WIE IS MIJN NAASTE?
WAT IS IN DE WET GESCHREVEN? HOE LEEST GIJ?        
Plaats in winkelmandjeMandje
IS DE WET EEN TUCHTMEESTER TOT CHRISTUS?

WIE IS MIJN NAASTE?

Als antwoord op de zelfrechtvaardigende vraag van de wetgeleerde: "Wie is mijn naaste?" preekt Christus de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Dat was voor de wetgeleerde een bittere pil, want vanouds hadden de Joden geen omgang met de Samaritanen. En nu preekte Christus juist dat zo'n 'gehate Samaritaan' barmhartigheid bewijst aan een Jood in de goot. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan staat in het kader van de dankbaarheid en het is ook een beeld van de opzoekende zondaarsliefde van Christus. De wetgeleerde verstond het echter niet, want hij was niet eens gerechtvaardigd. Hij was nog nooit een verloren zondaar voor God geworden, nog nooit door de bediening der Wet in het stof des doods gelegd, laat staan dat hij met Christus uit de dood was opgestaan in een nieuw leven. Derhalve vertoonde de wetgeleerde noch het beeld van die barmhartige Samaritaan, noch het beeld van die reiziger naar Jericho, die beroofd en halfdood geslagen aan de kant van de weg op sterven lag.
De priester en de Leviet in de gelijkenis vertonen evenwel het beeld van de gevestigde kerk in onze dagen, die van links tot en met uiterst rechts corrupt is tot op het bot, vanwege de kerkelijke demoNcratie, leervrijheid, dwaalleer, tuchtloosheid, sektarisme, geen medelijden hebbende met het gruis van Sion, dat in Jeruzalem niet meer kerken kan vanwege de valse leer en pastorale corruptie, uitzonderingen daargelaten. 'Wettisch' heet nu 'evangelisch', terwijl de Wet in het leven der dankbaarheid weer de scepter zwaait. Ten spijt van de alom geprezen 'Drie Formulieren van Enigheid' en het museumstuk dat 'de Dordtse kerkorde' heet, hanteert men nu de nieuw aangenomen roomse heilsformule: Wet-Evangelie-Wet. Van Christus heeft men een nieuwe Mozes gemaakt die in het leven der dankbaarheid de scepter zwaait en dat alles onder de dekmantel van 'genade'. De Wetgeleerde heeft over zijn dienstbare nageboorte dan ook niet te klagen, want zijn nageslacht is uitgegroeid tot een leger dienstbare zonen, dat de kerkelijke toon aangeeft, en het gevolg daarvan is een repeterende bondsbreuk, kerkscheuring op kerkscheuring, sekte op sekte. "Want de herders zijn onvernuftig geworden, en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld, en hun ganse weide is verstrooid", Jer. 10:21.

Als geen ander heeft Christus het onderscheid aan de dag gelegd tussen 'wettisch en evangelisch, tussen de dienstbare zoon en de zoon der vrije. Ook in dit Schriftgedeelte leert Christus dat de Wet de eerste schuldeiser is van degenen die onder de Wet zijn en dat de Wet ook als zodanig gekend moet worden. Ten tweede bewijst Christus dat de wetgeleerde, die Hem een strikvraag stelt, zonder en onder de Wet leeft. En ten derde stelt Christus dat het dragen van elkanders lasten een schuldige plicht is, die alleen door de liefde van Christus haar vervulling krijgt.

Met de hulpe des Heeren wensen wij nu eerst het gesprek tussen Christus en de wetgeleerde met u te overdenken, alvorens tot de verklaring van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan over te gaan.

"En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? En Hij zeide tot hem: Wat is in de Wet geschreven? Hoe leest gij? En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven. Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?" Luk. 10:25-29.

De wetgeleerde die tot Jezus komt, komt met valse bedoelingen en niet als een heilbegerige en doodschuldige zondaar tot de Zaligmaker der wereld om door Hem geholpen te worden, nee, meneer de wetgeleerde stelt een schijnheilige strikvraag om Christus op Zijn woorden te vangen, opdat hij Hem in staat van beschuldiging zou kunnen stellen. De vraag die de wetgeleerde aan Christus stelt lijkt evangelisch van aard, als van een bekommerde zondaar, maar in werkelijkheid is de gestelde vraag van de wetgeleerde zo wettisch als zijn vrome broekspijpen lang zijn. Wettische mensen komen dikwijls heel stipt voor de dag en bij de eerste ontmoeting strijken ze gelijk een pot honing over je lippen, om je tot toehappen te verleiden. De honing van de duivel is echter zo bitter als gal, maar er is dadelijke genade voor nodig om tegen de zoetklinkende verzoekingen van de duivel bestand te zijn. Christus, Die de Geest niet met mate bezit, doorzag het oogmerk van de wetgeleerde al lang voordat hij zijn zoetklinkende vraag stelde. De wetgeleerde spreekt Christus aan met "Meester" en je zou zeggen dat deze man wel diep vernederd moest zijn, aangezien wetgeleerden zichzelf als meesters opwierpen onder het volk dat de Wet niet kende en in hun ogen sowieso vervloekt was. De vraag van de wetgeleerde lijkt dus een zeer bekommerde zielevraag: "Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" Dat lijkt een zeer heilbegerige vraag, die ook in onze dagen duizenden zielen bezet. Elk mens wil wel het eeuwige leven beërven, al moest er weet ik niet wat voor gedaan worden. Die wetgeleerde had Christus niet nodig, nee, hij zocht bij de Wet gerechtvaardigd te worden. Wettiscisme is vanouds wel typisch Joods, maar het vertoont zich wereldwijd in verschillende gedaanten en godsdiensten.

Onlangs heb ik in de USA een aantal kerkdiensten bijgewoond van uiteenlopende aard, die kwa belijdenis kunnen wedijveren met Drie Formulieren van Enigheid, maar ik heb (opnieuw) verbaasd gestaan welke invulling eraan gegeven werd. In de eerste plaats is de doornsee religie in de USA puur sentimenteel en zonder de Heilige Geest. Mensen vallen elkaar om de hals en likken elkaar af alsof ze elkaar in geen duizend jaar gezien hebben. De gemaakte vriendelijkheid loopt zelfs bij vrouwen de broekspijpen uit en als gast moet je er goed je best voor doen om 'ongelikt' de kerk uit te komen. In de tweede plaats is de doornsee religie in de USA puur pelagiaans. Het is een en al 'jezus' wat de klok slaat en iedereen wordt als vanzelfsprekend als kind van God aangemerkt, maar over de schuldvraag wordt niet gerept, laat staan over de noodzakelijke geloofsbevinding van de vergeving der zonden, enz. Tijdens de worship service van een zekere baptisten gemeente kon iedereen één of meerdere verzoeken indienen waarvoor dan gebeden kon worden. De vrouw die voor ons zat vroeg in tranen aan de pastor of hij wilde bidden voor haar zoon of hij mocht winnen tijdens een voetbaltoernooi. Een ander dikmens vroeg de pastor te bidden of zij de nodige kilo's (godsdienst?) mocht afvallen en dan was er ook nog een meneer die een verzoek deed om te bidden voor zijn poes die door de hond van de buurrman bijna doodgebeten was. Ik heb mijn ogen uitgewreven om er zeker van te zijn dat ik niet droomde, maar het bleek allemaal echt waar te zijn. De oproep van de pastor om een gebedshouding aan te nemen, negeerde ik, want ik keek mijn ogen uit vanwege de belachelijke houdingen waarin sommige leden zich kronkelden, terwijl in de kerkzaal een monotoon prevelgeluid opsteeg die op mijn lachspieren werkten en het waren de begeleidende pianotonen die de emmer van onze verbazing deed overlopen. Het domineesgezin zag er evenwel zodanig reformatorisch gekleed uit, dat wij de indruk hadden bij de Strict Baptisten beland te zijn. Dat bleek echter een grote vergissing te zijn, hetgeen tijdens de preek wel duidelijk werd. De grappen en grollen waren niet van de lucht en de schreewlelijke stem van de pastor sloeg meerdere malen over (blijkbaar om zijn woorden kracht bij te zetten), zodat ik me afvroeg of hij met een vreselijke pijn te stellen had. Bij navraag bleek dat niet zo te zijn, maar op de vraag waarom hij dan zo'n vreselijk kabaal maakte tijdens zijn optreden, bleef onbeantwoord. Al met al had deze vertoning meer weg van een toneelspel als van een eredienst en dat hebben we ook met gepaste woorden duidelijk gemaakt. Betreffende voorganger was geen dominee, maar een ordinaire acteur. Zo hebben we een aantal kerkdiensten bezocht, maar inhoudelijk kwam het allemaal op hetzelfde neer: lief zijn voor elkaar, elkaar honing om de mond smeren, happy birthsday-handjeklap, halleluja, amen, klaar...
Ja, je kunt er diep medelijden mee hebben, want ik voel me geen haar beter dan deze mensen die zo door de duivel in de doodslaap gehouden worden en gevangen zijn onder zijn wil. Want wat hebben wij hetgeen we niet ontvangen hebben? Het is enkel soevereine genade Gods, die onderscheid maakt waar het niet is. De gereformeerde-gezindte-kerken maken echter geen uitzondering op genoemde vertoning, want met een objectieve onderstreping van de Drie Formulieren van Enigheid is de leer en de bevinding van de rechtvaardiging van de goddeloze niet gewaarborgd en is je ziel niet gered.
Goed, we nemen de draad weer op.
De vraag die de wetgeleerde aan Christus stelt, leeft in ons aller hart van nature. Wat er allemaal onder de dekmantel van het Evangelie zich kan aandienen, is met geen pen te beschrijven. Met Jezus op de lippen en met het werkverbond in de hand, menen er duizenden in onze dagen de hemel te kunnen aandoen, maar het is tevergeefse moeite. Ook de wetgeleerde had Jezus op de lippen, maar hij moest van genade niets hebben. Nee, hij wilde Christus in het net van de Wet vangen, maar wie een wettisch net spant voor een ander, die vliegt er zelf in. Of beter gezegd: die zit er zelf in gevangen.
Het antwoord dat Christus de wetgeleerde geeft, gaat dwars tegen de huidige generale kerkopinie in. Christus verkondigt die wetgeleerde niet het Evangelie, nee, Christus komt met de Wet Gods. "Wat is in de Wet geschreven? Hoe leest gij?" Laten we deze door Christus gestelde wedervragen eens ter harte nemen, want van nature zit die wetgeleerde in ons aller hart, hetgeen dan ook duidelijk in ons aller leven openbaar komt, zolang we aan vrije genade vreemdeling zijn.
De vraag die de wetgeleerde aan Christus stelt -wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?- wordt in menige vragenrubriek, SRA- en catechisatieavond vanuit het Evangelie beantwoord. Men heeft toch zo graag het Evangelie op de lippen om 'de evangelical' uit te hangen, maar Christus stelt met Zijn wedervraag die wetgeleerde voor de Wet Gods: "Wat is in de Wet geschreven? Hoe leest gij?" De Heere Jezus is blijkbaar niet zo evangelisch als vele evangelische bewegingen in onze dagen het publiek willen doen geloven met een wetteloos evangelie. Christus houdt de Wet Gods evenwel volledig staande, want als we niet aan de gerechtigheid der Wet voldoen, is zalig worden onmogelijk. Gods volk wordt niet ten koste van de Wet zalig, integendeel, zalig worden is alleen mogelijk met behoud van al de deugden Gods. God handhaaft Zijn recht en Gods volk wordt behouden in de weg van het recht, waarbij God aan Zijn eer komt en de ziel aan de zaligheid.
Met Zijn wedervraag werpt Christus de wetgeleerde, die met de werken der Wet op de proppen komt, terug op de Wet Gods. De strik(vraag) die de wetgeleerde voor de Heere Jezus spant, wordt een galg waaraan hij zichzelf verhangt. Immers, wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in. Haman, de dienstbare, had voor Mordechai, de vrije, een galg gemaakt, maar is er uiteindelijk zelf aan gehangen. De wetgeleerde stelde zijn vraag niet uit zielenood. Welnee, hij waande zich veilig, zijnde een kind van Abraham en zittende op de stoel van Mozes. Nu stelt Christus deze hoog op de troon zittende man een wedervraag: "Wat is in de Wet geschreven?" Waarom vraagt de Heere dat? Als Alwetende wist Christus immers dat een wetgeleerde de Wet wel uit zijn hoofd kon opzeggen. Christus stelt er echter een ontmaskerende vraag bij: "HOE LEEST GIJ?"
1. Leest gij de Wet als een zedenregel om uw gedrag te reguleren? Zo las Paulus de Wet ook in zijn eertijds, maar toen leefde hij zonder de Wet, dus zonder God en zonder gebod. (Rom. 7:9).
2. Leest gij de Wet om uw zonden in te tomen? Dan kent u de Wet niet, want de Wet wekt de zonden op en maakt die levend. (Rom. 7:9).
3. Leest gij de Wet om uw leven te beteren? Dan kent u de Wet niet, want de Wet is krachteloos geworden door het vlees. (Rom. 8:3).
4. Leest gij de Wet om de geboden in daden om te zetten, om zo voor God te kunnen bestaan? Dan kent u de Wet niet, want niemand zal door de werken der Wet gerechtvaardigd worden voor God. (Rom. 3:20).
5. Leest gij de Wet om uw heiligmaking gestalte te geven? Dan kent u de Wet niet, want de Wet is niet door het geloof. (Gal. 3:12).
6. Leest gij de Wet om voor de mensen goed voor de dag te komen? Dan kent u de Wet niet, want de Wet is geestelijk en legt beslag op de inwendige mens en zijn ganse bestaan. (Rom. 7:14).
7. Leest gij de Wet om Gods toorn te stillen? Dan kent u de Wet niet, want de Wet werkt toorn (Rom. 4:15).
8. Leest gij de Wet omdat gij niet wilt zijn die u bent, n.l. een goddeloze? Dan kent u de Wet niet, want God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt. (Rom. 4:5).
9. Leest gij de Wet als regel des levens? Dan kent u de Wet niet, want het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden, zegt Paulus in Rom. 7:10.
10. Leest gij de Wet zonder ooit door de Wet aan de Wet gestorven te zijn? Dan kent u de Wet niet, noch Christus, want Paulus zegt: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou", Gal. 2:19.

Velen lezen de Wet als zijnde een tuchtmeester tot Christus. De Wet is echter geen tuchtmeester, maar een bloedwreker, die elke zondaar buiten de Vrijstad niet verwijst naar het Lam Gods, maar naar de eeuwige rampzaligheid. De Wet der Tien Geboden is geen tuchtmeester tot Christus. Waar haalt men dat vandaan? Paulus zegt: "Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester", Gal. 3:23-25.
Paulus doelt hier niet op de Wet der Tien Geboden, maar op de ceremoniële wet, die het volk Israël een tuchtmeester is GEWEEST tot Christus. Paulus zegt niet: "De Wet is een tuchtmeester tot Christus." Nee, hij zegt: "De (ceremoniële) wet is onze tuchtmeester GEWEEST tot Christus." Het volk der Joden was onder de wet in bewaring gesteld, maar als het geloof gekomen is [dat is: toen de belofte van Christus' komst in het vlees is vervuld geworden], zo zijn wij niet meer onder de tuchtmeester van de ceremoniële wet. Die tuchtmeester gold alleen het verbondsvolk Israël in de oudtestamentische bedeling en niet de heidenen, aangezien de ceremoniële wet met de komst van Christus is afgeschaft. De Wet der Tien Geboden is niet afgeschaft, want die blijft van kracht voor Jood en heiden, ja tot in eeuwigheid. De Wet der Tien Geboden is geen tuchtmeester, maar een bloedwreker, die de zondaar niet verwijst naar het Lam Gods, maar de vloek over hem uitspreekt en hem de eeuwige dood aanzegt. Als de Wet der Tien Geboden zou uitdrijven tot Christus, dan zou de Wet een deel zijn van het Evangelie, en dan moet de Wet zijn verdoemend vonnis intrekken, hetgeen de Wet niet doen kan zonder zijn heilige en rechtvaardige natuur te verzaken. De wet die onze tuchtmeester is geweest, is afgeschaft toen Christus Zich ten Offer opgeofferd heeft als het Lam Gods, hetgeen in de ceremoniële wet werd afgebeeld. De Wet der Tien Geboden is met de komst van Christus echter niet afgeschaft, want die Wet is een openbaring van Gods eeuwige wil en natuur en die Wet is nog steeds ten volle van kracht tot kennis der zonden en als bediening des doods voor het vlees.
Er zijn talloze belijders in onze dagen die met een natuurlijke kennis van de Wet tot een ingebeelde Christus vluchten en dat geloof noemen, nog wel met een beroep op de Bijbel. Met wat wettische overtuigingsknepen in het geweten kun je echter 100 jaar worden zonder ooit te hoeven sterven, maar als de Wet ALS Wet inkomt, met kracht, ja, dan komen we net als Saulus van Tarsen op het vlakke des velds terecht, liggende in ons geboortebloed, dood in zonden en misdaden.

HOE LEEST GIJ?
De wetgeleerde gaat aan de laatste vraag van Christus geheel voorbij en beantwoordt alleen de eerste vraag: "Wat is in de Wet geschreven?" Nou, dat wist hij wel te vertellen. De Wet stond fotografisch in zijn geheugen geschreven, maar dan zit de Wet een voet te hoog. Toen de Wet bij Paulus inkwam, dus in zijn hart geschreven werd, toen werden de zonden levend. Toen moest Paulus de hand op de mond leggen, anders zouden de vloeken eruit rollen. Toen werd Paulus gewaar dat zijn ogen vol overspel waren. Toen voelde Paulus dat zijn ijver voor God om de leden van "de sekte van Jezus de Nazarener" om te brengen, geschiedde uit pure vleselijke moordlust. Toen de Wet was ingekomen, voelde Paulus de neiging om te stelen; om een bankoverval te plegen; om Gods Naam te misbruiken; om de belasting te ontduiken; om op zondag aan het strand te gaan liggen; om overspel te plegen; om spullen van een ander achterover te drukken; om geschenken aan te nemen en het recht te buigen; om te gaan lasteren; om met de Joden te veinzen; om als een valse Naboth de erve der vaderen uit te leveren aan de PKN-Achab; om de mensen kussentjes onder de oksels te naaien en te bedriegen voor de eeuwigheid, enz. omdat... hij een dief was, omdat hij een moordenaar was, omdat hij een overspeler was, omdat hij een godslasterraar was, omdat hij een vader- en moederonteerder was, omdat hij een vals getuige was, ja, met heel de wereld verdoemelijk was voor God. Altijd gedacht dat hij Gode een welgevallige dienst had gedaan, altijd als een farizeeër op de stoel van Mozes gezeten, maar op weg naar Damaskus liet God Zijn Wet bliksemen tot in het binnenste van zijn hart. Toen is Paulus van zijn voetstuk gestort van de top van eer en nu lag hij daar in het zand te happen als een brandhout voor de hel, als een blinde die altijd de blinde had geleid. Daar lag hij nu in de hellegracht van zijn bestaan met het oordeel in zijn ziel. De zonden die hij in zijn verbeelding altijd de baas was geweest, spoelden er aan alle kanten uit... Daar lag hij, in zijn zondevuil, in zijn verdoemelijkheid, in zijn eigengerechtigheid, klaar om naar de hel gezonden te worden. En... Hij deed het niet! Waarom niet? Christus was reeds in zijn plaats gaan staan en nu was het Zijn tijd om Paulus toe te brengen en hem als een goddeloze met Zichzelf te verzoenen. Christus is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven! (Rom. 5:6). Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde in de mensen van het welbehagen. Paulus was namelijk voorbestemd een apostel van Christus te zijn. Drie dagen heeft Paulus als een lijk voor de Wet in het graf (van Christus) gelegen, doch na drie dagen heeft het Gode beliefd Zijn Zoon in hem te openbaren en hem werd door de mond van Ananias geboden zijn zonden af te wassen in het badwater der wedergeboorte (Hand. 22:16).

Die wetgeleerde had intussen de samenvatting van de tien woorden van Mozes uit zijn hoofd opgerammeld en dan krijgt hij van de Wetsvervuller een tien met een griffel, plus een gebod met een belofte: "Doe dat en gij zult leven."
Ziet u, lezers, dat de Heere Jezus deze man niet het Evangelie verkondigt. Christus zei niet: "Geloof in Mij en gij zult leven", nee, Hij zegt: "DOE DAT en gij zult leven." Waarom? Christus handelt nooit ten koste van het recht der Wet. De Wet is de eerste schuldeiser in ons aller leven. Al kennen wij de Wet Gods niet, zoals God wil dat wij de Wet kennen, dan zullen we nooit tot de kennis van Christus gebracht worden. Deze wetgeleerde kende de Wet Gods uit zijn hoofd en wist die ook wel bij anderen toe te passen, maar zelf had hij de Wet met geen vinger aangeroerd, net als Paulus in zijn eertijds. Derhalve leefde de wetgeleerde geheel zonder de Wet, dus geheel zonder de geestelijke bediening van de Wet en dus wist hij niets. Christus, het Einde van de Wet, zet hier de wetgeleerde aan het begin van de Wet: "Doe dat en gij zult leven." Christus zet die man, die de naam had de Wet te kennen en een onderwijzer der Wet te zijn, in zijn hemd en aan de voet van de donderende berg Sinaï: "Doe dat en gij zult leven."
"Gij die roemt op de Wet, gij die de Wet als uw levensregel proclameert en aan anderen voorschrijft, gij die uit volle borst het lied van de zoon der dienstbare uitgalmt: "...om die te doen uit dankbaarheid": doe dat en gij zult leven!" Met andere woorden: Doe die Wet niet alleen tot rechtvaardigheid, maar ook uit dankbaarheid en gij zult leven." Ja, dat is de liturgie van Hagar's dienstbare zoon, maar Sara's vrije zoon, het kind der belofte, Izak, was met een geheel andere Geest bezet. Izak vroeg zijn vader niet naar werken, maar naar het Offer: "Waar is het Lam ten Brandoffer?" Weet u wat de liturgie van de zoon der vrije is? "Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf."
"Ja maar, ik doe de Wet uit liefde", hoor ik iemand zeggen.
-O, dus u doet de Wet uit liefde, maar wat ik u vragen mag: Waar is het Lam ten Brandoffer?
U zegt: Dat Offer geldt alleen de rechtvaardigmaking!
O, dus in het leven der dankbaarheid denkt u alleen terug aan wat Christus voor u gedaan heeft?
U zegt: Heel goed gezien!
-Dus Christus staat voor u alleen in de verléden tijd, en voor de tegenwoordige tijd gaat u zelf aan de slag?
U zegt: Ik doe de Wet door genade!
-Het woord 'genade' laat zich niet misbruiken en het dekt hier uw lading niet, want als de zaligheid uit genade is -en dat is het-, geldt dat niet alleen voor de rechtvaardigmaking, maar ook voor de heiligmaking en wel zodanig dat Christus niet alleen mijn Rechtvaardigheid is, maar ook mijn Heiligmaking, ja, mijn volkomen Verlossing. Dienstbare zonen hebben veel, maar kinderen der vrije hebben Alles, namelijk in Christus. Ezau had veel, maar Jakob had Alles. Jakob kon zich nooit uit de zaligheid liegen en Ezau kon zich er niet in werken. "Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene, die naar den Geest geboren was, alzo ook nu. Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije. Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije. Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen", Gal. 4:29-31, 5:1.
Paulus zegt dit niet tot de onbekeerden, maar tot de gelovigen die teruggekeerd waren tot het juk van Mozes, van raak niet, smaak niet, en roer niet aan. Dat laatste tekent het geestelijke gehalte in onze dagen. Men heeft de Wet weer naar binnen gehaald als tégenwicht naast Christus. Ja, want Christus alléén vindt men te licht in onze dagen. Er moet wat bij, de Wet moet erbij komen, want men wil vruchten op de plank. Ja, als je Christus in de weegschaal legt van 'de regel des levens godsdienst', dan roept de goe-gemeente uit: "Gewogen, gewogen, maar te licht bevonden. Kruis Hem, kruis Hem!"
Aan welke kant staat u, lezer? Of beter gevraagd: Aan welke kant bent u geplaatst? Aan de kant van al die dankbare mensen die met de Wet op de lippen echtbreuk plegen met Christus? Of bent u door vrije soevereine genade een zoon der vrije die van het Offer leeft, en die dagelijks om het Offer velegen zit? Het is of-of. Of u staat aan de kant van de 'reformatorische' godsdienst die met 'ingestorte heiligheid' de Wet meent te kunnen doen en met Rome meedanst, óf u bent een lijk voor de Wet en door vrije genade een gevangene van Christus, staande in de vrijheid, met welke Hij u vrijgemaakt heeft en dan is ook uw wandel in de hemel. Alleen dezulken wandelen in het pad van Gods geboden en de werkheilige rest leeft zonder en onder de Wet. Als Christus ons Leven is, dan zijn wij dood voor de Wet en de Wet dood voor ons. Als de Wet ons leven en regel is, dan zijn wij dood voor Christus en Christus dood voor ons. Er is geen tussenweg. Of u reist getroost naar het Vaderlijk Huis op de schouders van de Goede Herder, óf u reist op uw 'vrome' benen met de Wet in uw linkerhand en de leugen in de rechterhand op de rechterzijde van de brede weg, die evenwel uitmond in de poel des vuurs waar de verdoemden als gevolg van de bediening der verdoemenis hun ogen uitrukken en hun tanden knersen in de eeuwige pijn.
Kiest dan heden wie gij dienen zult! Is Christus het alleen? Dient ALLEEN Hem. Wilt u Christus EN de Wet tegelijk dienen? Het Leven en de dood? Dan krijgt u geen huisbezoek van Christus, maar van een donderende Wet: "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!"
De zoon der vrije daarentegen wordt bediend uit de Bron van levend Water. God heeft Zichzelf een Lam ten Brandoffer voorzien. En dat Brandoffer was ook een Dankoffer, want we hebben niet alleen een biddende Hogepriester, volk des Heeren, maar ook een dankende Hogepriester, Die Zijn volk niet alleen vrijpleit, maar ook vrijheid schenkt EN aan hun ellende denkt. Ja, daar is Hij nu elk uur mee bezig, volk van God, want als wij Hem vergeten, zelfs dagen zonder getal, Hij vergeet u niet, nee, nog voor geen seconde. O, en daar heb ik onlangs toch zo'n kracht en troost uit gekregen, hetgeen de Heere tot Zijn knecht Jesaja zegt: "Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden", Jes. 44:21.
O, dan hoor ik Asaf zingen in Psalm 73:25: "Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!" Ja, dat is de vrucht van vernieuwde genade en dat wonder wordt steeds groter, want dan wordt de mens steeds minder en dan gaat Hij wassen. Want eeuwig bloeit de gloriekroon op het Hoofd van Davids grote Zoon.
Ziet u, dan gaat het niet meer over iets, niet over de Wet, niet over doen, maar over Hem, Die mijn Leven is, ja, Die het ganse werk der zaligheid alleen doet.
U zegt: Doet de Wet dan helemaal niet meer ter zake in het leven des geloofs?
De Wet blijft staande voor het vlees, want het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet, ook het vlees van een kind Gods niet. En omdat de Wet geestelijk is, ben ik vleselijk, verkocht onder de zonde. Of ik ben geestelijk en de Wet is vleselijk, of de Wet is geestelijk en ik ben vleselijk. Welnu, aangezien de Wet heilig en goed is, ben ik geheel vleselijk en doortrapt ellendig, want wat ik wil dat doe ik niet, maar wat ik haat, dat doe ik.
Ja maar Paulus, u bent toch aan de Wet gestorven? Ja, die oude mens is gedood, ineens en voor altijd, maar het lichaam der zonde, dat is mijn vlees, mijn eigen 'ik', dat altijd maar blijft doorzondigen. "De prikkel nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de Wet. Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus", 1 Cor. 15:56-57.
Weet u wat nu zo bedroevend is in onze dagen? Dat het gonst van geestelijke mensen, maar aan vleselijke mensen -zoals Paulus zich uitspreekt in Romeinen 7-, hebben we een chronisch tekort. De Wet is een mededinger van Christus geworden in onze dagen, maar de Wet doet niet meer mee als je het eigendom van Christus bent. En als je het eigendom van Christus mag zijn, dan is het onmogelijk dat je van de vrucht des Geestes verstoken bent. Karakters hebben hier niets mee te maken en gedrag en vlijt ook niet. Gods volk wordt aan Christus gelijkvormig, niet in de volgorde zoals de Catechismus het leert, dus niet eerst de afsterving van de oude mens, want de oude mens is niet meer, maar door de opstanding van de nieuwe mens en als Christus in ons leeft, heeft dat de afsterving van het vlees (de zonde) tot gevolg. De oude mens is niet af te sterven, want die is dood. "Ik ben door de Wet der Wet gestorven aan Adam 1!" Het vlees wordt gekruisigd en de kruisiging van het vlees is een langzame dood. "Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen", 1 Kor. 15:53.
Dus hoe wordt Gods volk Christus gelijkvormig? Door de onderhouding der Wet? MIS! Door de bediening van het Evangelie! Als Christus onze voeten wast, wast hij ons vlees af en, o, die liefde Christi is onoverwinnelijk, hartbrekend, zondedodend, berouwmakend. Dan zie ik Petrus naar buiten gaan en bitterlijk wenen. Dan hoor ik Asaf uitroepen: "Ik ben een groot beest bij God." Dan hoor ik Paulus klagen: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam der zonde en des doods?" Weet u wat deze geroepen heiligen doorstak? Zoveel kwaads tegen zoveel Goeds bedreven. Weet u wat de ware dankbaarheid is?
-De Wet doen, doen, doen, doen, doen!
Ja, ik weet wel dat je een stinkende vijand bent van vrije genade, maar weet u wat de ware dankbaarheid is? De voeten van Christus wassen met tranen van berouw, tranen van zelfverfoeiing, tranen vanwege Zijn onveranderlijke liefde en trouw, tranen van heimwee naar de God des levens. Ach wanneer, zal ik naderen voor Uw ogen en in Uw Huis Uw Naam verhogen? Weet u wat de ware dankbaarheid is? Je linkerwang geven als ze op je rechterwang slaan, ziende op Christus. "Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt; die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt", 1 Petr. 2:23-24.
Daar was die wetgeleerde nog lang niet aan toe en het staat te vrezen of hij er ooit wel aan toegekomen is. Want toen Christus hem gebood de Wet te vervullen, wilde hij zichzelf rechtvaardigen en vroeg schijnheilig: "Wie is mijn naaste?"

HET ANTWOORD OP DE VRAAG: 'WIE IS MIJN NAASTE?'        
Plaats in winkelmandjeMandje
VERKLARING VAN DE GELIJKENIS VAN DE BARMHARTIGE SAMARITAAN

"En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen. En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij. Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen. En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem. En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom. Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was? En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks", Luk. 10:30-37.

Deze gelijkenis is reeds verklaard in het boekje: "OPDAT MIJN HUIS VOL WORDE..." - ISBN 90-76100-535 (Zie rubriek: THEOLOGISCHE BOEKEN).


http://www.derokendevlaswiek.nl