TWEEËRLEI VERBOND?
BESTAAT ER EEN INWENDIG EN EEN UITWENDIG VERBOND DER GENADE?        
Plaats in winkelmandjeMandje
Onlangs werd mij de vraag gesteld of er volgens Gods Woord van een in- en uitwendig verbond der genade sprake is. Als dat zo zou zijn, bestaan er twee verbonden der genade, namelijk een uitwendig verbond en een inwendig verbond. In de vraagstelling kwam ook aan de orde dat tot het 'uitwendige verbond' de onbekeerde doopleden behoren en dat het 'inwendige verbond' alleen betrekking heeft op de uitverkorenen.

Laten we bijbels klaar en duidelijk zijn: er is in Gods Woord 'slechts' sprake van één genadeverbond. Van een inwendig en uitwendig verbond spreekt Gods Woord nergens. Als dat zo zou zijn is de Heilige Doop niet meer serieus te nemen, want dan wordt er een deel kinderen slechts pro forma in Gods Drie-enige Naam gedoopt en het uitverkoren deel wordt dan wezenlijk gedoopt. Die onderscheiding moeten we verwerpen als gefilosofeerde scholastische onzin. Er zijn wel twee verbonden, namelijk het werkverbond en het genadeverbond, maar er is geen onderverdeling in het genadeverbond in de vorm van twee verbonden. Ook over het werkverbond bestaan zeer veel dwalingen, en dat feit willen we tevens in dit artikel aan de orde stellen, naast de weerlegging van de dwaling van het bestaan van een uitwendig verbond en een inwendig verbond der genade.

Om maar direct met de deur in huis te vallen: er is wel sprake van uit- en inwendige kinderen des verbonds, maar er is maar één genadeverbond. Uitwendige kinderen des verbonds zijn -net als de inwendige kinderen des verbonds- wezenlijk gedoopt en beslist niet voor de vorm. Alle gedoopte kinderen zijn wezenlijke verbondskinderen, alleen niet alle verbondskinderen zijn erfgenamen van het verbond. Alleen de inwendige kinderen des verbonds zijn erfgenamen des verbonds. Dat kunnen we duidelijk opmaken uit de oudtestamentische bedeling, waarin duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen het kind der belofte, Izak, en de dienstbare zoon, Ismaël. Beiden zijn verbondskinderen, maar alleen Izak is erfgenaam des verbonds en Ismaël niet. Die verschillende verbondsbetrekking geldt respectievelijk ook voor Jakob en Ezau. Het is dus van fundamenteel belang in welke betrekking wij staan tot het genadeverbond. Zijn we erfgenaam der belofte, of behoren we tot het getal der dienstbare zonen (of dochters), waarvan Paulus melding maakt in Galaten 4:24-26? "Want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar; want dit, namelijk Agar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem, dat nu is, en dienstbaar is is met haar kinderen. Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder." (Lees ook de Kanttekening hierbij).

Nu we u deze feiten onder ogen hebben gebracht, willen we ook de onderscheiding van het werkverbond en het genadeverbond nog wat nader uiteen zetten. Op grond van Gods Woord ben ik er van overtuigd dat het werkverbond niet is opgeheven, maar ten volle van kracht is voor de uitwendige kinderen des verbonds wat de eis en het vonnis ervan betreft. Met uitwendige kinderen des verbonds worden die kinderen bedoeld die naar het vlees geboren zijn. En met de inwendige kinderen des verbonds worden die kinderen bedoeld die naar de Geest geboren zijn. We kunnen dat duidelijk verwoord vinden in hetgeen Paulus schrijft in Galaten 4:29: "Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene, die naar den Geest geboren was, alzo ook nu."
Paulus zegt hier dus dat het werkverbond en het genadeverbond naast doch onafhankelijk van elkaar blijven bestaan, hoewel zij totaal verschillend in hun bediening zijn. Degenen die naar de Geest geboren zijn, zijn kinderen der belofte. Dat zijn de erfgenamen van het genadeverbond. Alleen de uitverkorenen zijn de wettige erfgenamen des verbonds. "Want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije", Gal. 4:30b.
Paulus bewijst het onderscheid tussen de wettige erfgenamen des verbonds met de dienstbare zonen des verbonds op verschillende andere Schriftplaatsen, namelijk in:
Romeinen 4:14: "Want indien degenen, die uit de Wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis te niet gedaan."
Romeinen 8:17: "En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus."
Galaten 3:29: "En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen."

De dienstbare zonen behoren wel uitwendig tot het genadeverbond, maar ze delen niet in de erfenis van dat verbond, omdat zij uit een heel andere baarmoeder zijn voortgekomen, namelijk uit de baarmoeder van de dienstbare dienstmaagd. "Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije", Gal. 4:30. Dienstbare zonen staan in een werkbetrekking tot het genadeverbond, maar kinderen der belofte staan in een beloftebetrekking tot het verbond. De eersten staan onder de Wet, de tweeden onder de genade.

Nu moeten we nog een stap verder gaan en zeggen dat het werkverbond niet in het kader van de schepping staat, maar van de wetgeving op de Sinaï. Het werkverbond kan ten diepste niet verbroken worden, wel door de mens, maar niet in de handhaving ervan. Dat is met het scheppingsverbond, waarvan Adam het hoofd was, geheel anders gesteld. Dat verbond is verbroken en ongeldig verklaard, hoewel het vonnis van dat verbond van kracht blijft voor het ganse menselijke geslacht, tenzij wij van nieuws geboren worden en erfgenamen Gods worden en mede-erfgenamen van Christus. Op het erf der kerk kunnen we dus geen verbondskinderen worden, want dat zijn we krachtens geboorte in de lijn der geslachten. En omdat wij en onze kinderen verbondskinderen zijn, behoren we gedoopt te wezen. In het kader van het genadeverbond functioneert de uitverkiezing, namelijk als bewegende oorzaak van dat verbond. En God bepaalt wie Hij daaruit roept met een inwendige roeping.
Wellicht rijst de volgende vraag omhoog: "Betekent het dan dat degenen die uit de dienstbare baarmoeder zijn voortgekomen niet zalig kunnen worden?"
Nee, dat betekent het niet. Van nature worden we allemaal geboren in het kader van het werkverbond en als zodanig zijn we onder de Wet en onder de toorn Gods. De uitverkorenen worden niet van eeuwigheid, maar in de tijd met God verzoend op grond van de aangebrachte gerechtigheid van Christus. "Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking", Rom. 4:25. Voordat Gods volk wedergeboren wordt in de tijd, is Christus al voor hen gestorven van eeuwigheid (Rom. 5:6). Als dat niet zo was, konden de uitverkorenen nooit in de tijd gerechtvaardigd worden. Voordat het bloed van Christus wordt toegepast in het hart der Zijnen, ziet de Vader op het reeds gestorte bloed van Christus. Voordat Gods volk met God verzoend wordt in de tijd, is God al verzoend van eeuwigheid door het Offer van Zijn Zoon. Er IS vergeving der zonden, maar er is geen rechtvaardiging van eeuwigheid.
Sommige oudvaders leren wel een rechtvaardiging van eeuwigheid (Comrie), maar dat zou betekenen dat Christus gezondigd heeft en door Zijn dood Zichzelf verzoend heeft met de Vader. Dat laatste heeft Comrie niet geleerd, maar wel onbewust gesuggereerd. Het is één van de godslasterlijkste ketterijen die er bestaan. Christus KON NIET ZONDIGEN, anders zou Zijn dood tevergeefs geweest zijn. Hij is tot zonde gemaakt, maar dat is gans wat anders. Christus is een vloek geworden IN DE TOEREKENING, maar van Zichzelf was Hij zondeloos, heilig, onbesmet en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst (Jes. 9:5).

Ik ga nu een aantal dingen onthullen, waarmee velen wellicht onbekend zijn, die echter volledig bijbels zijn. Het licht hierover heb ik niet ontleend aan een of andere oudvader, want het ligt duidelijk verklaard in Gods Woord. Het begrip 'werkverbond' is een diep ingeburgerd begrip op het erf der kerk, waarover echter een ontzettend misverstand bestaat. Adam wordt gezien als 'hoofd van het werkverbond', maar de Wet van het werkverbond is er pas gekomen sinds de wetgeving op de Sinaï. Hoe kon Adam hoofd van een wettisch verbond zijn die toen niet eens bestond? Dat kon ook niet, want voor de val bestond er geen wetticisme en dus ook geen werkverbond. Voor de val heeft Adam nooit een nagelschrap werk verzet tot zijn zaligheid, want hij was zalig. Adam was hoofdverantwoordelijk voor de schepping die hem was toebetrouwd, maar voor de val was hij niet verantwoordelijk voor zijn nageslacht, want voor de val heeft Adam geen kinderen gehad. Hoe kon hij er dan verantwoordelijk voor zijn? Adam was gesteld over de schepping en was hoofd van het scheppingsverbond en hij was slechts over één boom niet gesteld, namelijk de boom der kennis des goeds en des kwaads. Met die boom mocht Adam zich niet bemoeien, noch zijn vrucht eten. Adam was door God als beheerder gesteld over het aardrijk, om die te bebouwen en die te bewaren. Ook was Adam als heerser gesteld over de dieren, over de vissen, over de vogelen des hemels en ook over zijn vrouw. Adam was koning van het aardrijk, maar koning Adam kon vallen en dat is ook gebeurd. Het scheppingsverbond was namelijk gesloten onder een voorwaarde (Gen. 2:17). Adam had de opdracht de aarde te vervullen en die te bewaren, maar hij heeft het laten afweten en heeft alleen maar dood en verderf gezaaid in zijn vlees en wij in hem. Niet alleen Adam is gevallen, nee, ik ben gevallen, want God heeft elk mens goed en in Zijn beeld geschapen in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. We hebben geen enkel recht om een verwijt te maken aan het adres van Adam, want wij allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Wij hebben God op 't hoogst misdaan en zijn van 't heilspoor afgegaan. Ik ben die Adam en ik heb gezondigd, ik heb gegeten, ik heb gedaan dat kwaad is in Uw ogen, dies ben ik Heere Uw gramschap dubbel waardig, let wel door toerekening van Adams val. Door de ongehoorzaamheid van 1, namelijk Adam, is de zonde over alle mensen gekomen en door de gehoorzaamheid van 1, namelijk Christus, de rechtvaardigmaking des levens voor hen die geloven. De zonde van Adam worden ons toegerekend, en ook de gerechtigheid van Christus wordt toegerekend voor hen die in Zijn Naam geloven.
Is de ongehoorzaamheid van Adam al eens onze schuld en schuldbelijdenis voor God geworden in de aanvaarding van de welverdiende straf, lezers?

Door één misdaad is de dood over alle mensen gekomen, maar die ene misdaad staat niet alleen op rekening van Adam, maar ook op de onze. Bovendien was Adam allang bekeerd en met God verzoend, terwijl ik nog geboren moest worden. Adam was allang zijn schuld kwijt, terwijl die nog vers op mijn naam stond. De misdaad van Adam is dus mijn misdaad, want God heeft heel het menselijk geslacht onder de zonde besloten en derhalve zijn we aan allerhande ellende, ja, aan de dood en verdoemenis zelf onderworpen.
En nu het wonder. Nu heeft Christus, Die te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven is, de misdaad van Adam Zich toegeëigend en is in mijn plaats gaan staan, onder de Wet, onder de vloek, een vloek geworden zijnde. "Maar de Wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere", Rom. 5:20-21.

De Wet der Tien Geboden is pas van kracht geworden NA de val en is buiten Christus een werkverbond en als zodanig uitsluitend van toepassing op degenen die onder de Wet zijn, want degenen die niet in Christus geloven zijn onder de Wet en onder de vloek. "Want zovelen als er uit de werken der Wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen", Gal. 3:10. Adam stond niet aan het hoofd van het werkverbond, want de Wet der Tien Geboden is pas 430 jaar na de roeping van Abraham uit het Ur der Chaldeën op de berg Sinaï ERBIJ gekomen (Gal. 3:17). De Wet der Tien Geboden was Adam als zodanig onbekend. Adam stond echter wel in een verbondsbetrekking met God. Het verbond dat God met Adam gemaakt heeft vinden we opgetekend in Genesis 2:15-17: "Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren. En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven."
Dit is niet een werkverbond, maar -zoals reeds gezegd- het scheppingsverbond, want bij een werkverbond moet je werken om zalig te worden. Adam hoefde niet te werken om zalig te worden; hij was zalig, heilig en onbesmet, maar door ongehoorzaamheid kon hij uit de zalige paradijselijke staat vallen, uit de gemeenschap met God in een staat des doods vallen en het eeuwige leven verliezen. En Adam is in het Woord van God niet gebleven, maar heeft het verbond met God verbroken en teniet gedaan. Adam heeft de dienst met God opgezegd en zo is Adam een sterfelijk mens geworden, een van God vervreemd mens, een mens dood in zonden en misdaden. En door de overtreding van die ene mens, is ook het ganselijke menselijke geslacht de dood onderworpen. "Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben", Rom. 5:12. Dat feit wordt ook bevestigd in Hosea 6:7: "Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld."

Adam is in het beeld Gods geschapen en als zodanig was hij een levende ziel die niet het eeuwige leven moest verdienen, nee, maar die door de Eeuwige het eeuwige leven had, namelijk in Zijn beeld. Dat beeld Gods heeft Adam verloren en wij met hem, omdat hij, u en ik, niet in het Woord gebleven zijn. Wij hebben het woord van de duivel boven het Woord van onze Schepper gesteld en door de val van Adam is de drievoudige dood en de zonde in de wereld gekomen. En die dood, met name de lichamelijke dood, heeft geheerst van Adam tot Mozes toe (Rom. 5:14), ook over degenen die niet met hun volle verstand -zoals Adam wel gedaan heeft- tegen God gezondigd hebben. Immers, de onmondige kinderen, die nog geen dadelijke zonden tegen de Wet Gods hebben begaan, gelijk Adam en alle volwassenen na hem gedaan hebben, die moeten evenwel sterven. Waaruit dan ook blijkt dat zij allen met de erfzonde besmet zijn. (Zie SV-kanttekeningen bij Romeinen 5:14).

In die tussentijd, namelijk vanaf de zondeval tot aan de wetgeving op de Sinaï, stonden de mensen niet schuldig aan de Wet der Tien Geboden. Dat wordt bewezen in de volgende tekstwoorden: "Want tot de Wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen Wet is", Rom. 5:13. In die tussentijd stond het menselijke geslacht door de misdaad van Adam schuldig aan de paradijswet (Gen. 2:17) en door zijn val is het hele menselijke geslacht verdorven door de erfzonde. De Schrift heeft het ganse menselijke geslacht onder de zonde besloten (Gal. 3:22) en toen de Wet erbij gekomen is, is de zonde vermenigvuldigd in getal, in zwaarte, in toerekening, enz. "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de Wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij", Rom. 3:19. Waarom? God wil genade verheerlijken op grond van het offer van de tweede Adam.

De eerste Adam is echter nooit besneden geweest en droeg derhalve geen teken des verbonds. De voorwaarde van het paradijsverbond was gehoorzaamheid aan het gesproken Woord Gods. Dat was geen werk, maar een vanzelfsprekende vrucht van het eeuwige leven. Het was ook geen offer en er was ook geen offer toe nodig, want Adam was volmaakt en zondeloos, maar hij heeft God niet in erkentenis gehouden en is niet in het Woord gebleven. Adam was volmaakt geschapen in het beeld Gods, maar zijn scheppingsvolmaaktheid stond of viel met zijn gehoorzaamheid aan het Woord. De gehoorzaamheid aan God koste Adam geen moeite, want hij was volmaakt en volkomen in overeenstemming met Gods wil, zonder plaatsbekleding en zonder offer. Aangezien het genadeverbond tussen de Vader en Christus al voor de grondlegging der wereld gesloten is, dus vóór het scheppingsverbond van kracht werd, kunnen we zeggen dat God de duivel een eeuwigheid voor geweest is en ook de val heeft voorzien. Dat feit ontsloeg Adam niet van zijn verantwoordelijkheid om zich aan de voorwaarden van het scheppingsverbond te houden en het ontslaat geen mens van de schuld die de val van Adam over het ganse menselijke geslacht gebracht heeft. God stelt Zijn genade tegenover de schuld door Eén die Borg geworden is van een veel beter verbond (Hebr. 7:22), namelijk het herscheppingsverbond, ofwel het genadeverbond.

Omdat Christus Hoofd en Borg is van het genadeverbond, rekent God de schuld niet toe aan de wettige erfgenamen van dat verbond. Ook de voorwaarden van het genadeverbond heeft Christus in zijn totaliteit voor Zijn rekening genomen en er volkomen aan voldaan. Dat houdt tevens in dat Christus ten volle verantwoordelijk is voor het herstel van het beeld Gods in de Zijnen, al van voor de grondlegging der wereld. Hoewel door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, is Adam niet verantwoordelijk voor onze val. Dat zijn we zelf, hoofd voor hoofd en hart voor hart. Als men straks onverzoend voor de rechterstoel van Christus staat, kan men Adam daarvan nooit de schuld geven. De erfzonde is nooit een excuus voor onze onbekeerlijkheid. "Want indien door de misdaad van één de dood geheerst heeft door dien enen, veel meer zullen degenen, die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus. Zo dan, gelijk door een misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo ook door een rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens", Rom. 5:17-18.

Het genadeverbond is gesloten in de eeuwigheid tussen God de Vader en Christus, Die als Hoofd van het genadeverbond de Zijnen representeert. De uitverkiezing staat op Naam van één Persoon, namelijk op Naam van de Vader, maar het genadeverbond is gesloten tussen twee Partijen, die onderling echter niet van mening, oogmerk en wil verschillen. Waarom heet het dan een verbond? Dat is niet zo moeilijk te verstaan, want de uitvoering van de voorwaarden van dat verbond is niet door God de Vader geschiedt, maar alleen door Christus. Daartoe was Zijn menswording noodzakelijk. De voorwaarden van het genadeverbond is de Wet Gods en daaraan heeft Christus volkomen voldaan in onze plaats, volk des Heeren, namelijk in Zijn menselijke natuur. Christus is niet alleen Hoofd van het genadeverbond, Hij is ook Plaatsbekleder voor de ware bondelingen van dat verbond. De voorwaarden van het genadeverbond zullen nooit afgeëist worden van de ware bondelingen. De Wet ligt in de Ark des verbonds, ofwel in het Kabinet van het verbond en dat Kabinet is verzegeld met het verzoendeksel en besprengd met het bloed des verbonds.

Onlangs zei een kandidaat in zijn preek dat Gods volk van de Wet Gods moet afblijven, en zo is het ook. Het kan ook niet, want bij de minste aanraking van de Wet sterft de mens de verbrandingsdood. Gods volk mag wel op de Wet zien, maar dan op een vervulde Wet. Waar kunnen we een vervulde Wet zien? Aan het kruis! Daar hangt een vervulde Wet, namelijk Christus. "Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende", Kol. 2:14.
Het zien op Jezus is namelijk geen voorwaarde, maar een soevereine genadegift Gods. Gods volk kijkt zich zalig aan een volbrachte Wet, namelijk aan Christus, want Hij is de Zaligmaker der wereld. Niet van de gehele wereld, maar alleen van de wereld der goddelozen uit Romeinen 5:6. Ik wil het hierbij laten, want het is Christus alleen en anders geen. "En zij zagen niemand dan Jezus alleen." Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl