HEMELS ONDERSCHEID
HEMELS ONDERSCHEID        
Plaats in winkelmandjeMandje
Schriftlezing: 1 Korinthe 15

Geliefde lezer(es), het onderwerp dat wij met de hulpe des HEEREN voor u hopen te verklaren, is naar aanleiding van het te lezen Schriftgedeelte, nl. uit 1 Korinthe 15, daarvan het 41e vers, waar staat opgetekend: "Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in de heerlijkheid van de andere ster."

Voordat wij met u hierover willen nadenken, zouden wij uw aandacht willen bepalen bij de heerlijkheid van die hemellichamen onderling. Eerst in natuurlijk opzicht, en dan ook in geestelijk opzicht. Wij staan stil aan de hand van een drietal gedachten:

1. Wat verstaan wij onder de heerlijkheid der Zon?
2. Wat verstaan wij onder de heerlijkheid der maan?
3. Wat verstaan wij onder de heerlijkheid der sterren?


Geliefde lezer(es), daar wordt in ons tekstgedeelte gesproken over een drietal heerlijkheid. In de eerste plaats wordt er gesproken over de heerlijkheid der zon, want zij is heerlijk. In de tweede plaats wordt er gesproken over de heerlijkheid van de maan, die is ook heerlijk, maar onderscheiden van de heerlijkheid der zon. In de derde plaats wordt er gesproken over de heerlijkheid der sterren, want die is talrijk.
Daar is geliefde lezer(es), in het grote heelal maar één zon, en daar is ook één maan, maar er staan duizenden miljoenen sterren te fonkelen bij nacht. Dat is ook zo in het geestelijke Koninkrijk van God. Want daar is maar Eén Zonne der Gerechtigheid, Die de ganse kosmos bestraalt. Daar is ook een maan in het geestelijke leven. Dat betekent al het ondermaanse hier op aarde, want de vrouw (de Kerk), uit Openbaring 12, heeft de maan onder haar voeten. Aan al het 'ondermaanse' is zij gestorven. Al wat uit stof is bekomt een end', door de tijd die alles schendt. Het ondermaanse is aan zoveel slingeringen en onzekerheden onderhevig, net als het schijnsel der maan. De maan zal veranderen in bloed, voordat die grote en doorluchtige dag des Heeren komen zal. Deze aarde gaat voorbij met alles wat daarin beweegt en leeft, maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. Gods kinderen zijn de sterren in geestelijke opzicht. De sterren hebben talrijke heerlijkheid, die afkomstig is van de Zonne der gerechtigheid. De heerlijkheid van de natuurlijke sterren is een type van de heerlijkheid der Kerk in Christus. Zoals de maan verduisterd wordt, geheel of gedeeltelijk door de aarde, zo worden de sterren niet verduisterd. Want hun blijdschap zal dan onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. De Bron van alle goed is God in Christus. De Zon, die de gloed van Zijn heerlijkheid uitstraalt op de Kerk (op de sterren), is de Oorzaak van hun schijnsel en heerlijkheid.

Wij hadden een thema gesteld, namelijk "Hemels onderscheid" en wij willen u vanuit het Woord iets verklaren van het onderscheid in de geestelijke sterrenheerlijkheid.
Ooit zei er iemand in een gemeenschappelijk gesprek, dat de hemelingen allemaal gelijk zouden zijn. Maar wij vroegen de vergadering: "Is dat zo?" De reactie luidde eenparig: "Dat is zo."
Gods Woord verklaart ons echter geheel iets anders, want er is hemels onderscheid tussen de sterren onderling. Wij maken dat onderscheid niet, God maakt onderscheid, een hemels onderscheid. En dat hemelse onderscheid zal daarin bestaan, dat al dat onderscheidene zal zijn tot verheerlijking van Gods Naam Die heerlijk is. Dus daar is een onderscheid, en onze tekst spreekt daarvan: "Een andere is de heerlijkheid der zon, een andere der maan en een andere der sterren." En nu komt het onderscheid: "Want de ene ster verschilt in de heerlijkheid van de andere ster."
Dus Gods Woord zegt ons -en sla de kanttekening van de Staten Vertaling er maar op na- dat er een onderscheid is tussen de sterren onderling, wat betreft hun heerlijkheid.
In dat gemeenschappelijke gesprek werd dat verkeerd verstaan. Men verstond het zo, dat het ene kind van God meer zou zijn als de andere in Gods ogen. Dat is een misvatting, want een klein sterretje schittert net zo volmaakt als een grote ster, alleen die grote ster weerkaatst meer glans van Christus dan dat kleine sterretje. Het onderscheid zit in de mate van de volheid.
En dat is in de bedeling der genade aan deze zijde van het graf ook zo. De oudjes zeiden daarvan: "Een emmer is vol, maar een vingerhoedje is ook vol." Tegenwoordig wil men alleen volle emmers, maar die Kananese vrouw had aan een paar brokjes hemels manna genoeg. Met een vingerhoedje genadebrood was zij geholpen. Die brokjes was zij nog niet eens waard. En wat ontving zij? Het hele Brood! Want Christus zei tot haar: "O vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wilt."
Dus die vrouw nam de laagste plaats in voor die Grote Davids Zoon. Zij nam er genoegen mee om als een hond aan Zijn voeten gekluisterd te liggen, en zich met de gevallen brokjes brood te spijzigen en te laven.
We gaan verder: "Een andere is de heerlijkheid der zon", ja, want daar moeten alle sterren het van hebben, van de heerlijkheid der Zon, namelijk de Zonne der Gerechtigheid.
In onze dagen overheerst de antropologische godsdienst. Men spreekt veelmeer vanuit de mens dan bij God vandaan. Bij een menscentrische godsdienst wordt er overheersend over de sterren gesproken, over Gods volk, maar er wordt weinig gesproken over de Zonne der Gerechtigheid. Hoe komt dat?
De oorzaak daarvan ligt bij de mens zelf, niet bij God. Want God is enkel Licht, bij Hem is geen duisternis. De duisternis ligt aan onze kant en waar moet de duisternis anders over praten dan over de duisternis? Want vergeleken bij de Zonne der Gerechtigheid, is de grootste ster maar een duistere schaduwvlek. Of wilt u het schepsel verheerlijken boven de Schepper?
Als we echt bekeerd zijn van 'het bekeerd zijn', dan zal het kleinste sterretje niet verdragen dat het altijd maar over de sterren gaat. Het gaat om Hem, het Begin der (her)schepping Gods, niet om het schepsel. Straks zullen Gods kinderen hun kronen werpen aan Zijn gezegende voeten, met de jubel: "Het is door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen."
Maar nochtans blijft het waar, dat de ene ster verschilt in de heerlijkheid van de andere ster. Gods Koninkrijk is zo veelkleurig, dat is niet in woorden uit te drukken. Paulus was opgetrokken tot in de derde hemel. Daar heb je nu zo'n onderscheid, maar Paulus kon daarvan niets zeggen: "Wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord, en wat in geen 's mensen hart is opgeklommen, dat heeft God bereid voor degenen die Hem vrezen." En dat zullen zijn, de kleinen en de groten. Dus de ene ster is klein en de andere ster is groot. "Want de heerlijkheid van de ene ster verschilt met de heerlijkheid van de andere ster."
Nu wordt er met 'de kleinen' niet bedoeld, dat die maar met een klein beetje licht tevreden zijn, nee, zij zijn alleen met het Lam tevreden. Er is een geslacht dat met zo weinig mogelijk "genade" de hemel wil aandoen, en dat is een verderfelijke godsdienst in onze dagen. Dat geslacht loopt altijd op de rand van wat wel mag en wat niet mag. Gods volk leeft niet van moeten en mogen, maar van vrije genade. Dat volk is aan het moeten gestorven en in de heerlijke vrijheid van Christus gezet. Ja, daar komt alles tegenop, zelfs onder Gods volk. Een grote ster heeft niet het recht om tegen een klein sterretje te zeggen: "Jij hoort er niet bij", of: "Jij doet nog niet mee; jij stelt nog niets voor." Welnee. Het lichaam van Christus is een volmaakt lichaam, daar kan, met eerbied gesproken, geen lichaamsdeel aan gemist worden. Zomin de hand van een natuurlijk lichaam tegen de voet kan zeggen: "Ik heb u niet van node", veel minder zal de hand van het geestelijke lichaam van Christus tegen de voet zeggen: "Ik heb u niet nodig." Als dat zou kunnen, dan zou men het Lichaam van Christus kunnen delen en kunnen scheiden, en dat is eeuwig onmogelijk. Maar de leden onderling zijn wel zuiver onderscheiden, namelijk in werking en kwa glans. Ook van een natuurlijk lichaam zal het linkerbeen niet tegen de rechterarm kunnen zeggen: "Wij hebben dezelfde werking." Hoeveel te meer ligt het dan onderscheiden, wat betreft het Lichaam van Christus. Dus de leden hebben niet allemaal dezelfde werking, maar werken wel allen door dezelfde Geest, daarom kan er niet eentje gemist worden. Dat was trouwens ook zo in de oudtestamentische tabernakel, daar kon geen onderdeeltje gemist worden. Het kleinste gordijnhaakje was net zo onmisbaar als het gordijn zelf. Dan moet men niet beweren dat het gordijnhaakje dezelfde werking heeft, of in dezelfde mate gezien wordt als het gordijn. Gods Koninkrijk is een onderscheiden Koninkrijk, een veelkleurig Koninkrijk. Het onderscheid in het genade- en/of hemelleven, daarin is geen gebrek, welnee mens, dan versta je niet van hetgeen de Heere onderscheiden geschapen heeft, noch in de schepping, noch in de herschepping. Elk kind van God is hergeschapen tot de ere Gods, al heeft hij maar een kruimel genade. Daar komt God echt niet aan te kort. Daar komen de hemelingen ook niet aan te kort, anders zou er gebrek zijn in God, maar in God is er geen enkel gebrek. God is de Volmaakte en de Volzalige in Zichzelf en heeft niet nodig om door mensenhanden gediend te worden.
Dus er is een heerlijkheid der Zon, een heerlijkheid der maan en een heerlijkheid der sterren. De heerlijkheid der Zon is gelegen in de Zon Zelf, want al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Christus is het Afschijnsel van Zijns Vaders heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid. Dat is de heerlijkheid der Zon. "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk", Kol. 2:9.
Zonder de Zonne der Gerechtigheid heeft de maan geen heerlijkheid en de sterren ook niet. De heerlijkheid der maan wijst op de heerlijkheid der Zon, ook al is het volslagen duister in de ziel. Gods volk vaart niet altijd op open zee onder een hemelsblauwe lucht, nee, de dagen der duisternis zullen velen zijn. Maar in die duisternis zal de Heere Zijn volk een Licht zijn, middels de prediking des Woords. De beekjes der rivieren zullen verblijden de stad Gods. En als de strijd Godes is, staat de Zon stil te Gibeon en de maan in het dal van Ajalon (Joz. 10:12).
Ja, dan komt de eeuwigheid in de tijd als de Heere woning maakt in onze harten. De Kerk van Christus zal heerlijkheid hebben. "Wie is zij, die er uitziet als de dageraad, schoon, gelijk de maan, zuiver als de Zon, schrikkelijk als slagorden met banieren?" Hoogl. 6:10.
De heerlijkheid der Zon is een andere dan de heerlijkheid der maan en die der sterren. Christus heeft eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid in onverderfelijkheid. Adam had ook heerlijkheid, maar een andere, namelijk een vergankelijke. Adam had aardse heerlijkheid, maar Christus heeft hemelse heerlijkheid. "Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam. Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende Geest. Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den Hemel", 1 Kor. 15:44-47.
Adam was de maan en Christus is de Zon. De maan zal schaamrood worden (Jes. 24:23), haar licht niet laten lichten en haar schijnsel niet meer geven, doch Christus zal Zijn volk tot een eeuwig Licht wezen (Jes. 60:20). De zon is de heerlijkheid des hemels, de maan is de heerlijkheid des nachts en de sterren de nachtelijke heerschappij des hemels (Ps. 136:9). Christus is de Heerlijkheid des Vaders en Adam is in dat Beeld geschapen. Adam was beelddrager Gods. Door de zondeval is Adam dat beeld verloren en wij met hem. In Christus worden wij weer hersteld in dat Goddelijke Beeld. In Christus dragen wij echter geen aardse heerlijkheid, maar hemelse heerlijkheid. "Hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanige zijn ook de hemelsen", 1 Kor. 15:48. Christus is geen geschapen Beelddrager, nee, Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en draagt alle dingen door het woord Zijner kracht (Hebr. 1:3). Christus' heerlijkheid is van eeuwigheid, want Hij is niet uit de aarde aards, maar is de Heere uit de hemel. In Johannes 17:5 bevestigt Christus Zijn Goddelijke heerlijkheid. Hij bidt: "En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was." Van Christus staat geschreven: "Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God", Ps. 90:2. De heerlijkheid van de Zonne der Gerechtigheid is een eeuwige heerlijkheid. De eeuwige heerlijkheid is niet de hemel, maar Christus Zelf. Daarvan getuigt Petrus: "De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden", 1 Pet. 5:10.
In het hemelse Jeruzalem zal er geen nacht meer zijn, want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars (Openb. 21:23). In en door Hem lichten de sterren, de hemelingen, namelijk door het Licht dat van Zijn aangezicht straalt. In Christus is de Kerk een stad op een berg en een licht op een kandelaar. Zonder Hem kunnen wij niets doen. Zonder Hem zijn wij enkel duisternis, doch het volk dat waarlijk in duisternis gezeten is, over haar zal het Licht opgaan. "Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op", Jes. 60:1.
De apostelen en profeten waren grote lichten, helder schijnende sterren, pilaren in Gods Koninkrijk. "De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen", Spr. 9:1. De zeven pilaren, ofwel de zeven sterren, zijn de patriarchen, profeten, apostelen, evangelisten, herders en leraars. "Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods", Openb. 3:12. Het Huis van de opperste Wijsheid is gebouwd op het enige Fundament, Jezus Christus en de huisgenoten Gods zijn gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is. De hemel is het Huis Gods en aan dat firmament twinkelen de sterren. En de ene ster verschilt in heerlijkheid met de andere ster. Ik denk dat de apostel Paulus een van de heerlijkste sterren is aan het hemelse firmament. Paulus was een ontijdig geborene, maar hij is de grote avondster die zijn schijnsel al geeft als de andere sterren nog onzichtbaar zijn. Hij noemde zich de minste van al de apostelen, maar hij had overvloediger gearbeid dan zij allen, namelijk door de genade Gods. Mozes is ook een der grote sterren. Zijn aangezicht blonk van hemelse glans toen hij van de berg afkwam. Hij had de heerlijkheid Gods gezien op de berg en Paulus had de heerlijkheid Gods aanschouwd toen hij opgetrokken werd in de derde hemel. Ook Elia is een heldere hemelse ster en hij was met Christus en Mozes aanwezig op de berg der verheerlijking, waarvan Petrus, Johannes en Jakobus getuigen waren. Petrus wilde wel tabernakelen maken, voor Christus een, voor Mozes een en voor Elia een, maar toen de Zonne der Gerechtigheid ging schijnen met Goddelijk glans, moesten Mozes en Elia verdwijnen, want toen zagen zij niemand anders dan Jezus alléén.
Er zijn ook dwalende sterren. "Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt", Jud. 1:13. Ook de duivel is zo'n dwalende en vallende ster. Christus zegt in Lukas 10:18: "Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen." Vallende sterren maken enorme kraters in het aardoppervlak. Zo richt de duivel enorme verwoesting aan in de wereld en zo het mogelijk ware ook in de Gemeente Gods. Christus staat echter Borg voor Zijn Gemeente. "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn Gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen", Matth. 16:18.
Christus houdt de zeven sterren in Zijn rechterhand en niemand zal ze uit Zijn hand kunnen rukken. Hij gaat Zijn Gemeente met Zijn heillicht voor. Zijn oog is op allen die Hem vrezen. Hun gebeden heeft Hij nimmer afgewezen. Christus is het Hoofd Zijner Gemeente en de leden zijn Zijn lichaam. Er mag geen onenigheid zijn onder de leden van het Lichaam van Christus, want Christus wil dat zij één zijn. Christenen zijn elkanders leden. "Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden", Rom. 12:5.
Het verschil in heerlijkheid en werking mag niet tot onderlinge wedijver en/of verwijdering leiden. Eén is uw Meester, namelijk Christus en als wij Hem liefhebben en door Hem geliefd zijn, hebben wij ook lief degenen die tot het huisgezin van Christus behoren.
Nu is het in onze dagen zo dat je de liefde bijna niet meer kwijt kan. Er heerst een verschrikkelijke achterdocht, ook onder het volk van God. De eerste liefde is massaal verlaten, zelfs ten koste van de Waarheid. Er kunnen er nauwelijks twee met elkaar lopen. John Bunyan ging op het laatst van zijn leven per paard eropuit om twee onenige broeders met elkaar te verzoenen, door de liefde van Christus gedreven. Het koste uiteindelijk zijn leven. Dat is de ware liefde, maar die liefde is schier verdwenen. Vele liggen op het bed van zorgeloosheid, zijn betoverd en hebben de zinnen verblind en zoeken niet hetgeen van Christus is. Ook is de nuchterheid (1 Pet. 5:8) ver te zoeken in onze dagen en dat gaat altijd ten koste van de waarheid die naar de godzaligheid is. Daarentegen zijn vele belijders met kinderachtigheid vervuld. Ze staan wel voor zichzelf in, maar als het gaat over de ere Gods, dan zijn ze niet thuis. Dezulken zoeken zichzelf en niet hetgeen van Christus is. Als je niet van 'het kerkje' bent, zie je ze nooit weer. Ze beroemen zich op kerk en godsdienst, echter ten koste van de ware eenheid. Dat God Zich wereldwijd een Gemeente ten eeuwige leven vergadert, hebben zij geen boodschap aan. De vrome clubjesgeest viert hoogtij en het christendom viert haar vierdagen in onze dagen, echter zonder de ware liefde. Er waait een geest door de kerken van raak niet, smaak niet en roer niet aan, van vrede, vrede maar geen gevaar, maar voor het levende Kind is geen plaats in de kerkelijke herberg. De godsdienst regeert, tenminste zo lijkt het, en het verstand zit bij velen achter de ellebogen. Geleerdheid is echter nog geen bekeerdheid, want de kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. Ach, wat leven we in een bedroevende tijd. Echte vrienden, buiten Christus, zijn er bijna niet meer te vinden. Het is Sion zeggen zij, niemand vraagt naar haar. Christus vergeet Zijn volk echter nooit, van Hem geldt: "Een vriend heeft te aller tijd lief, en een broeder wordt in benauwdheid geboren", Spr. 17:17. O, welke Vriend is onze Jezus, Die in onze plaats ging staan? In al onze benauwdheid is Hij benauwd geweest, volk des Heeren. Hoe is het dan mogelijk dan broeders van hetzelfde kruis elkaar zo negeren en benauwen kunnen? Men kan de waarheid niet meer verdragen. De pinnen zijn losgemaakt, de palen verzet. De bede moge wel vermenigvuldigen: "Man Gods, de dood is in de pot!"
O, mocht die meerdere Eliza Zijn zout er nog eens inwerpen, want het barst in onze dagen van de wilde kolokwinten tot in de kerkenraadsbanken en op de preekstoelen toe. Maar als Christus met het zwaard Zijns monds zal gaan spreken, dan zullen er duizend aan Zijn zijde vallen en tienduizend aan Zijn rechterhand (Ps. 91:7).
Nu we het toch over wilde kolokwinten hebben, vertel ik u het volgende verhaal. Een rechtzinnige dominee, tenminste daar moet hij voor doorgaan, wilde onlangs geen jong stel trouwen, omdat de man van het stel na zijn huwelijk bij de OGG wilde kerken. Die dominee was van de Mallan-kerk en zei tegen het stel dat hij hen niet trouwen wilde omdat 'de kerk' ertussen zat.... En zijn kerkenraad stond PAL achter hem.... Wat een wettische vervloekte godsdienst, erger dan het judaïsme! De dood in de pot!
Onlangs preekte er een kandidaat, ik werd er beroerd van. Niet van die tobberd van een man, maar van de warhoofdige inhoud van zijn preek. Wat een gifmengerij van Wet en Evangelie. Er was dan ook niets van God bij. "O mijn ingewand, mijn ingewand! ik heb barenswee, o wanden mijns harten! mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want gij, mijn ziel! hoort het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei", Jer. 4:19. Maar de week daarop preekte een knecht Gods door de Heilige Geest en dat gaf leven aan mijn ziel. Ik zat daar in de dood van mijn bestaan, want zonder Christus heb ik geen bestaan. De Heere bevestigde al wat Hij gesproken had met kracht in mijn hart. Ik mag achter de meerdere Jozua aankomen als een Kaleb en Kaleb betekent 'hond'.
U ziet, op Gods ware knechten rust de Geest en dat maakt altijd het verschil uit in de ambtelijke bediening. Men kan waarheid preken, waarheid op waarheid stapelen, de zuivere leer voorstaan en geloven, maar als een prediker de Geest niet heeft, is het allemaal de dood in de pot. Gods ware knechten hebben de zalving van de Heilige Geest en dat zijn er maar zeer weinigen in onze dagen. Om zichzelf te verschonen zeggen sommigen: "Ik kan de toepassing niet geven", dat is wel waar, maar Gods ware knechten brengen de Geest mee, brengen God mee. Zij spreken en preken het Woord met de autoriteit van de Heilige Geest. Ik zeg niet altijd, maar wel doorgaans en als het anders is, is er wezenlijk iets mis. Ja, er is verschil in heerlijkheid, maar de kleinste getuige van Christus straalt iets van de volheid van Christus uit, anders is het Woord niet waar.
O, dat God al die dode letterknechten eens de zak gaf, dan hadden we wel een massa lege preekstoelen, maar dat kon nog eens wat uitwerken. Er kon nog eens een volk in de nood en in de schuld komen dat God ging aanroepen bij dagen en bij nachten. De velden zijn reeds wit om te oogsten. "De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; daarom, bidt den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote", Luk. 10:2.
Eén getrouwe getuige van Christus heeft oneindig veel meer te zeggen dan 10.000 reformatorische letterknechten bij elkaar. De Heere verwekke nog mannetjes uit het stof, door Hem bekeerd en geleerd, afbekeerd en onbekeerd, om Christus en Dien gekruisigd te preken, de broeders te stichten en te vermanen en de hel leeg te roven in Zijn Naam. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder; en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van den basilisk (Jes. 11:8), want God is machtig te verlossen door velen of door weinigen, Zijn Naam ter eer, ach, wanneer? Nee, niet ach wanneer, want de ure komt en is NU! Dat de doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die de gehoord hebben, zullen leven. Elk ogenblik van de dag bekeert God verloren zondaren, waar ook ter wereld. Zijn Huis moet vol worden en ze zúllen komen, door 't Godd'lijk Licht geleid, om 't nakroost, dat de Heer' wordt toebereid, te melden 't heil van Zijn gerechtigheid en grote daden. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl