BREDE EN SMALLE WEG
GAAT IN DOOR DE ENGE POORT!        
Plaats in winkelmandjeMandje
"Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden", Matth. 7:13-14.

Het Schriftgedeelte dat wij met de hulp des Heeren met u wensen te overdenken handelt over de brede en de smalle weg, want er zijn maar twee wegen, zegt de Heer'. Orpa koos voor zich de brede, Ruth de smalle, God ter eer.
De toegangspoort tot de smalle weg is eng; er kan maar één zondaar tegelijk doorheen. Dat betekent dus ook dat de zaligheid een persoonlijke, ofwel een particuliere zaak is als het op de toepassing aankomt. De toegangspoort van de brede weg daarentegen is wijd. Het kost geen enkele moeite om die poort door te gaan en er kunnen veel mensen tegelijk doorheen. Van nature worden we op de brede weg geboren krachtens onze doodstaat en erfzonde. Onze conceptie staat gelijk met de doorgang door de wijde poort van de brede weg, die massaal betreden wordt. Ik moet het nog anders zeggen. Onze doorgang door de wijde poort of door de enge poort ligt al vast voordat we geboren worden. "Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende; zo werd tot haar [Rebekka] gezegd: De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat", Rom. 9:11-13.
We hebben ons echter te houden aan de wil des bevels van God. Het vermaan van Christus: "Gaat in door de enge poort", kan daarom geen uitstel lijden. Er is geen excuus voor onze onmacht, noch voor onze onwil, die ons beletten om door de enge poort te gaan. Er is geen enkel excuus voor onze onbekeerlijkheid. We hebben geen enkel recht om onbekeerd te zijn. "Bekeert u, bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen."
De wederkomst van Christus is aanstaande en zal haast geschieden en dan zal er geen bekeringstijd meer zijn. De tijd is kort en de eeuwigheid is eindeloos. Het heden der genade geldt niet morgen, maar vandaag. Morgen kan het reeds te laat zijn...

"Gaat in door de enge poort."
In Lukas 13:24 zegt Christus: "Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen."
Christus geeft dus te kennen dat het ingaan door de enge poort, gepaard gaat met een strijd. Zijn bevel om in te gaan is echter geen beroep op de vrije wil van de mens, want die is er niet, ook niet door genade. Genade ontvangt men niet voor de poort, maar in de poort. Bovendien bestaat genade niet uit een soort ingestort vermogen om door de enge poort te gaan. Met het bevel om in te gaan door de enge poort plaatst Christus ons voor de onmogelijkheid van zalig worden, maar Hij plaatst ons tevens voor de noodzakelijkheid om in te gaan. Te moeten en niet te kunnen. Te moeten en niet te willen, want onze onmacht komt voort uit onze onwil. Onmacht en onwil vormen geen excuus om in onbekeerdheid te volharden. De mens van nature is dus in grote nood, maar hij erkent het niet en wil er niets van weten, want aan de kennis van Zijn wegen hebben we geen lust en van de zonde geen last. De mens roemt van nature wel op zijn verantwoordelijkheid, maar ondertussen leeft hij zonder God en zonder gebod, ten spijt van alle rechtzinnige of lichtzinnige veruitwendigheden en andersoortige vrome kunsten. Als het gebod echter ongevraagd inkomt door Gods Geest dan komt ook de macht van onze onwil openbaar. Van nature zijn we haters van God en voor ons vlees is Christus een steen des aanstoots en een rots der ergernis. Als God in ons leven komt, worden we daaraan ontdekt, want ons bestaan voor God is rampzalig van nature. Een door de Wet ontdekte zondaar kent echter niet direct zijn schuld, nee, hij voelt eerst de macht der zonde, de macht van zijn onwil en de macht van zijn onmacht. De psalmdichter wist er wat van: "Zulk een last van zond' en plagen, niet te dragen, drukt mijn schouders naar benêên." Als het gebod komt, worden de zonden levend. De mens raakt belast met de grootheid der zonden en het wraakzwaard van de bloedwreker kruist zijn pad. "'k Wou vluchten, maar 'k kon nergens heen, zodat de dood voorhanden scheen, daar alle hoop mij gans ontviel, daar niemand zorgde voor mijn ziel."

Je hebt mensen die bij de minste last der zonde direct weten waarheen zij vluchten moeten. Een recht ontdekte zondaar weet het niet, want hij heeft niet de Vrijstad, maar de dood voor ogen. Als de Wet het geweten van de zondaar doet ontwaken, ontstaat er een strijd op leven of dood. De zondaar die in zijn overtuiging loopt, werkt op het leven aan, maar de Geest Die de ziel overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, werkt op de dood aan. De scheiding met God wordt geloofd en ingeleefd en de zondaar ziet geen weg ter ontkoming. Hij houdt Gods Woord en Wet voor waarachtig, maar bevindt zichzelf geheel leugenachtig. De zonden worden hem ordentelijk voor ogen gesteld, niet alleen de zonden van bedrijf, ook die van nalatigheid. Alles wat de mens denkt, doet of ziet is enkel oordeel, oordeel en nog eens oordeel. Ook hetgeen hij in de Bijbel leest, is alleen het oordeel. De heiligheid Gods wordt afgedrukt in het hart. In het licht van Gods heiligheid leert de mens zichzelf kennen als één klomp zonde. Hij is in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren en is snellende op de brede weg des verderfs richting eeuwige ondergang. Zo'n zondaar heeft niet de macht om zichzelf in te tomen en mocht hij daartoe een poging wagen, dan spoelen de zonden er nog erger uit dan voorheen. Zo'n zondaar neemt wel de middelen der genade waar, maar ontvangt er de kracht niet uit, sterker, zijn oordeel wordt steeds zwaarder. Ik ga echter geen systematisch proces beschrijven, want het gaat niet om de toeleiding tot de enge poort, maar om het ingaan door de enge poort. De toeleiding kan verschillend zijn. Voor de één duurt dat jaren, bij de ander gaat het sneller dan de bliksem. De een sterft de hongersdood, de ander de zwaarddood. Die de hongersdood sterven leren veel vooraf, die de zwaarddood sterven moeten veel achteraf leren. Ingaan door de enge poort is een strijd op leven of dood en die strijd moet de mens verliezen. De Wet eist niet alleen een volmaakte gerechtigheid, maar is ook de bediening des doods voor het vlees. De Wet is zo heilig en goed dat de Wet de ontdekte zondaar doodt, want God kan geen zucht zonde door de vingers zien. Van nature leeft de mens zonder de Wet, juist als hij meent naar al Gods geboden te leven. De rijke jongeling was bijna een christen, dus in het geheel niet. Paulus leert in Romeinen 7:9: "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." En welk godsdienstig mens kan wedijveren met Paulus in zijn eertijds? Geen mens! De mens van nature leeft dus zonder de Wet, zonder de geestelijke betekenis van de Wet. Dat geldt ook voor de meest rechtzinnige kerkmensen die zonder Christus leven. Voordat Paulus de enge poort doorgaat in de Straat genaamd de Rechte, leert hij de geestelijke betekenis van de Wet kennen. Het heeft drie dagen geduurd eer Paulus de wetsdood sterft en Christus als het einde der Wet leert kennen tot zijn rechtvaardigheid door het geloof. Paulus spreekt dus uit ervaring en door de inspiratie des Geestes als hij schrijft: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven" Gal. 2:19a. Ja, die wetsdood geschiedt op de drempel van de enge poort. Er is geen mens die zonder die wetsdood tot het geloof in Christus komt, want de doorgang door de enge poort gaat door de crisis van de dood van Christus.

"Strijdt om in te gaan door de enge poort!"
Als we te maken krijgen met de bediening des doods, die van de Wet, dan ontstaat er een strijd. Die strijd begint geheel wettisch, want de mens wil niet sterven, hij wil het niet van God verliezen. Een mens die niet ontdekt is aan zijn vijandschap jegens God, heeft nergens last van, maar een waarlijk ontdekt mens, krijgt zichzelf voor 100% tegen als de Wet ingekomen is. De Wet wil volmaakte gerechtigheid door de werken en daaraan probeert die zondaar te beantwoorden, maar zijn toestand wordt met de dag slechter en zijn rampzalige staat voor God wordt met het uur duidelijker. Zo'n zondaar werkt met alle macht op de zaligheid aan, maar de Wet zegt hem de vloek en zijn doem aan. De Wet wil de daad zien en geen gepraat. Tenslotte valt hij uitgewerkt voor de poort in het stof des doods en daar worden zelfs zijn gebeden tot zonde. Dan komt ook duivel in het geweer, want die kan het niet verdragen dat een zondaar door de enge poort gaat. De duivel weet duivels goed dat hij zijn prooi dan definitief kwijt is. Een zondaar die voor de enge poort ligt als een helwaardige zondaar, is dus het doelwit van de pijlen des duivels. En de Wet bliksemt die zondaar ter aarde, want het gaat door de dood naar het leven. Daar heeft die zondaar nog geen weet van en ook geen hoop op. Voor hem is het een verloren zaak. Het gaat echter niet om onze dood, want dat is niet de grond. De grond der zaligheid is de dood van Christus en door Zijn opstandingskracht worden we uit onze doodstaat opgewekt, tenminste als we Zijn eigendom zijn.
Waar het dus om gaat is onze ingang door de enge poort, ofwel onze overgang van de dood in het leven. Als dat gemist wordt, dan kan men veel geleerd en beleefd hebben, maar alle overtuigende, bevindelijke en/of objectieve bijbelkennis, buíten de zaligmakende kennis van Christus, is op zichzelf genomen van geen betekenis. Het stuk der ellende is een toeleiding, maar het is Christus niet. Als Gods Woord en de bevinding der heiligen leren dat Christus het Leven is, -en dat is Hij- dan is alles buiten de geloofdsvereniging met het Leven de dood en een eeuwig zielsverderf. De toegang tot de smalle weg is de enge poort. Te eng voor een levende zondaar en pasklaar voor een dode zondaar.
Betekent het dat het Evangelie een krap Evangelie is? Nee, het Evangelie is ruimschoots genoegzaam om de hele wereldbevolking, vanaf Adam tot de wederkomst van Christus toe, te wassen in het bloed van Christus. Betekent het dat Gods volk met hun hakken over de sloot gered worden? Nee, want het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Zalig worden is evenwel een nauwelijks zalig worden, niet aan Gods zijde, maar wel aan 's mensen zijde, tenminste ten aanzien van zijn doorgang door de enge poort. "En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?" 1 Pet. 4:18. De Poort is eng en de weg is nauw. Door deze poort kunnen alleen naakte zondaren ingaan, die in de Poort bekleed worden met de gerechtigheid van Christus. Door deze poort kunnen allen failliete zondaren heen, die totaal bankroet zijn en een hemelhoge schuld hebben. Door deze poort kunnen alleen dode zondaren heen, die door de Wet gedood zijn. De jongeling te Naïn ging door deze poort. Hij ging door de Deur der schapen en werd van dood levend gemaakt, namelijk toen het Leven tegen de dood ging spreken, toen werd deze dode levend en stond op van de lijkbaar. Christus spreekt doden levend en dat is de doorgang door de enge poort. "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven", Joh. 5:25.
Christus is de toegang tot de smalle weg. Christus is de enge Poort. Hij is de énige toegang tot de smalle weg die ten leven leidt. Hij getuigt van Zichzelf: "Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden", Joh. 10:9.
Ja, en dan zeggen er sommigen dat deze Deur altijd open staat, maar zo is het niet. Waarom zou je anders nog moeten kloppen, smeken, wachten? Van een gesloten Deur wisten de dwaze maagden ook van, maar voor hen was de Deur definitief gesloten. De Poortwachter opent de Deur alleen voor verloren zondaren, want alleen doden en goddelozen worden rechtvaardig verklaard en wedergeboren tot een levende hoop. Dat is een ruim zalig worden, maar voor eigen waarneming wordt Gods volk als door het oog van een naald gered. Christus is het einde van de Wet en het einde van de Wet is de drempel van de enge poort. Op die drempel blaast de zondaar zijn laatste adem uit, de laatste adem van de oude mens. De oude mens sterft de wetsdood en de nieuwe mens staat met Christus op in een nieuw leven. Als de verloren zoon thuiskomt en de Vader zijn zoon tegemoet snelt, en de zoon als dood wordt opgevangen in de armen van de Vader, dan roept de Vader het uit: "Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden!" Luk. 15:24.
Als de ziel gered is, komt hij ook in de ruimte en in de vrijheid. De redding gaat als door het oog van een naald, maar eenmaal gered dan huppelt de ziel van zielevreugd, daar hij zijn wens verkregen heeft. In Christus is er een eeuwige ruimte voor verloren zondaren. Verloren zondaren zijn het voorwerp van de opzoekende zondaarsliefde van Christus, terwijl oudste zonen weigeren om in te gaan. Die doen wel belijdenis en bezetten dikwijls de kerkeraadsbanken, maar zij vieren hun vierdagen in de rechtzinnige berm van de brede weg en gaan voor eeuwig verloren.

Christus is niet alleen de Deur, Hij is ook de Weg. Christus is de enge Poort en de smalle Weg. Gods kinderen gaan niet alleen door Hem in, ze wandelen ook in Hem. "Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij", Hand. 17:28. Ze wandelen niet door aanschouwen, maar door het geloof. De smalle weg is een eenmanspad, je kunt er niet met vijf man naast elkaar lopen. Op deze weg kom je geen reformatorische reisburo's tegen. Ook geen Rijn- en Moezel-vakantiegroepen. Nee, dat soort reizigers kom je bij hopen tegen op de brede weg. Op de smalle weg loop je soms wel een eenzame reiziger achterop die zijn aangezicht gesteld heeft als een keisteen (Jes. 50:7). Zulke reizigers weten dat zij niet beschaamd zullen worden, want ze hebben hun betrouwen op de Heere gesteld op grond van Zijn eeuwig testament, dat zij zwart op wit kunnen tonen. Ze hebben de vrijspraak uit Zijn Eigen mond vernomen in de vergeving hunner zonden. Ze reizen getroost onder 't heiligend kruis naar erfgoed hierboven, naar 't Vaderlijk huis. Soms worden zij op een verraderlijke manier overvallen door de vorst der duisternis, want die is meer te vinden op de smalle weg dan op de brede weg. Niet zozeer in een 'briesende leeuw gedaante', maar in de gedaante van een 'engel des lichts'. Dan is de duivel het gevaarlijkst. De Heere laat het soms ver komen met de verzoekingen die hun pad kruisen, opdat de Zijnen geoefend zouden worden in de wettige strijd des geloofs. Het smalle pad des levens is dus geen vakantiepad, nee, het is een beproevingsweg. "Veel wederwaardighêên, veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die allen redt hen God. Hij is hun Heil alleen." Het geloof wordt beproeft, want een geloof zonder beproeving is een vals geloof. De gelovigen worden geoefend op de weg ten hemel. Zijn gaan soms door valleien des doods, door bezaaide en onbezaaide wegen, door eer en oneer, door goed gerucht en kwaad gerucht. Maar het is toch een weg waarop de dwaas niet zal dwalen en zijn voet niet aan een steen zal stoten. De reizigers op de smalle weg hebben een onfeilbare Gids: de Heilige Geest, die hen in al de waarheid leidt. Dat is Gods Woord, want de Heere werkt door Woord en Geest. Het Woord is hen een lamp voor de voet en een licht op hun pad. Ze hebben het Woord niet, nee, het Woord heeft hen. Zelf zijn ze dwalend van aard en zijn dikwijls de weg kwijt. Verdwaalde schapen kunnen alleen maar blaten: "Gelijk een schaap heb ik gedaald in 't rond, dat onbedacht de Herder heeft verloren. Ai zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond, want hij volhardt naar Uw gebôôn te horen."
En dan keren zij op eigen kracht weer terug naar de smalle weg. MIS! We kunnen het smalle pad wel verlaten, maar nooit uit eigen kracht terugvinden. Gelukkig hebben we een Goede Herder, volk des Heeren, want anders was het nog voor eeuwig kwijt. Hij zoekt en vindt Zijn verloren schaap en Hij legt het op Zijn schouders en draagt het naar huis, naar het Vaderhuis met de vele woningen. Christus drijft Zijn schapen niet voor Zich uit, nee, Hij gaat hen als hun Heillicht voor. Ze mogen Zijn voetstappen drukken. Er is op die weg geen plaats waar Christus niet is voorgegaan. In de diepste diepte is Hij reeds geweest en in al hun benauwdheden is Hij benauwd geweest. Hij hoort degenen die in gevang'nis kwijnen, want dikwijls prangt hen de nood, benauwdheid is nabij. Dat volk weet dat buiten Christus geen hulp te verwachten is. Soms zie je een doodbrakende reiziger aan de kant van de weg zitten, met het hoofd naar beneden gericht. Daar weten alle smalleweg reizigers wel van, want als de Heere Zijn aangezicht verbergt, dan worden ze verschrikt en dan weten ze niet waar ze het zoeken moeten. Ze zijn dan ook niet in staat de reis te vervolgen, omdat ze dan vrezen een dezer dagen om te komen in de handen van die helse Saul. Wat een wonder als de ene broeder de andere een hand en een voet mag wezen, want als de ene struikelt dan kan de andere hem oprichten.
Wat leven we dan nu in helse Saulsdagen. Er kunnen er nog geen twee met elkaar lopen. Als er een valt, stappen de anderen over hem heen en doen net of ze hem niet zien. Ja, aan priesters en levieten ontbreekt het niet op die weg, maar die gaan tegenover je voorbij. Dezulken zijn echter niet door de enge poort gegaan, maar over de muur geklommen. Ze reizen ook veel vlugger dan degenen die door de enge poort gegaan zijn. De pelgrims die door de poort gegaan zijn, zijn dikwijl kreupel aan beiden voeten. Ze kunnen niet zo vlug vooruit, want ze hebben -net als Jakob- een knak in hun leven. Daar kun je de ware Sionieten aan herkennen. Ze mogen soms wel meerijden op de wagen van Gods vrijwillig volk, want anders zouden zij teveel achterblijven. Maar ze liggen dikwijls in het hospitaal der Bethesda, omdat ze nog al eens lijden aan geestelijke bronchitis. Er reist echter ook een barmhartige Samaritaan op die weg heen en weer en die brengt al die doodbrakende reizigers naar het hospitaal, waar zij hemelse medicijnen krijgen toegediend, zodat ze weer op krachten kunnen komen. Daar klinkt het uit de mond van de hemelse Medicijnmeester: "Rust een weinig, want anders zou de weg voor u teveel zijn." Als de discipelen van Christus van vermoeidheid en beproeving dreigen te bezwijken, dan neemt de Heere hen weleens apart, opdat ze weer op krachten kunnen komen. "Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig; want er waren velen, die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten", Mark. 6:31.
Ja, de reizigers op de smalle weg worden Koninklijk verzorgd, want de weg is nauw en de gevaren talrijk. Vooral de nachten zijn vol gevaren en een sluwe rover maakt de weg dikwijls onveilig. Zijn naam is reus wanhoop. Steeds probeert hij vermoeide reizigers te ontvoeren naar zijn kasteel, dat in het moeras verborgen ligt. Eenmaal in de kerker van kasteel reus wanhoop, lijkt alle hoop op uitkomst vergaan. Maar wat reus wanhoop niet weet, is, dat al zijn gevangenen een sleutel op zak hebben van de poort van zijn kasteel. Die sleutel krijgt men van de Poortwachter van de enge poort. Als dan reus wanhoop slaapt, dan kunnen zijn gevangenen, tenminste, als zij zich de sleutel herinneren, het kasteel ontvluchten. Gevangenen die zo'n sleutel niet hebben, zijn over de muur geklommen en moeten hun leven lang in de kerker zuchten. Ze kunnen ook niet door anderen, die wel een sleutel hebben, geholpen worden, want elke sleutel hoort bij de persoon die deze sleutel in ontvangst genomen heeft. Een ander kan met een andermans sleutel niets beginnen. De beloften die in Christus ja en amen zijn, zijn particulier toegepast door de Heilige Geest. Ik kan het met een andermans geloof niet doen en er ook niet mee werken. Je hebt ook mensen die zeggen een sleutel gehad te hebben, maar als de beproeving komt, dan blijkt er opeens geen sleutel te zijn. Dan is er een bepaalde dominee beroepen en dan zijn er opeens een aantal mensen die een belofte gehad hebben dat hij komt en nog tot een grote zegen zal zijn voor de gemeente. Dat kan, maar als de zaken geheel anders lopen en niet uitkomt, dan blijkt men opeens geen belofte meer te hebben, of men zegt gewoon dat het een vergissing was. Ik zal u zeggen, lezers, als men zo met de beloften omgaat en de zaak blijkt niet waar te zijn, dan zou tante Lena, een geoefend kind des Heeren, tot zo iemand zeggen: "Dan mag je je staat voor God nog weleens nakijken."
Hetgeen God in Christus de ziel heeft beloofd, zal zeker vervuld worden. En van die inspraak, weten al Gods kinderen, want God spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft. De eerste keer tot levendmaking en tot rechtvaardigmaking, en bij vernieuwing tot herleving en heiligmaking der ziel.

Er zijn niet veel mensen die deze weg vinden. "Weinigen", staat er. Dat wordt ook bevestigd in Mattheüs 22:14: "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." Uiteindelijk is het toch een schare die niemand tellen kan, maar ze zijn dungezaaid op aarde. Het onkruid tiert welig, maar de ware tarwe wordt zelden gevonden. Alle uitverkorenen gaan evenwel in de tijd door de enge poort en zij komen allemaal behouden aan in de Stad die fundamenten heeft, Wiens Kunstenaar en Bouwmeester God is. De weg is wel nauw, want de Heere heeft de Zijnen geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden thuiskomst. Ja, dat zal straks het eeuwige wonder uitmaken. Dikwijls vrezen de reizigers op de smalle weg dat zij het einddoel nooit zullen bereiken. Als zij zien op de omstandigheden en op hun verdorven hart, dan slaat de schrik hen om het hart. De smalle weg is wel een gebaande weg, maar alleen voor het geloof. Het vlees kijkt om zich heen en ziet op de onmogelijkheden, maar het geloof kijkt recht voor zich uit en ziet op God en op hetgeen Hij beloofd heeft. Het ongeloof ziet op de bergen van onmogelijkheid en daar komt vlees en wereld bij, ja, en dan zitten ze in de put van moedeloosheid, maar als ze in de modder van hun bestaan dreigen te verzinken, dan blijft het Woord waar, dat Hij eens tot de ziel gesproken heeft: "Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer", Jes. 54:10.
Ja, de Heere bevestigt altijd Zijn eigen werk en Woord in de onmogelijkheid van ons bestaan. Zonder hem kunnen wij immers niets doen. En dat houdt wat in, hoor. Dan moet je eerst uitgewerkt zijn, uitgehongerd, uitgeredeneerd, uitgerangeerd, uitgepraat en uitgeweend. Dat is een mens zomaar niet, ook niet na ontvangen genade, want juist na ontvangen genade komt de mens erachter dat hij geheel vleselijk is, verkocht onder de zonde. Hij is wel van de heersende macht der zonde bevrijd, maar niet van de zonde zelf. O, in het begin van de weg dan gaat het van kracht tot kracht steeds voort, maar hoe verder op de weg, hoe vleselijker, hoe groter beest. Geloof je het niet? Dan weet u er niets van. Hoe verder op de weg, hoe onmogelijker. Weet je wat dat volk wenst? Dat ze Zijn Naam nog eens spellen kon, want de gelovigen worden van 'grote gelovigen', beginnelingen, die stijl en diep afhankelijk zijn van de invloeden des Geestes. In het begin hebben ze meer vuur dan licht, maar hoe verder op de weg hoe meer het vuur raakt uitgedoofd. Er blijft een klomp vlees over dat van genade leven moet. In het begin menen ze alles te doen door genade, maar hoe verder op de weg dan doet de genade het alleen. Ja, dat volk raakt uitbekeerd en onbekeerd en houdt Christus als hun enige Bekering over. In de aanvang willen ze heel de wereld wel bekeren, maar hoe verder op de weg, hoe onbekeerder ze zelf worden. Gods volk wordt de zonde zat en het vlees moe. Hoe dichter ik nader bij het huis van mijn Vader, hoe meer dat ik hijg naar het einde van de krijg. Ja, soms verlangen ze ontbonden te zijn en altijd bij de Heere te wezen. De tijd gaat snel, maar soms ook veel te langzaam. Gods volk moet leren de raad Gods uit te dienen. En in hun grijze jaren zullen ze nog gewenste vruchten dragen. Gods volk ziet zelf haar vruchten niet. De werken volgen met hen. Het zijn de onvruchtbaren die niet gebaard hebben (Jes. 54:1). Ja, dat volk mag vrolijk geschal maken, want de kinderen der eenzame zijn meer dan die de man heeft. Ze worden niet allemaal oud, maar Gods beproefde en vervolgde volk is vroeg grijs. Het zijn de ouden van dagen, oud en der dagen zat. Ze zijn meer zat van zichzelf, dan van een ander. In hun eigen oog schatten ze zich niet meer dan een brandhout voor de hel, maar bij God zijn ze uitverkoren en dierbaar. Zwart, doch lieflijk, ja, in Zijn ogen.
Welaan lezer, ik heb u voorgesteld de brede en de smalle weg. Het is of-of. Of we lopen op de brede weg des verderfs, of op de smalle weg des levens. Er is geen derde weg, geen grijs gebied, geen niemandsland. De brede weg hoeven we niet op te zoeken, want daar lopen we van nature allemaal op. De brede weg is een gladde weg, een geplaveide weg. Je hoeft er geen moeite voor te doen om op die weg vooruit te komen. Dat gaat vanzelf en op die weg heb je vrinden genoeg. Ze houden elkaar vast en doen alles met elkaar. Maar o wee, als God er eentje losmaakt uit die massa. Dan staat de hel recht overeind. Dan verlies je al je vrienden, dikwijls ook je familie, soms tot je vader en moeder toe. De psalmist wist er van: "Mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen", Ps. 27:10.
Gods ware volk is dikwijls eenzaam, niet zozeer naar het vlees, soms ook, maar veelmeer geestelijk. "Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar." Gods kinderen zijn wees; de strijdende Kerk is een wezenkerk, in staat van ondertrouw, want de bruiloft des Lams is boven.
Behoort u ook tot dat vergeten Sions volk, lezer. Of schrijf ik vreemde taal voor u? Of bevindt u zich wellicht nog op de brede weg? Dat kan ook op een heel vrome manier. Je hebt mensen die kijken zo zwaar als dieplood, maar vraag niet naar hun bekering, want dan is men niet thuis. Diep in 't zwart zonder God en Christus en net zo verdoemelijk als, laten we het maar eens grof zeggen: als op het naaktstrand. Anderen laten zich bij hopen door Hegger zalig spreken, want zo oud als hij is, 'broedert en zustert' hij er nog lustig op los. Och, we mogen dezulken geen ingebeelde zegen misgunnen, maar er is geen onderscheid. God maakt onderscheid. Hij verkiest en doet naderen. De mens is en blijft een bedrieglijk wezen, ook na ontvangen genade. God maakt Zijn volk wel eerlijk en oprecht, maar het vlees wordt nooit bekeerd. Het vlees blijft een klomp bedrog en aangezien Gods ware kinderen geheel vleselijke zijn, kunnen ze zich boven geen mens verheffen. Sommigen zijn met zoveel genadegaven bedeeld, dat de Heere dezulken een scherpe doorn in het vlees geeft, opdat zij zich niet zouden verheffen. Ik had een oude vriend. Hij zei: "De vloeken slaan soms door mijn hart, maar ik weet toch dat God mijn God is." Ja, het vlees is een vloekende ketellapper gelijk. Het vlees deinst nergens voor terug. Gelukkig volk dat aan de Wet gestorven is, want over dat volk zal de zonde niet meer heersen, want zij zijn niet onder de Wet, maar onder de genade. Kunnen ze dat altijd vasthouden? Nog voor geen seconde, nee, dat volk wórdt vastgehouden, van onder eeuwige armen. Gods volk kan het nooit meer verzondigen, ja, wel in de inleving, zelfs dagen zonder getal. Ze kunnen zich voor een tijd uit de gemeenschap des Heeren zondigen, maar nooit uit het hart des Vaders. Ze kunnen zich nooit uit de handpalmen van Christus zondigen, want daarin staan ze gegraveerd. Hun muren zijn steeds voor Hem. Langs de smalle weg staan hoge muren, maar soms ook overdwars op de weg. David had ook van die overdwarse muren in zijn leven, niet om overheen te komen, tenminste niet in eigen kracht. Maar als de Heere het hart bezet, dan zegt David: "Met mijn God spring ik over een muur en dring ik door een bende."
Kent u die bendes ook, lezer, die stierenheiren, die sterke stieren van Basan? Ja, als je ze van een afstand beziet, dan gaat het nog wel, maar als die felle krengen je omringen, dan moet ik het afleggen, want ik heb geen wapens in de strijd. Nee, dan bezwijk ik, omringd door tegenspoed, maar in dat verlies ligt de winst, want als de Heere Zijn rechterhand gaat opheffen tegen al die sterke stieren van Basan, dan moeten ze het veld ruimen. En die sterke stieren van Basan moeten we niet in de wereld zoeken, nee, die zitten in de kerk. Dezulken doen zich dikwijls heel ootmoedig en vroom voor, maar van binnen zijn het grijpende wolven. Dezulken zijn maar op één ding uit, namelijk op eigen eer en op de gunst van mensen. En als er een kind van God hun pad kruist, dan stellen zij alles in het werk om die verdacht te maken en in een kwaad daglicht te stellen. Dat hoeft niet gratis. Als God komt met Zijn oordelen, zullen er duizenden vallen. De Heere heeft het beloofd: "Aan uw zijde zullen er duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken", Ps. 91:7. De Heere weet Zijn beproefde volk, in de ure der verzoeking die over de gehele wereld komen zal, wel te bewaren. Hij kent hun zitten en hun opstaan, wat zij beraden of willen betrachten, Hij kent van verre reeds hun gedachten. De Heere weet wat van Zijn maaksel zij te wachten, hoe zwak zij zijn, klein van moed en krachten, en dat zij stof van jongsaf zijn geweest. Hij weet ook waar ze wonen, namelijk daar waar de troon des satans is. Vervolgd, doch niet verlaten. Welaan, volk des Heeren. Nog slechts een verdrukking van tien dagen en dan zullen we de Koning zien in Zijn schoonheid in dat vergelegen land. De Heere is echter alle dagen nabij, tot de voleinding der wereld, want Hij is ons ten Schild in het strijdperk van dit leven. En onze Koning is van Isrels God gegeven. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl