid. Er is een eeuwigheid voor ons, nabij ons, en wie weet hoevelen van ons zullen hun eeuwigheid gaan beginnen met deel te nemen aan de grote bidstond waarvan de tekst een profetie is?
Alles in verband daarmee zal uiterst merkwaardig zijn. En uw verwondering zal hoe langer hoe groter worden. Een viertal vragen vooraf:

1. Wie daar bidden zal?
2. Tot wie men bidden zal?
3. Waarom men bidden zal?
4. Hoe men bidden zal?


1. Wie daar bidden zal?
Een ontelbare menigte. Bidstonden worden hier op aarde maar slecht bijgewoond. Als gij een lege kerk wilt zien, ga dan naar een bidstond. Bijvoorbeeld naar een bidstond om de uitbreiding van Gods Koninkrijk, of de uitstorting van de Heilige Geest. Al is de kerk 's zondags vol, bij de bidstond is zij leeg. Hij die een grote vergadering van mensen wil zien, moet nooit denken om ze in een bidstond te zien. Maar de bijeenkomst die in de tekst voorzegt wordt, zal groot genoeg zijn. Er zal een schare zijn, die niemand tellen kan, een menigte die niemand overzien kan.
Aardse bijeenkomsten van tien of twintig duizend mensen zullen in vergelijking met deze bijeenkomst zijn als een druppel aan de emmer, en als een stofje aan de weegschaal.
Maar deze bidstond zal wonderlijk zijn, om de verscheidenheid van mensen die daaraan deel nemen. Er zullen zijn: koningen en rijken, machtigen en oversten over duizend. Ziet, zulke lieden vindt men zelden in bidstonden, uiterst zelden. Ik heb nog nooit buiten de Bijbel van een koning gelezen die een voorganger in een bidstond was. Rijken en oversten over duizend maken van zulke samenkomsten niet veel gebruik. Zij komen wel eens om een preek te horen, maar meer ook niet. En als de groten en rijken al in zulke plaatsen gezien worden, zijn zij kieskeurig omtrent hun gezelschap. Zij willen weten wie naast hen in de bank zit. Edele en trotse vrouwen blijven liever thuis, dan om in een bank te zitten met een bedelaar, of meid, of knecht, of met een straatveger. Maar o, in die gebedsbijeenkomst zullen zij er niet eens aan denken: wie staat naast mij? Wie knielt naast mij? Wie bidt naast mij? Nee, de trotse koning zal er niet om geven al is hij te midden van bedelaars en zijn verachte lakeien. De trotse mevrouw zal geen tijd hebben om te vragen of zij tussen koninginnen bidt of tussen meiden of knechten. De schoonste dame en de vuilste neger die in deze bidstond vervallen, zullen zich niet bekommeren om de vraag: In wiens gezelschap ben ik?

Ook mensen van verschillende kerkgenootschappen zullen daar met wonderlijke eensgezindheid bidden. De orthodoxte gereformeerde, en de hardste liberaal; de ijverigste protestant en de bijgelovigste roomse; de episcopaal en de Wesleyaan; mensen die op aarde ver van elkaar verwijderd waren, die in elkaars kerk niet kwamen, zullen hier zó eenstemmig zijn en eenstemmig bidden, alsof er nooit in hun geloof onderscheid had bestaan.
Als men rampzalig genoeg is om in die vreselijke bidstond te komen, dan valt alle onderscheid in de godsdienst direct en voor eeuwig weg, en ofschoon men elkaar nooit te voren gezien heeft, is er een samenstemming in dat ontzettend gebed, alsof men vooraf het had afgesproken.
Let er ook op dat onder die ontelbare menigte van bidders er tienduizenden zijn, die nooit in hun leven op aarde gebeden hebben. Sommigen meenden dat zij geen tijd hadden om te bidden. Anderen wilden het volstrekt niet doen. Anderen dachten weer dat zij niet konden bidden. Sommigen hadden het gebed tot een betere gelegenheid uitgesteld. Er zijn er onder die met het gebed hebben gespot. Nog anderen hadden hun gebeden van buiten opgezegd, of slechts uit boeken gelezen.
En dit alles terwijl een ontfermende God hun de gelegenheid gaf om te bidden: en hen tot het gebed aanspoorde, en hun de heerlijkste beloften gaf als zij slechts bidden wilden. Terwijl Hij dagelijks met open oor en verlangend hart opmerkte en luisterde om toch maar één waar gebed uit hun mond te horen, en hun om het bloed van Zijn Zoon verzekerde dat Hij zelfs het armoedigste tollenaarsgebed zou aannemen.
En nu! Nu spot niemand, en nu zoekt niemand of hij een gebed van buiten kent. Nu vraagt niemand of er tijd of gelegenheid is om te bidden. Die vroeger spotte is nu het ernstigst, en die vroeger, in de genadetijd, niet wilde bidden, roept mogelijk nu het hardst. O die bidstond!
Hoe is alles veranderd! Wat onbekeerde zondaars zeventig, tachtig jaren lang weigerden te doen, doen zij nu! Als wij hen zien konden, zouden wij ze niet kennen, zó veranderd, zó ernstig, zó luid is hun geroep, die zich zouden geschaamd hebben toen het de gebedstijd was, als iemand hen biddende gevonden had.

2. Tot wie men bidden zal?
Tot wien men bidt in die laatste verbazende bidstond.
Niet tot God de Hoorder van de gebeden, nee. Tot de Heere Jezus ook niet. De roomse zal dan tot de maagd Maria ook niet bidden. O neen, de profeet zegt dat zij bidden tot de steenrotsen en de bergen, die volgens vers 14 zelf reeds aan het wankelen waren.
Wie heeft ooit van zo iets gehoord? En toch zal die voorzegging vervuld worden. Zondaars zullen in hun uiterste nood roepen tot de bergen en tot de steenrotsen om hen te helpen tegen de HEERE GOD ALMACHTIG. Hoe ontzettend! Als iemand op aarde in nood is, dat een steenrots op hem vallen zal, en als hij de tijd daartoe heeft, dan roept hij tot God om hem te redden van zulk een schrikkelijke dood. Hij weet dat God machtig genoeg is om de ramp van hem af te keren, en zijn leven te redden. De mens gevoelt dat Hij, Die de bergen weegt in een weegschaal en de eilanden heenwerpt als dun stof, die van de hemel met de span de maat neemt en de wateren van de oceaan in Zijn vuist meet, het voor een kleinigheid rekenen zal, om een vallende steenrots van één van Zijn zwakke schepselen af te keren.
En nu welk een ontzettende omkering! In plaats van dat God zou gebeden worden, om de zondaar tegen de steenrots te bewaren, wordt de steenrots aangebeden om de zondaar te helpen tegen de HEERE God.
Alsof de dode schepping van Gods hand de mens kon bijstaan, als zijn Maker tegen Wien hij heeft gezondigd, met hem twisten wil, en in het oordeel tegen hem gaat staan.
Maar gij vraagt: waarom dan niet tot God bidden? De menigte van bidstondhouders gevoelt nu dat het te láát is. Aan dat gewichtig woord ‘te laat’ wilden zij vroeger niet geloven. Zij konden zich nooit verbeelden dat er een werkelijk te laat komen zou. De Heere had het in Zijn genade en in Zijn ernst allerduidelijkst voorzegd, dat er een dag zou aanbreken wanneer zondaars tot Hem roepen en Hij niet meer antwoorden zou, dat zij Hem zouden willen zoeken, doch zonder Hem te vinden. Hiermee werd in de levenstijd gespot. Wat de medemens vertelde werd geloofd, doch wat Gods Woord verzekerde werd in de wind geslagen. En nu is die dag aangebroken. Men behoeft aan de menigte niet voor te lezen dat zij God tevergeefs zoeken zouden; zij weten het, zij voelen het, hun geweten zegt het hun. En daarom horen wij in die grote bidstond niet één gebed tot Hem Wiens Naam Gebeds-Verhoorder is. Geen geroep tot Hem, Die de moordenaar aan het kruis genade gaf, Die de zondaars toeliet op Zijn voeten te wenen, Wiens lust het is, en Wiens werk het is om zondaars zalig te maken en Die zelfs voor Zijn moordenaars bad.
Nee men bidt tot dove, redeloze bergen, tot ongevoelige rotsstenen. Gelijk gezegd is: in wanhoop schreeuwt men tot de dode, zinloze schepping van Gods Almachtige hand, om hem tegen die hand te beschermen en tegen de gloed van Zijn oog te bedekken.

3. Waarom men bidden zal?
Denkt eens waarom er gebeden wordt. Wie zou ook op aarde aan een berg gaan verzoeken om op hem te vallen; of aan een steenrots om tot deksel te dienen? Maar Johannes zegt dat dit in de vreselijke bidstond plaats zal vinden. En voor wat zal men om bedekking bidden? Zeker voor de vlammen van het eeuwige vuur, voor de gloed van het eeuwige verderf? Nee, maar voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, dat is voor het oog van God. Hoe moet ik dit begrijpen?
Mensen die op aarde voor het oog van God hun ganse leeftijd verkeerden, die er nooit aan dachten, dat Hij hen zag, die er niet aan geloofden, die er om zouden gelachen hebben had gij hun gevraagd: Maar denkt gij dan niet dat Hij u ziet? Dezulken smeken de steenrotsen nu om hen voor dat Oog te verbergen. Niets is hun zo ondragelijk als om door God door en door gezien te worden, om te den-ken: Hij weet alles wat wij gedaan hebben en wat wij nu zijn, en in het licht van dat aangezicht zien wij hoedanig wij zijn, na een leven van onbekeerlijkheid en versmaden van Gods genade.
O hoe vreemd! Dat Oog had hen in hun leven aangezien met grondeloze ontferming, had hen in hun verharding gevolgd, toen de roepstem "Bekeert u, bekeert u!, want waarom zoudt gij sterven?" tot hen kwam. En nu is dit een oorzaak van de ontzettendste verschrikking, dat zij voor dat Aangezicht moeten staan. Dat wat hun op aarde een hemel kon geweest zijn, wordt nu een hel. Want terwijl het licht van dat Oog op hen begint te schijnen, wordt aan hen openbaar wat hun gedrag op aarde geweest is. Dat zij Gods wet hebben overtreden, dat zij Zijn Zoon door on-geloof hebben versmaad, dat zij Zijn genade oneer aan-gedaan hebben, dat zij het Bloed des kruises hebben vertrapt, wordt zo helder als de zon en hoe meer zij dit zien, des te indringender roepen zij:

"O bergen en steenrotsen, bedekt ons toch voor het vreselijk licht van dat Aangezicht en voor de toorn van het Lam!"

Gij begrijpt dit niet, en vraagt hoe een lam, -dat is een beeld van zachtmoedigheid en onnozelheid- dan ook toornig worden kan? Het Woord leert ons dat er zo iets bestaat als de toorn van het Lam, en dat verloren zondaars dit zo vreselijk zullen vinden, dat zij verkiezen zullen om onder een rots vergruisd te zijn, liever dan om die toorn te ondervinden. De verlorenen zullen die aanzien als iets dat zij door hun ongelovigheid en verharding verdiend hebben. Op aarde zouden zij met een lichtzinnige glimlach een preek over die toorn hebben aan- gehoord. Dit was hun iets wat in hun gedachten van de Heere Jezus niet paste. Maar of het daar paste of niet, nu komen zij in aanraking met de ontzettende werkelijkheid. Glimlachen is eeuwig voorbij. Hun beschouwing komt nu overeen met de waarheid van de Bijbel en van het ene einde van de grote vergadering tot het andere einde derzelve hoort gij: "O de toorn van het Lam! de toorn van het Lam! Bergen valt op ons, rotsstenen bedekt ons daarvoor! Toen wij die konden ontvluchten wilden wij niet, en nu wij willen kunnen wij niet."

En in dat hartverscheurend gebed is er ook een eerlijke belijdenis: "Wie kan bestaan?" Zij mogen wel vragen: "Wie kan bestaan?" Dezulken toch niet, die voor de rechterstoel moeten verschijnen zonder Advocaat; voor de hemelse Schuldeiser zonder Borg; voor de geopende boeken zonder verschoning voor hun zonde; en die op duizend vragen niet één antwoord geven kunnen.
O ja, de koningen en rijken en oversten over duizend moeten belijden: Wie kan voor dat oog en voor die toorn bestaan? Wij zien geen kans om het te doen. Wij hebben geen voorwendsel voor de zonde en ongelovigheid, waaraan wij ons in de genadetijd schuldig maakten.
Er zullen avondmaalgangers bij de duizenden gevonden worden, die geregeld hun plaatsen aan de tafel namen, en die nu bemerken dat zij er geen recht toe hadden, en zichzelf misleidden, en dat zij niet kunnen bestaan.
Lidmaten zal men in overvloed aantreffen, die op de vraag of zij wedergeboren waren, hadden geantwoord: "Ja, ik hoop het zo", en die ontdekken, dat zij niet kunnen bestaan. Scharen van naambelijders die de gedachte nooit koesterden, dat zij konden verdoemd worden, vragen nu in de bitterheid van wanhoop: Wie kan bestaan?
Bij de aanneming konden zij bestaan, en voor hun eigen geweten konden zij bestaan, en voor het oordeel van hun medemens konden zij bestaan. Maar om voor Gods aangezicht en van de toorn van het Lam te worden geplaatst, dat is heel wat anders en zij worden zo hopeloos en radeloos, dat zij voor rotsen en bergen belijden, dat zij niet kunnen bestaan.
Op aarde konden zij dit geweten hebben, maar zij wilden niet. Het werd hun duidelijk genoeg verzekerd, dat zij een Borg nodig hadden, en een Middelaar en een Voorspraak, maar al die verzekering werd in de wind geslagen. En die tijd die God bedoelde als een tijd van voorbereiding voor eindeloze verkwikking en zaligheid, werd misbruikt als een tijd van voorbereiding voor ijselijke verschrikking en jammer. Daar is geen hopelozer uitroep, geen bitterder erkentenis dan dit: Wie kan bestaan?
Slimme advocaten, en geleerde wijsgeren, de eigengerechtige farizeeën, en rijken die dachten: ‘Het geld verantwoordt alles’, hebben ontdekt dat slimheid en braafheid en geld, zomin voor de toorn van het Lam helpt, als een spinrag om een vallende rots af te keren.

4. Hoe men bidden zal?
En als gij eens vraagt hoe zij gebeden hebben? Dan is het antwoord: ernstig, ernstig. Heel anders dan vele gebeden in de biddenstijd. Ach het is bedroevend om te denken hoe men menigmaal hier op aarde bidt. In de eenzaamheid, in de bidstond, en bij de huiselijke godsdienst is het gebed zo flauw, zo laf, zo krachteloos, dat het geen wonder is dat God er geen antwoord op geeft. Men bidt zonder eigenlijk bij de Gebeds-Verhoorder er op aan te dringen dat Hij antwoorden moet. Maar in die ontzettende bidstond, waar de tekst van verhaalt, gaat het er heel anders aan toe. De ernst waarmee men bidt werd op aarde nooit gevoeld, men zou gedacht hebben dat het nutteloze dweepzucht was om zo dringend te roepen tot de genadige God. Maar nu het te laat is tot Hem te roepen, roepen zij tot de steenrotsen en bergen, terwijl de ernst van een leeftijd, nee van een eeuwigheid wordt samengeperst in één ogenblik.

Helaas daar is iets dat zegt: de rotsen zijn doof, de bergen kunnen ons niet bedekken, en er is maar weinig hoop op redding van zulke helpers, daar is alle reden om met wanhoop vervuld te worden; en toch roept men met al de ernst van wanhoop: Valt op ons!
Als diezelfde bidders in de lange, kostbare biddenstijd die God hen op aarde gaf, maar half zo dringend, half zo ernstig tot Hem geroepen hadden, dan had Hij gehoord en hen verlost uit de ijselijke noodzakelijkheid om in deze bidstond te bidden, en hen voorbereid voor het danklied der verlosten in het Nieuwe Jeruzalem. Maar nee, al de ernst waarvoor hun arme zielen vatbaar zijn, is bewaard gebleven voor een ure waarin ernst niet meer baten kan.
Behalve dat het bidden ernstig is, is het ook direct, dat is, een iegelijk weet precies waarom hij bidt. Helaas dat het op aarde vaak zo anders is. Men bidt of meent te bidden en weet eigenlijk niet wat men juist van de Heere begeert. O, zo noodlottig als men in het honderd bidt. In de grote bidstond is het anders gesteld. Iedereen weet precies wat hij hebben wil. Daar is geen lange inleiding, geen lange uitweiding, geen ijdel verhaal van woorden, maar alles kort en krachtig. Men wil maar één ding hebben en dat is verberging voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en bedekking voor de toorn van het Lam, en daarom bidt men kortaf: Bedek ons, verberg ons!

Ziet hoe gewillig iedereen daar is om voorganger in die bidstond te zijn. Hoe gaat het in onze bidstonden? De één is niet opgewekt om te bidden, de ander is te beschroomd, de ander is niet wel ter taal, de ander is te ongeleerd, de ander leeft in onenigheid met zijn buurman, en zo kwijnt menige bidstond uit gebrek aan voorgangers. Daar echter zal alles veranderd zijn. Koningen gaan daar in het schrikkelijk gebed voor; en rijken gaan voor; en oversten over duizend gaan voor in het gebed. De één wacht niet op de ander. De één is niet tevreden om te denken: de ander kan het beter dan ik, hij kan ook voor mij bidden; nee, ieder voor zichzelf; elkeen voor de eeuwigheid; elkeen tot de bergen; elkeen bidt slechts om die ene allesoverweldigende begeerte, om voor het oog van God bedekt te zijn, voor de toorn van het Lam verborgen te zijn. De ene wens om bedekking te verlangen is zo groot, dat gaat alle wensen zover te boven, dat het geen wonder is dat het gebed kort en krachtig, en verstaanbaar en ernstig is.
O, die tijd van vroegere lauwe gebeden is eeuwig, eeuwig voorbij, en terwijl de ziel gevoelt: zij staat op het punt om voor een grenzeloze eeuwigheid van voor het aangezicht van God weggejaagd te worden, hoe kan er dan aan gedacht worden om nog flauw en voor de mode te bidden?
En niet één uit de tienduizendmaal tienduizend gebeden wordt verhoord. Hier op aarde heet het: "Gij hoort het gebed." "Bidt en gij zult ontvangen."
Zondaars worden er onophoudelijk aan herinnerd dat de Allerhoogste een open oor heeft voor het geroep van de zwakste bidder, zij worden aangemoedigd om te volharden en krijgen de verzekering dat God hun gebeden in Zijn register optekent, al is het dat Hij, om hun geloof te beproeven, lang laat wachten. Als men in een bidstond zou gaan en de leden de volle verzekering geven zouden dat hun gebeden niet zouden worden verhoord, hoe spoedig zou de vergadering uiteen gaan. Maar telkens heet het: "Waar twee samenstemmen om iets van de hemelse Vader te begeren, daar zal het hun gegeven worden."

En ach! Indien er in aardse bidstonden gebeden werd zoals in die vreselijke, waarvan de tekst verhaalt, hoe zou de zegen in stromen nederdalen! Nee, indien er slechts half zo vurig, zo krachtig, zo dringend gebeden werd, zolang als men tot God mag roepen, hoeveel duizenden zouden kunnen zingen: "Komt, luistert toe, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft."
Maar nee, al die radeloze bidders hebben het ernstig en vurig roepen uitgesteld, totdat het oor dat een leeftijd lang luisterde, en tevergeefs luisterde, van hen was afgeweerd, en nu de gloed van Gods oog ondragelijk wordt, nu zij het vertoornde Lam ontmoeten zullen, roepen zij tot de bergen welke rotsige ingewanden van geen medelijden weten, en nooit van ontferming bewogen worden, en al wat zij krijgen is de ontzettende weerklank van hun vruchteloos geschrei die met hun oneindige jammer de spot schijnt te drijven. Geen steenrots buigt zich voorwaarts om de gefolterde te dekken. Geen berg beweegt zich om slechts een schaduw te werpen waardoor het licht van dat vlammend oog zal verminderd worden. Berg en steenrots blijven onbewegelijk staan. En hun stilstaan zelfs is zo welsprekend, als het nodeloos gejammer van de ontelbare menigte.
Het is alsof die sombere onbewegelijke bergen en rotsen dit slechts antwoorden: Toen wij u konden helpen wilde gij niet. Wij wezen u op de Rots der Eeuwen, op Wie gij kon bouwen in de genadetijd om dan heden uit te roepen: "Kom Heere Jezus, Amen." Wij getuigden van de veilige koelte achter de Rots Christus. Zo konden wij u eenmaal helpen, maar gij wilde niet, en nu kunnen wij niet. Al wilden wij op u nedervallen, de Almachtige zal ons verbieden om het te doen. Maar wij willen u niet helpen tegen onze Maker, al konden wij; God is rechtvaardig en zal geen onrecht werken. Dat Oog moet u zien om te veroordelen, want toen het in genade op u nederzag, hebt gij die genade niet aangenomen en gij hebt u tegen haar werking verhard. De toorn van het Lam zult gij moeten ondervinden, want de ontferming van het Lam hebt gij versmaad en het bloed van het Lam hebt gij vertreden. Wij kunnen op u niet vallen, wij zullen u niet verbergen.

Toehoorders! Toehoorders! Is er gedachte dat één van u aan die vreselijke bidstond deel zal nemen? Is er iemand tot wie ik spreek, en op wie een barmhartig God thans neerziet, die zich ongemerkt voorbereidt om tot de bergen en de rotsen te gaan bidden? En dat terwijl de enige Gebeds-Verhoorder lankmoedig luistert om uw geroep om genade en verzoening te vernemen? Gij antwoordt: "Ik hoop toch dat ik het niet doen zal."
Medereizigers naar Gods rechterstoel! Ik wil niet weten wat gij hoopt. Ontelbare scharen hebben zich met dezelfde zoete hoop gevleid waarmee gij u in de slaap laat wiegen, en zijn wakker geworden toen het klokgelui van de eeuwigheid hen aankondigde dat de tijd van de genade was afgelopen.
Mogelijk antwoordt gij: "Ik weet het niet." En zijt gij dan met dat antwoord tevreden? En als het donker wordt en de dood bij uw vensters dreigt in te klimmen, zal het voldoende wezen om dan met: "Ik weet het niet" de beslissende sprong uit de tijd in de eeuwigheid te doen? God wil dat gij het zult weten. Hij wil het aan u bekend maken. Mijn broeder! gij kunt het weten. Dat is uw zonde, dat gij zegt niet te weten of gij eeuwig verdoemd wordt, en toch geen ernstige moeite doet om te weten te komen waar gij uw eeuwigheid gaat slijten, en of uw stem daar zal worden gebruikt tot eindeloze roem van Gods genade, waar gij met de schare die niemand tellen kan samenstemt, om te zingen tot lof en eer en heerlijkheid van Hem, Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonde gekocht heeft met Zijn Bloed, dan of gij zult samenstemmen met het eindeloos en vruchteloos gejammer van verloren zielen.
Gij geeft voor dat gij het niet weet. Laat ik dan een andere vraag doen. Is uw leven een dagelijks toenemende voorbereiding om de rampzalige noodzakelijkheid, om aan die grote bidstond deel te nemen, te ontkomen? Het is toch niet te veel gevergd wanneer wij vragen of gij billijk menen kunt dat uw leven een voorbereiding is voor een gelukkige eeuwigheid? Gij behoeft niet ver te gaan om dit te weten. Ga bijvoorbeeld in uw binnenkamer en zie hoe het daar lijkt. Uw dagelijks leven niet slechts, maar uw verborgen leven, is de maatstaf waarmee gij meten moet, of gij gaat deelnemen aan de heerlijke dankstond die in de hemel eens wordt gehouden of niet. De voorgangers in die vreselijke bidstond, waarvan de tekst spreekt, zullen u dit kunnen verzekeren, dat als hun biddenstijd op aarde niet eeuwig voorbij was, zij geheel anders tot God zouden spreken, dan zij in hun leven deden en dat zij, als het mogelijk was, werelden van goud en zilver zouden geven om slechts nog eenmaal de gelegenheid te hebben om te zeggen tot een God Die een gebed hoort: "Wees mij zondaar genadig"; te roepen tot een Heiland Die niemand uitwerpt, die slechts tot Hem komt.
En wie kan bestaan? Gij hebt gehoord wat die vraag betekent. Zij zal wezen de uitdrukking van volslagen hopeloosheid. De sidderende menigte die haar doet, zal weten, dat zij door al de eeuwen van een begonnen eeuwigheid, onbeantwoord moet blijven, tenzij dit het antwoord zij: niemand onzer! niemand! niemand!
En wie kan dan bestaan, als God rekenschap komt vragen van degenen die Zijn Zoon hebben versmaad door het ongeloof, die zich niet hebben willen bekeren, die hun harten voor de inkomst van Jezus toesloten, en die de Geest der genade smaadheid hebben aangedaan? Wie kan dan bestaan als het licht van Gods aangezicht op de on-gewassen ziel valt en haar haar onuitwisbare vuilheid laat zien, en de schandelijkheid van haar naaktheid, en de walgelijkheid van haar melaatsheid?

Toehoorders, alsof God door mij bade, bid ik u om Christus' wil, verandert die vraag en stel haar zo: Zal ik bestaan? Laat die vraag in dit huis de ronde doen, bij iedere bank, bij iedere zitplaats, bij elk hart. Zal ik bestaan? Hebt gij recht om te geloven dat gij bestaan zult? Bezit gij vaste grond om te zeggen: ik kan voor God bestaan?
Ach hoe min zal het dus baten, dat ik in het oog van de mens heb bestaan als lidmaat, als belijder, als avondmaalganger, misschien als kerkeraadslid of als leraar. Ik moet vaster waarborg hebben. Ik móet zeker weten! Ik moet weten of ik bestaan zal of niet. Ik dúrf niet in onzekerheid te leven. De kans dat ik eenmaal nodig hebben zal om tot bergen en rotsen te gaan roepen, is zo oneindig schrikkelijk, dat ik alles moet opofferen om te weten te komen wat mij wacht.
Gij kunt bestaan! Gode zij dank! Doch onder slechts één voorwaarde, en zij is deze, dat gij bijtijds -dat wil zeggen eer het te laat is-, van de Zaligmaker gebruik maakt, als de Rots op Wien gij gelovig kunt bouwen en dan rustig kunt zijn, als de stromen van eeuwigheid en oordeel losbreken. Weet gij dit dan? Zult gij het doen? Zal God zien dat gij u voor Zijn aangezicht stelt om in genade te worden aangezien, voor de vriendelijke Jezus om aan Zijn liefdehart te worden gedrukt?
Bij al wat ik vrees, vrees ik dit ook, dat de ernst waarmee gij hier zit, en de aandoening waarmee gij luistert, aanstonds zullen vervliegen, wanneer ik zwijg en Gods zegen over u uitgesproken heb. En ik vrees dat die indruk niet dieper zal zijn, dan van water op de kleiachtige rots. Moge God u in genade daarvoor bewaren, zoals ik bid dat Hij u moge bewaren voor deelname aan die vreselijke bidstond, die de profeet Johannes ons met zo schrikkelijke helderheid heeft aangekondigd. En juist aangekondigd, opdat een ieder bewogen worde om de toekomende toorn te ontvlieden. Amen.

Nagebed
"Ontfermende God Die op de troon zit, zie elke ziel in deze gemeente in onuitsprekelijke tederheid aan. Doe een ieder gevoelen dat Gij haar ernstig laat toespreken omdat Gij niet wilt, dat één aan die vreselijke bidstond deel zal nemen en tevergeefs verbetering zoeken voor de verterende gloed van Uw aangezicht. Laat een ieder de vriendelijke aanblik van dat aangezicht ondervinden, en gelovig kunnen zeggen: "Ik kan bestaan."
En Gij, o Lam aan het hout geslacht! Wiens Bloed door velen vertreden wordt, zal één van ons bedekking voor Uw toorn moeten zoeken als het te laat is? Eeuwige Rots, bewaar ons daarvoor. Beweeg zondaars om in U schuiling en bedekking te zoeken. Laat ze niet los tot een ieder zeggen kan: Ik kan bestaan! Amen.

Wijlen ds. C. Murray


http://www.derokendevlaswiek.nl