|
|
IK BEN ZWART, DOCH LIEFLIJK... (deel 2)
| |
|
|
In het paleis van de Koning zijn geheime kameren, waarin niet iedereen wordt ingeleid. De meesten van Gods volk staan in de voorhof en komen af en toe in het heilige, maar voor hun gevoel nooit in het heilige der heilige, terwijl Christus hen wel op Zijn hart heeft en als Hogepriester voorbidding voor hen doet bij Zijn Vader. De van verre staanden werpen weleens een blik in het heilige der heilige door het geloof, want het Voorhangsel is gescheurd. Dat weten ze bij bevinding, maar ze zijn te beschroomd om toe te lopen en dat, terwijl ze een vrije toegang hebben door één Geest tot de Vader. Ze vertoeven veel op de akker van de meerdere Boaz en hebben wel ontmoetingen met de Koning, o zeker, maar kleingeloof weerhoudt hen van de berg Thabor. Het zijn de dochteren van Jeruzalem, de van verre staanden, die heilig jaloers zijn op de Bruid, op de koningin van de Koning der koningen. Soms verzoekt de Koning de koningin om bij Hem op audiëntie te komen en dan leidt Hij haar in statie tot Zijn woning, tot in Zijn binnenkameren. Dat ziet de Bruid de verborgenheden der godzaligheid zo klaar en zo helder liggen, dat zij met de koningin van Scheba uitroept: "De helft is mij niet aangezegd", 1 Kon. 10:7. De schatten van koning Salomo versmelten bij het zien van de schatten van de meerdere Koning Salomo. Weet u wat de binnenkameren van de Koning aan schatten in zich hebben? Ik ga alle kamers en schatten niet behandelen, maar de tabernakel Gods bestaat namelijk uit drie kamers. De voorhof, het heilige en het heilige der heilige. Ik beperk mij tot de binnenste kamer, namelijk het heilige der heilige. In de binnenste kamer van zowel de oud- als de nieuwtestamentische tabernakel, staat de ark en daarin liggen de twee stenen tafelen met de heilige Wet Gods daarin geschreven, de bloeiende staf van Aäron en het kruikje met manna. Onder de oudtestamentische tabernakel verstaan we de letterlijke ark, zoals Mozes die gebouwd heeft. Onder de nieuwtestamentische tabernakel verstaan we de bediening der verzoening, waarin de Ark, Christus, centraal staat. In Hem zijn alle schatten verborgen, die God aan Zijn kinderen openbaart. De schatten die in de oudtestamentische ark onder het verzoendeksel lagen, liggen ook in de nieuwtestamentische Ark, niet letterlijk, maar geestelijk. De Wet is geestelijk, doch ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde, zegt Paulus in Romeinen 7:14. Als we die geestelijke schatten door het geloof gadeslaan, worden we nader ingeleid in Zijn volbrachte Middelaarswerk, want de Ark is Christus. Met de uitleg over de binnenste kamer van de Koning der Kerk wil ik slechts wijzen op de plaats van de Wet in het kader van het werkverbond en in het kader van het genadeverbond. Laten we de schatten van ‘s Konings binnenste kamer eens nader bezien. Het hart van Christus is er in uitgestald. Daar staat de Ark, die van God gunst getuigt, namelijk: verzoening door voldoening. In de ark ligt de Wet, die door Gods vinger in de twee stenen tafelen is gegraveerd. De Wet in de ark ziet op het drievuldig ambt van Christus. Christus regeert niet bij de gratie van de Wet, Hijzelf is Rechter en Wetgever. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18). Hij zegent en maakt rijk en voegt er geen smart bij, want in de grootste smarten, blijven onze harten, in de HEER' gerust. Christus regeert en beteugelt de ongelovige wereld door de Wet, doch Zijn volk regeert Hij door het Evangelie der liefde. Zijn geboden zijn niet zwaar, want wat Hij gebiedt, geeft Hij, met het geloof erbij! Dat is toch een ruim Evangelie. Als Christus in Mattheus 11:29 zegt: "Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor uw zielen", legt Hij met het gebod Zijn juk Zelf op de geloofsschouders van Zijn kinderen. Deze tekst staat echter in de gebiedende wijs. Doet Christus met dit gebod een beroep op onze vrije wil? Of doet Hij een beroep op ons geloof? Antwoord: Geen van die beiden. Wat Christus hier beveelt, geeft Hij metterdaad door Zijn Geest. Dat is Evangeliebediening. De discipelen moeten alle volkeren gaan leren, alles wat Christus hen geboden had. Wat heeft Christus geboden? Om alle volken te prediken bekering en vergeving der zonden. In de onderhouding van de leer van Christus is grote loon, genadeloon! Christus zegt niet voor niets: Dit gebod gééf Ik u (met de vervulling erbij). Christus is geen bedelaar, maar Bevelhebber. Hij zegt niet: "Voorwaarts", maar: "Volg Mij." Dan roept de Bruidskerk uit: "Trek mij, wij zullen U nalopen." Wij volgen Jezus niet, tenzij Hij ons trekt. Ziet u dat ook na ontvangen genade het niet van de mens uitgaat, maar van God. Hij is altijd de Eerste in de liefde en ook de Eerste in de gemeenschap. Het juk van Christus is echter niet altijd Zijn kruis. Christus' juk staat tegenover het juk der Wet. Het juk van Christus is het juk der liefde. Zijn leer, Zijn leven, Zijn kruis. Niet zo van: "Doe dat en leef", maar: "Leef omdat Ik het gedaan heb en wandelt in de liefde. Blijf in Mij en in Mijn liefde." Op een andere plaats zegt Christus dat wij ons kruis moeten opnemen. Het kruis werd Simon van Cyrene opgelegd, zonder dat hij het begeerde. U ziet, in het kader van het Evangelie is alles gratis, ook al willen wij het kruis niet hebben. In het kader van de Wet moét alles. De bediening der Wet is de bediening des doods. De Wet in de handen van Mozes vloekte en verdoemde het volk. De berg Sinaï rookte vanwege de majesteit en heiligheid Gods. Het volk beefde en sloeg de handen voor de ogen. Mozes schoot te kort in zijn middelaarschap, want de Wet brak in zijn handen aan stukken. De ongerechtigheid van het volk kon Mozes niet beteugelen, laat staan verzoenen. Mozes kon alleen maar vertellen wat God geboden en verboden had, maar hij kon de schuld van het volk niet wegnemen. Hij kon die prijs der ziele dat rantsoen voor tijd en eeuwigheid niet voldoen. Mozes kon alleen maar drijven, niet trekken. Mozes kon wel slaan, maar niet helen. Men zegt weleens dat de Wet in het kader van het verbond is gegeven. Dat is een halve waarheid. De Wet, hoewel niet beschreven, was al gegeven in het paradijs, aan Adam en Eva. De heilige Wet Gods heet daarom niet de Wet des verbonds, maar de Wet der zonde en des doods. Hoe is de Wet in het kader van het genadeverbond geopenbaard? Alleen in Christus! Vandaar dat Mozes de opdracht kreeg een Ark en een Tabernakel te maken. Waarom? Om de heiligheid Gods (uitgedrukt in de Wet) te bedekken door het voorhangsel, dus door de gerechtigheid van Christus. Om heen te wijzen naar het Lam Gods, Dat de zonden der wereld op Zich zou nemen. Christus heeft Zich vrijwillig Borg gesteld en de Wet in Zijn binnenste genomen. "Ik draag Uw heilige Wet, dien Gij de sterv'ling zet, in 't binnenst ingewand." De ark heet daarom de ark des verbonds. De Wet is tot zwijgen gebracht in het Lichaam van Christus, voor degenen die tot het Lichaam van Christus behoren en verzoend zijn met de Vader door het bloed des Verbonds. De Ark des verbonds wordt bedekt met het bloed des verbonds. De Wet, liggende in de Ark, zwijgt en het bloed spreekt. Het bloed van Christus spreekt betere dingen als dat van Abel (Hebr. 12:24). Welaan, kind des Heeren! Gij zijt niet gekomen tot de tastelijke berg en het brandende vuur en donkerheid en duisternis en onweder (Hebr. 12:18), maar gij zijt gekomen tot de berg Sion, de stad des levende Gods, tot het hemelse Jeruzalem (Hebr. 12:22). Men spreekt weleens over de Wet als zijnde de wil van God. Weet u wat Gods wil is? De Wet! Ja, dat is de dodende letter, de bediening der verdoemenis. In onze dagen veelvuldig voorgeschreven als regel des levens voor de gelovigen. Met de wil van God bedoel ik echter Zijn wil in het kader van het Oude en Nieuwe Testament, dus van heel de Gods openbaring. De wil van God is om genáde te verheerlijken in het leven van Zijn uitverkoren Kerk. "Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan", Jes. 53:10. De meeste kerkmensen willen goede werken voorstaan en de Wet betrachten, maar om de werken Gods te werken (Joh. 6:28), kan alleen door het geloof in Hem, Die God gezonden heeft (Joh. 6:29). Ambrosius heeft een magistraal boek geschreven, getiteld: "Het zien op Jezus." Het zien op Jezus omvat zowel de rechtvaardigmaking als de heiligmaking. Het zien op Jezus is voor vele belijders echter te arm, omdat dezulken doodsbang zijn dat de Wet hen uit handen glipt. Ze willen Jezus wel aan het kruis zien, maar niet een volbrachte Wet, terwijl de Wet -het handschrift dat tegen ons was in inzettingen bestaande- ook aan het kruis genageld is (Kol. 2:14). De Bruidskerk van Christus leeft op grond van de enige Voorspraak bij de Vader, waardoor wij een vrije toegang hebben tot de genadetroon, als we het eigendom van Christus zijn. "En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige", 1 Joh. 2:1b. Met deze woorden bepaalt de apostel der liefde, Johannes, de ware gelovigen bij de borgstelling van Christus in het leven der heiligmaking. Christus wordt dikwijls afgeschilderd als een halve Zaligmaker. Eén Die alleen goed is voor de vergeving der zonden, alsof de borgstelling van Christus voor het leven der heiligmaking overbodig zou zijn. Nee, Gods volk heeft niet alleen een Voorspraak nodig, staande in de vierschaar voor God; ook voor het leven der heiligmaking hebben wij een Voorspraak bij de Vader. Het lijkt wel alsof Johannes het conditioneel voorstelt, als hij zegt: "En indien iemand gezondigd heeft..." Als we deze tekst verkeerd verstaan, zou men de woorden van de apostel zo kunnen uitleggen: "Indien wij niet gezondigd hebben, hebben wij geen Voorspraak nodig." Zo wordt het echter niet bedoeld. Dat verklaart Johannes ons in het eerste hoofdstuk van zijn eerste zendbrief, waar hij zegt: "Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet", 1 Joh. 1:8. En in vers 10 zegt hij: "Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn Woord is niet in ons." Het leven van de bijbelheiligen spreekt duidelijke taal als het gaat over zonde en genade. Niet de gerechtigheid van Salomo, maar alleen de gerechtigheid van Christus redt van de dood. Aanvankelijk werd bij de uitleiding uit het diensthuis der zonde niet de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus, geopenbaard, maar de middelaar van het oude verbond, Mozes. Mozes was rechtshandhaver, Christus is Vervuller! Mozes gebood wat het volk niet dragen kon en indien het gedierte de berg aanraakte, werd het gestenigd of met een pijl doorschoten (Hebr. 12:20). Stond 'het Sinaï van heiligheid' nu in het kader van het werkverbond of in het kader van het genadeverbond? In het kader van het werkverbond, want God openbaarde bij de Sinaï onze diepe val in Adam door de Wet. God openbaarde de Wet op de Sinaï in zijn oorspronkelijke hoedanigheid, namelijk in de staat der rechtheid: "Doe dat en gij zult leven!" Het volk beefde echter en sidderde, want van de Wet ging een verdoemende kracht uit. "En al het volk zag de donderen en bliksemen, en het geluid der bazuin en de rokende berg. Toen het volk zulks zag, weken zij af en stonden van verre", Ex. 20:18. Toen God Zich in Zijn heiligheid en majesteit openbaarde, weken zij achterwaarts. Toen God de Wet in hun midden stelde, liet het volk het afweten. Al die bekeerde mensen moesten opeens niets meer van God hebben. Die mensen wilden ook in die tijd makkelijk zalig worden. Er is dus niets nieuws onder de zon. God handhaaft echter Zijn recht. Het volk zocht daarom een middelaar. Zij riepen tot Mozes: "Spreekt gij met ons en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven!" Ex. 20:19. Hadden die mensen de ware Middelaar nu maar aangeroepen, dan had Mozes de Wet niet in stukken hoeven breken. Mozes kon het genadeverbond geen kracht geven, hij kon alleen het werkverbond bevestigen, de wil Gods profileren. "Want deze zijn de twee verbonden, de berg Sinaï tot dienstbaarheid barende, welke ziet op Hagar", Gal. 4:24. Hagar was wel een verbondskind, maar baarde een dienstbare zoon, doch Sarai de vrije. Wat is de vrije? Dat is niet Jeruzalem die dienstbaar is met haar kinderen, maar het Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder (Gal. 4:26). Het volk aan de voet van de Sinai was gebonden in slaafse vrees onder de Wet, maar die aan de voet van Sion liggen, aan de voeten van Christus, zijn vrij en vrijgemaakt van de Wet.
U zegt: Heeft de Wet helemaal niets meer te zeggen in het leven der dankbaarheid? Niet voor de nieuwe mens in Christus, want die wordt niet bestuurd door de Wet, maar leeft door het geloof des Zoons van God. De Wet is niet uit het geloof (Gal. 3:12). Het geloof leeft bij de belofte. Een kind van God is vrijgemaakt van de Wet (Rom. 7:6), omdat hij die gestorven is. "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden", 2 Kor. 5:17. In deze tekst wordt gesproken over een nieuw schepsel. Dat ziet op de totaliteit van de wedergeboorte. God wederbaart geen vlees, ook geen half mens, maar vernieuwt de mens totaal in Christus. God ziet geen bekeerde mensen, maar geroepen heiligen in Christus. Hij ziet personen aan, Hij neemt het zaad van Abraham aan. God ziet alleen diegenen aan die in Christus zijn. De oude Adam, de oude mens ligt in het graf door het geloof. In het leven van Adam zien we de tragedie voor het mensdom voltrekken door ongehoorzaamheid aan het gebod: "Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven", Gen. 2:17. Dat de appel niet ver van de boom valt, komt in ons aller leven wel openbaar. Als kinderen van Adam doen we alles wat God verboden heeft en laten we na wat Hij geboden heeft. Maar na de wedergeboorte wordt alles anders, zegt men. Ja, dat leert de nageboorte van Hagar en haar dienstbare nageslacht. Wat het vlees betreft verandert er helemaal niets, want het vlees onderwerpt zich der Wet Gods niet en het kan ook niet. Vlees wordt nooit bekeerd. We zien dat ook in het leven van de bijbelheiligen. Het nieuwe leven in Christus is geen verandering, maar een kwestie van totale vernieuwing. Die in Christus is, is een niéuw schepsel. Al het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden. In de wedergeboorte vernieuwt God geen gedeelte van ons, Hij vernieuwt ons geheel. En het vlees dan? Wat uit het vlees geboren is, is en blijft vlees, maar wat uit de Geest geboren is, is en blijft Geest. Geen vermenging dus met de eerste Adam en de tweede Adam. Dat wordt helaas wel veel gedaan. Het vlees wordt opgepoetst en heet tegenwoordig geheiligd vlees. Zou dat de oorzaak zijn dat Noach naakt en dronken in zijn tent lag? Ik reageer schuchter: ik meen van niet! Kan een kind van God zich dronken drinken? Velen zeggen van niet, want -zo zeggen zij- dat kan met genade niet bestaan. De Schrift laat het ons wel anders zien. Adam had een zondeloze eigengerechtigheid in het paradijs. Dat was niet de gerechtigheid van Christus, maar van Adam 1. Die man deed volmaakt wat God van Hem vroeg en liet na wat God hem verbood. Adam kon het eeuwige leven verdienen met zijn gehoorzaamheid aan God. Zijn regel des levens was de Wet, het proefgebod. Heeft die man dat volgehouden? Nee, Adam kon de verleiding van de duivel -door middel van Eva- niet wederstaan en is gevallen en wij met hem. Was Adam dan niet goed geschapen? Zeker, maar het heeft hem -en ons- goedgedacht God en Zijn Woord niet in erkentenis te houden. We zijn moedwillig van God afgevallen, maar Gods volk is niet uit Zijn hart gevallen. God heeft Zijn volk immers liefgehad met een eeuwige liefde. Met eerbied gesproken heeft God gezegd: "Goed, Adam, als je dan niet uit gehoorzaamheid zalig wilt zijn, dan zal Ik het door genade alléén doen. Bij het werkverbond hoort de regel van de Wet, om die te doen, en om daarnaar geoordeeld te worden, maar nu geef Ik je een andere regel, namelijk de regel des geloofs, vervat in de moederbelofte: "Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en haar Zaad. Datzelve zal u de kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen." U ziet, de strijd loopt niet over Adam, want Adam doet in het geheel niet meer mee. Met de eerste Adam gaat God nooit meer in zee. God is in Christus een God van belofte en wat kan Adam toe- of afdoen aan de belofte Gods? Dat moet men mij eens vertellen. Kon Adam de belofte Gods teniet doen door ongeloof? Nee, want de beloften Gods zijn in Christus niet ja en nee, maar ja en amen. Adam moest daarom van genade leven. Kon Adam dan maar raak leven? Dat had hij al gedaan door de zondeval in het paradijs en daarvan was Adam zo moe geworden, dat hij na ontvangen genade maar raak wilde leven in de eeuwige liefde des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. ‘t Kan zijn dat u zegt: "Dat is mij te ruim." Dat moet u dan maar zelf weten, maar ik zeg u dat er voor doodgevallen adamskinderen een eeuwige ruimte is bij de God aller genade. Adam heeft zijn heiligmaking in het paradijs achtergelaten, om de heiligheid van Christus deelachtig te worden, waarvan Paulus getuigt: "Ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus ook gegrepen ben", Filip. 3:12. Die mensen zijn gegrepen en die door Christus gegrepen zijn, laat Hij nooit meer los. De gegrepenen en de gegevenen des Vaders kan niemand uit Zijn hand rukken. God geeft geen kracht om de Wet te doen, maar alleen genade om in Hem te geloven. De Wet heeft op het leven des geloofs geen invloed. De Wet is en blijft de bediening des doods voor het vlees. De kracht om de Wet te doen is Christus alleen toebetrouwd. Hetgeen God alleen van Christus eiste, hoeven wij niet op te brengen. Van nature omdat we het niet willen en na ontvangen genade wordt het van ons niet ge-eist. Christus heeft en geeft een nieuw gebod, namelijk: dat wij elkander zouden liefhebben. De liefde doet de naaste geen kwaad, zo is dan de liefde, de vervulling der Wet. De liefde van Christus is de volmaakte regel des geloofs. De liefde bewaart de geboden Gods en de liefde van Christus dringt ons. Om de Wet te doen? Nee, om die te bewaren, lief te hebben, om God lief te hebben boven alles en onze naasten als onszelf. Liefde laat zich niet verklaren, noch systematiseren. Het geloof is het einde van het gebod en de liefde is de vervulling ervan. Aan die vruchten kent men de boom. Verstaat u het nu? Weet u wat de Heere Jezus aan Petrus vraagt, nadat hij hem verloochend heeft? "Petrus, wanneer ga je de Wet doen?" Nee, dat vroeg Jezus niet. Christus vroeg: "Petrus, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hou je nog van Mij, Petrus?" Weet u wat Petrus toen zei? "Heere, nu ga ik extra mijn best doen!" MIS! Petrus deed een beroep op de alwetendheid van Christus. Hij zei: "Heere Jezus, U weet alle dingen, U weet dat dit goddeloze monster U liefheeft." Als Petrus geoordeeld zou worden naar de Wet, als regel des levens, zou het voor Petrus voor eeuwig verloren zijn geweest. Petrus werd geoordeeld op grond van de belofte Gods en de voorbidding van Christus. God had Petrus er wel voor kunnen bewaren Christus te verloochenen, of denkt u dat God een slap Wezen is en achter de feiten aanloopt? Mensen die dat denken, kennen God niet, noch de Wet. God heeft Adams val voorzien. Waarom? Om genade te verheerlijken! God gunde de eer aan Christus, die spelende was in de schoot des Vaders. In Hem heeft God de Vader al Zijn welbehagen, niet in de eerste Adam. God heeft wel een vermaak in de mensenkinderen, maar alleen in Zijn lieve Zoon. Toch heeft God niet de val bewerkt, God is geen auteur der zonde, maar alles geschiedt wel onder Zijn toelating. De ontdekking daarvan geschiedt door de Wet en de bedekking van de zondaar geschiedt door het Evangelie. Is de Wet zonde? Dat zij verre, maar wij verheerlijken Christus, omdat Hij elke tittel en jota van de heilige Wet Gods vervuld heeft, met Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid en in onze plaats is gaan staan. Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond! De oude mens wordt door het geloof voor dood gehouden, want het Leven is Christus alleen en anders geen. De Wet presenteert de vloek en de dood, want door de Wet is de kennis der zonde (Rom. 3:20). Die eigenschap verliest de Wet nooit, ook niet in het leven der dankbaarheid. Overspel blijft overspel en doodslag blijft moord, ook in het leven der genade. Kijk maar in het leven van al de bijbelheiligen. Waar was de gerechtigheid van Noach, toen hij dronken en spiernaakt in zijn tent lag? Waar was de gerechtigheid van Abraham, toen hij afging naar Egypte en tegen koning Abimelech loog? Waar was de gerechtigheid van Abraham, de vader aller gelovigen, toen hij inging tot de dienstbare Hagar? Waar was de gerechtigheid van Izak, toen hij vlees tot zijn arm stelde vanwege het wildbraad van Ezau? Waar was de gerechtigheid van Jakob, toen hij zijn oude vader bedroog en zich voor Ezau uitgaf om de eerstgeboortezegen te stelen? Waar was de gerechtigheid van Mozes, toen hij in zijn drift op de rots sloeg, terwijl hij had moeten spreken? Waar was de gerechtigheid van Eli, toen hij zijn zonen vanwege hun ongerechtigheid niet eens zuur aanzag? Waar was de gerechtigheid van Elia, toen hij op de vlucht ging voor de goddeloze koningin Izebel? Waar was de gerechtigheid van Simson, toen hij naar de hoeren ging? Waar was de gerechtigheid van David, toen hij Uria liet doden en overspel pleegde met Bathseba? Waar was de gerechtigheid van Job, toen hij zijn geboortedag vervloekte? Waar was de gerechtigheid van Salomo, toen hij de afgoden offerde en er zevenhonderd vrouwen op nahield? Waar was de gerechtigheid van Jona, toen hij vluchtte van voor het aangezicht des HEEREN en de Ninevieten de zaligheid misgunde? Waar was de gerechtigheid van de Bruid toen zij lag op het bed van zorgeloosheid en geen zin had om haar rok weder aan te trekken, terwijl de Bruidegom aan haar deur stond? Waar was de gerechtigheid van Zacharia, toen hij de belofte Gods ten aanzien van Johannes de Doper niet geloofde door ongeloof? Waar was de gerechtigheid van Johannes de Doper, toen hij in de gevangenis zat en vraagtekens zette bij de Christus die gekomen was? Waar was de gerechtigheid van Simon Petrus, toen hij zijn Meester verloochende? Waar was de gerechtigheid van Paulus, toen er verbittering ontstond tussen hem en Barnabas om een luttel ding? Moet ik nog verder gaan? De tijd zou mij ontbreken! Hun gerechtigheid lag in een Ander: "De Heere, onze GERECHTIGHEID!" Hém zullen wij eren, Zijn Naam alléén! Al die bijbelheiligen hebben door het gelóóf geleefd, dát telt! Paulus noemt niet één zonde van de bijbelheiligen in de Hebreeënbrief. Waarom? Ze zijn allen volmaakt in de Volmaakte! Al de genoemde geloofshelden hebben getuigenis gekregen, ondanks hun zonden, omdat zij de geroepen heiligen zijn in Christus. Ze zijn niet geroepen om heilig te zijn; ze zijn heilig omdat ze geroepen zijn. We moeten goed verstaan dat 'heilig zijn' voorafgaat aan heilig leven. Elk kind van God is heilig en daarom leeft hij heilig namelijk in Christus. Elk kind van God wil heilig leven, krachtens zijn nieuwe natuur. Dat God de wil voor de daad aanmerkt, schijnt voor velen te arm, te kort, want het gros belijders wil praktische heiligmaking op de plank door het doen der Wet. De Wet, hoewel die heilig en goed is, is echter de Wet der zonde (Rom. 7:23), wekt de zonde op, en kan nooit de regel des levens zijn voor de gelovigen. Het gebod werkt de zonde en de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods het eeuwige leven (Rom. 6:23). Als het leven van al de bijbelheiligen geoordeeld zou worden naar de regel der Wet, zouden zij niet in de hemel zijn, maar in de hel. De Wet is echter niet de rechtvaardigen gezet, maar de onrechtvaardigen (1 Tim. 1:9), want de rechtvaardigen zijn niet onder de Wet, maar onder de genade (Rom. 6:14). Degenen die door de Geest Gods geleid worden zijn niet onder de Wet (Gal. 5:18). De Wet is een spiegel van de heiligheid Gods. In die spiegel vallen alle vijgenbladeren van mijn lijf en kom ik naakt voor God te staan en ben ik met heel de wereld voor God verdoemelijk. Wat gebeurt er nu in de wedergeboorte? Dan is de Wet voor de nieuwe mens in Christus niet meer de spiegel van Gods heiligheid, maar dan is Christus de Spiegel Gods, namelijk het Afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid (Hebr. 1:3). Het geloof ziet niet op de Wet die de zonden blootlegt, maar op het Einde der Wet, Christus, Die de Wet met bloed bedekt en tot zwijgen gebracht heeft door Zijn dood. Als Christus dan het Einde der Wet is, wat moet ik dan nog doen? Als Christus ons geworden is tot Wijsheid van God, Rechtvaardigheid en Heiligmaking, ja volkomen Verlossing (1 Kor. 1:30), wat moet ik dan nog meebrengen? De zonen der vrije krijgen altijd het verwijt van de dienstbare zonen dat zij maar raak leven als zij zich op Christus alleen beroepen. Huntington antwoordt op deze vraag: "Ik wilde wel dat ik kon leven zoals ik wilde, want dan zou ik in een storeloze gemeenschap leven met mijn God." Ja, zo is het, amen! Elk kind van God heeft de vernieuwde wil om heilig te leven, maar het goede te doen, dat vindt hij niet (Rom. 7:18). De zonde heerst echter niet meer over een kind Gods, want hij is onder de genade en niet onder de Wet. Christus is Koning in de ziel en Hij regeert Zijn Kerk door de genade. Als Christus mijn Koning is, ben ik volkomen in overeenstemming met de Wet van God, omdat Zijn gehoorzaamheid de mijne is. De Wet kan mij wel aanklagen, maar niet meer verdoemen. "Want de Wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de Wet der zonde en des doods", Rom. 8:2. Wat is de Wet des Geestes des levens in Christus Jezus anders dan het Evangelie van Christus? Het Evangelie eist geen vernieuwde wil, maar de Heilige Geest geeft die. De Wet kan daarom nooit een regel des levens voor de gelovigen zijn. De Wet is niet ten leven, maar ten dode en blijft de zonde in het vlees veroordelen, ook na ontvangen genade, opdat we hoe langer hoe meer onze verdorven aard zouden leren kennen en onze zaligheid alleen in Christus zouden zoeken en vinden. De Wet dient voor bekeerd en onbekeerd scherpelijk gepredikt te worden. Dat zegt ook de Heidelbergse Catechismus in vraag en antwoord 115. De Catechismus rept niet over een regel des levens voor de gelovigen, maar stelt de Wet voor als een spiegel, als een kenbron van de zonden. De Wet legt een claim op alles wat in het vlees leeft. Maar aangezien het Woord vlees geworden is, gaat Gods volk vrijuit. Want de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem! Christus is een volkomen Zaligmaker, zowel in de plaatsbekleding voor de Zijnen, als in de betaling van de schuld. Met andere woorden: zowel in Zijn lijdelijke als dadelijke gehoorzaamheid, zowel ten aanzien van de rechtvaardigmaking, als van de heiligmaking (1 Kor. 1:30). Nu is het leven des geloofs niet uit de Wet, maar wel naar de Wet, overeenkomstig de Wet. Het leven des geloofs is niet tegen de Wet, maar het geloof is niet gegeven om de letter van de Wet te doen. Het geloof wandelt door de Geest en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. Jezus heeft ons een andere geloofsregel gegeven, een nieuw gebod, namelijk "...dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad hebt" (Joh. 13:34). Door de kussen van Zijn mond deelt Christus Zijn liefde aan de Bruid mee. De liefde van Christus keert tot Hem weder. Zijn liefde baart wederliefde. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4:19). Zo is dan de liefde, de vervulling der Wet (Rom. 13:8-10). Wij zeiden reeds dat die liefde niet mijn liefde is, maar de liefde van Christus in mij. Ziet u dat er niets van de mens bij is, ook niet in het leven der heiligmaking! Niets dan Christus alléén! "Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen", Gal. 5:1. De Bruid uit het Hooglied staat in de vrijheid van Christus. Daarvan spreekt zij, daaruit leeft zij. De Wet werkt toorn en brengt in de dienstbaarheid (Rom. 4:15). Ware er geen Wet, dan ware er ook geen overtreding. Evangelische gehoorzaamheid is een vrucht van de gemeenschap met Christus, niet van mijn liefde en geloof, hoewel het zonder geloof niet kan bestaan. Evangelisch berouw werkt vleesdodend en zondehatend en dat als gevolg van Zijn onveranderlijke liefde en nooit aflatende trouw! Zoals we reeds aan het begin van deze uitleg over de geheime kamers van de Koning zeiden, wil ik tenslotte nog wijzen op de plaats en de functie van de Wet in het kader van het genadeverbond. Ten aanzien van het genadeverbond is het dus niet de Wet en Christus, maar de Wet in Christus. De Wet in het binnenste van Zijn ingewand. Christus alléén, Christus gehéél, Christus Alles! God verzoend, de wille Gods volbracht, Zijn deugden opgeluisterd, de vrede met een kus van het recht begroet, het recht Gods verheerlijkt en de zondaar gezaligd, door U, door U alléén, om het eeuwige welbehagen. Daarin alléén zal de levende Kerk zich verheugen en verblijden, omdat zij de Bruid van Christus is. De Bruidegom heeft maar één vermaak, namelijk om Zijn Bruid te verblijden met Zijn uitnemende en eeuwige liefde. Daarvan zal de Bruid getuigen, namelijk van Hem en Hem alleen. Immers, God heeft gezegd: "Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen", Jes. 43:21.
GPPB.
|
|
|
|
|
|