VIERDERLEI HOORDERS
DE GELIJKENIS VAN DE ZAAIER EN DE BEZAAIDEN        
Plaats in winkelmandjeMandje
Tijdens Zijn omwandeling op aarde sprak de Heere Jezus dikwijls door gelijkenissen. De reden waarom Hij dat deed vinden we opgetekend in Mattheüs 13:13-15. Hieruit blijkt dat Christus de zaligheid niet aan alle hoorders des Woords gunt, maar soeverein handelt in de toebrenging van de Zijnen. De gelijkenissen staan om die reden in het kader van de uitverkiezing. De wil des bevels en de wil des besluits van God functioneren beiden in het kader van de roeping van het Evangelie. "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren", Matth. 22:14. Christus heeft niet voor de wereld gebeden, maar alleen voor degenen die Hem van de Vader gegeven zijn. In dit kader heeft Christus de heidenen tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijn bezitting (Ps. 2). De wereld is Gods verkiezingsterrein en Zijn roeping is onberouwelijk. De roeping van het Evangelie staat dus ook in het kader van de uitverkiezing. "Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; en het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken; opdat geen vlees zou roemen voor Hem", 1 Kor. 1:26-29.
De roeping van het Evangelie komt tot elke hoorder des Woords, maar alleen de uitverkorenen verstaan wat de Geest tot de Gemeente zegt. Alleen de goddelozen uit Romeinen 5:6 ontvangen de toepassing van het heil in Christus en de grote rest valt af door eigen schuld. God verkiest en doet naderen en doet wonen in Zijn Huis. De leer der uitverkiezing is een leerstuk waaraan het vrome vrije-wils-vlees zich doodergert, maar het is een troostleer voor Gods ware volk. Gods genade is verkiezende genade en staat haaks op de vrije wilskeuze van het godsdienstige vlees. God heeft van eeuwigheid Zijn volk uitverkoren krachtens Zijn soeverein welbehagen. Het getal der uitverkorenen staat vast van eeuwigheid en zij alleen worden toegebracht in de tijd door de inwendige roeping van het Evangelie. De zaaier zaait het zaad des Woords echter onder allerlei mensen. Hij houdt zich aan de wil des bevels van God, namelijk om alle volken, alle creaturen, het Evangelie te verkondigen. De zaaier maakt geen onderscheid, hij heeft de roeping om bekering en vergeving der zonden alle volken te prediken. God maakt onderscheid krachtens Zijn aanbiddelijke en onveranderlijke wil des besluits. De zaaier kan het zaad des Woords niet doen ontkiemen, noch doen uitspruiten. Het is alleen God die de wasdom geeft.

De tekst ter overdenking kunt u vinden in het heilig en onfeilbaar Woord Gods, en wel in Mattheüs 13:18-23, waar wij lezen:

"Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort, en niet verstaat, zo komt de boze, en rukt weg, hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij den weg bezaaid is. Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt; doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd- , de ander zestig-, en de ander dertig voud", Matth. 13:18-23.

De Heere Jezus spreekt in deze gelijkenis niet van vierderlei zaad, maar van vierderlei bezaaiden, namelijk:

1. Degene die het Woord hoort, maar niet verstaat (historisch geloof).
2. Degene die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt voor een tijd (tijdgeloof).
3. Degene die het Woord hoort, maar het laat verstikken door de zorgvuldigheden dezes levens (ongeloof).
4. Degene die het Woord hoort en verstaat en volstandige vrucht draagt (waar geloof).


1. Deze gelijkenis handelt over de roeping van het Evangelie die tot alle hoorders des Woords komt. Door de rechte prediking wordt het Woord in de harten van alle hoorders gezaaid, zonder enig onderscheid. Onder de rechte prediking spreekt God tot de harten der mensen. Zij allen zijn hoorders des Woords en niemand van hen kan zeggen dat hij het Woord niet gehoord heeft. Geen mens zal zich kunnen verontschuldigen met een beroep op zijn onkunde of wat dan ook. Het Woord komt tot alle hoorders en elke hoorder des Woords overlegt in zijn hart datgene wat gepredikt wordt. "Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven", 2 Kor. 2:16.
De inhoud van de roeping van het Evangelie is voor elke hoorder des Woord hetzelfde. Er is dus geen sprake van tweeërlei zaad, nee, het zaad dat gezaaid wordt is het Woord Gods, ofwel het Evangelie van Christus Jezus en Dien gekruisigd.
Hoe komt het dan dat de sommige hoorders het wel verstaan (geloven) en de grote rest niet?
Ten eerste, omdat het geloof een bijzondere gave Gods is. De mens zal uit eigener beweging nooit in Christus geloven. Het wonder van vrije genade komt niet tot stand door de reagerende mens op het gebod Gods. In de prediking van de huidige opwekkingsbewegingen wordt de mens geacht in staat te zijn om te reageren op hetgeen God vraagt. God heeft de eerste stap gezet, en nu moet de mens ook een stap in de goede richting doen. God doet wat en de mens doet wat. Zo verklaar ik het niet, nee, zo wordt het letterlijk gezegd: "God roept en dan moet de mens reageren!" Dit soort meewerkende genade verslaat zijn duizenden in onze dagen, met name op de jongerenavonden. Het is vrucht'loos waar men zich mee vlijt, want het is alles ijdelheid. Men kan net zo goed op een kerkhof de doden een pepermuntje aanbieden, maar er is geen sterveling die zijn hand vanonder de grafstenen uitsteekt. Goed, als men dan willens en wetens bedrogen wil worden, dan moet men dat mij straks niet verwijten. Deze gelijkenis is namelijk niet voor twee-erlei uitleg vatbaar, maar legt beslag op elke hoorder des Woords.
Wat ik u bidden mag, lezers: verhardt uw hart niet en laat u zaligen. Hoort en verstaat!
Ten tweede, omdat het zaad des Evangelies alleen ontkiemt in Christus door het geloof in een weltoebereide aarde. Het is dus van levensbelang of het Woord in een weltoebereide aarde gezaaid wordt. Daar heeft elke prediker op toe te zien krachtens het Goddelijke bevel: "Braakt ulieder een braakland en zaai niet onder de doornen", Jer. 4:3.
Een van God geroepen en gezonden zaaier zal dus eerst het land bewerken alvorens het zaad in de akker te zaaien. Wil een land vruchtbaar zijn, zal het eerst omgeploegd moeten worden. Zo is het ook geestelijk. Het Evangelie zal geen kracht doen als de ploegschaar der Wet zijn werk niet heeft gedaan en de vroege spade des regens de aarde niet heeft bevochtigd. De rechte prediking bestaat uit Wet en Evangelie, uit de bediening des doods en des levens. Als het zaad op een ongeploegde akker gezaaid wordt, zal de zon het zaad verdrogen, omdat het geen wortel kan schieten vanwege de harde aardkorst. Als het Evangelie gepreekt wordt zonder het plaatsmakende werk der Wet, dan pikken de vogelen des hemels (de duivel) het zaad weg en de akker der ziel blijft dan zonder vrucht.
Ik heb wel predikers beluisterd die met het schuim op de mond de mensen het geloof inhamerde, maar hun prediking had slechts de uitwerking zoals die in de punten 1, 2 en 3 beschreven staan. Zij willen populair zijn en alleen het Evangelie preken. Het zijn echter zaadverkwisters van de eerste orde, want ze zaaien alleen langs de weg en op steenachtige plaatsen. Ze weigeren om met de ploegschaar der Wet de akker toe te bereiden, want dat levert geen naam op. Ze willen vrucht op de plank en spannen de maaikar achter de zaaikar, maar die methode baart kerken vol tijd- en schijngelovigen. Christus waarschuwt als Machthebbende tegen dit soort verderfelijke ketterij: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft , zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort", Joh, 12:24.
De huidige prediking is er dus ook debet aan dat mensen het Woord wel horen, maar niet verstaan, omdat de volle raad Gods niet verkondigd wordt en dan is de Heilige Geest de grote Afwezige. Maar ook onder de rechte prediking van het Woord worden harten dikwijls wel veranderd, maar niet vernieuwd. Men hoort wel, maar men verstaat het niet, men herkauwt het niet. Dezulken blijven in het objectieve Woord steken, maar het gaat niet naar binnen, omdat hun hart niet is toebereid. Ze slikken het Woord zonder het te herkauwen, zoals de onreine dieren hun voedsel vreten zonder herkauwen. Onreinen dieren kauwen wel, maar herkauwen hun voedsel niet, terwijl de reine dieren des velds dat wel doen.
Een kind van God kunt u aan twee dingen herkennen. Hij herkauwt het gepredikte Woord en stempelt zijn pad, gelijk de reine dieren des velds. De reine dieren herkauwen hun voedsel, verdelen de klauw en stempelen hun pad. Een koe en een geit doen beiden, namelijk herkauwen en de klauw verdelen. Een kind van God herkauwt het Woord en verdeelt de klauw. Herkauwen ziet op de oefeningen des geloofs en het pad stempelen ziet op de geloofswandel. Je hebt onreine dieren die wel de klauw verdelen, maar niet herkauwen. Varkens en roofvogels verdelen de klauw wel, maar ze herkauwen niet en zijn dus onreine dieren. Dat is het beeld van mensen die zich wel vroom en behoudend voordoen en uiterlijk gezien keurig en netjes leven, maar het zijn witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid (Matth. 23:17). Dat is ons aller beeld van nature, maar wie voelt het, wie erkent het, wie is er door verwond ten dode, wie valt God ermee te voet op genade of ongenade? De Heere zal de Zijnen voeren met smeking en geween, hen de zonde ordentelijk voor ogen stellen, zodat Zijn heiligheid hen doet vergaan en zij met Jesaja uitroepen: "Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man ben van onreine lippen", enz. Ja, die man was de heiligheid Gods geopenbaard, de Wet was ingekomen en dat deed hem vergaan, zodat hij stierf aan de Wet, stierf aan Adam 1 en dat is de enige weg om Gode te leven in de tweede Adam.
Degenen die het Woord horen en niet verstaan, zijn degenen die bij de weg bezaaid worden. Ze herkauwen niet en stempelen ook hun pad niet. Het zijn wederstrevige paarden die toomloos over de brede weg des verderfs rennen. Zulke paarden grazen weleens in de berm van de brede weg, maar ze komen nooit tot de kennis der waarheid. Als een ongebreideld paard, hetwelk geen verstand heeft, jagen zij de wereld na met haar begeerlijkheden, waarbij de ruiter, de satan, hen diepe sporen geeft. Dan zijn er ook nog de rijtuigen van het werkdadig christendom. Hun paarden trekken wagens vol vleselijk vertrouwen en ingebeeld geloof onder de dekmantel van het Evangelie voort over de brede weg des verderfs. "Dezen vermelden van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN, onzes Gods!" Ps. 20:8.

2. De tweede belijder betreft een tijdgelovige. Ook hij hoort het Woord, maar neemt het terstond met blijdschap aan. Hij heeft het oordeel wel zien liggen, maar er nooit IN gelegen. Dezulken worden VAN het oordeel verlost, maar Gods volk wordt IN het oordeel verlost. Ze hebben weinig of geen wettische benauwdheden gehad, maar ze hebben zich vol vertrouwen aan Jezus overgegeven, echter zonder grond. God heeft dezulken namelijk nooit vrijgesproken van schuld en straf in de hel van hun bestaan. Vanwege de gevolgen der zonden zijn ze tot Jezus gevlucht en hebben Hem aangenomen, echter zonder dat Hij hen ooit heeft overgenomen. Zulke belijders zijn doorgaans boordevol goede werken, maar van het enige goede volbrachte werk weten zij niets te vertellen vanuit de toepassing des harten. Het zijn de E.O. en de SRA belijders in onze dagen die van ontdekking en ontgronding niet weten willen. Ze willen wel oogsten, maar de ploegschaar der Wet wijzen zij van de hand als een verachtelijk en voorwaardelijk stuk gereedschap. Aan de oproep tot geloof hebben zij gehoor gegeven en ze beginnen direct hun naasten te evangeliseren. Ze 'broederen' en 'zusteren' er lustig op los om hun naaste van de gevolgen van het oordeel te bevrijden en met zevenmijlslaarzen over de zondeval heen te doen stappen, zoals zij dat zelf ook gedaan hebben. De tijdgelovigen hebben zich leraars vergaderd naar hun eigen begeerlijkheden, die wel evangelie preken, maar een evangelie zonder kruis, zonder ergernis. Een evangelie zonder kruis is echter een christus zonder bloed, maar zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Hebr. 9:22). In het stenen hart van een tijdgelovige kan het zaad van het Woord geen wortel schieten van betekenis. Een tijdgeloof is een geloof zonder diepgang, zonder afsnijding, zonder inplanting, zonder wetsdood, zonder vergeving der zonden, zonder kruis en zonder Vaderhuis. Tijdgelovigen ontvangen het Woord met blijdschap, schrijden ten avondmaal, laten hun lampen schijnen, maar missen de Geest van Christus, missen de verzegeling des Geestes, missen de olie des Geestes in hun vaten, missen het inwendig getuigenis des Geestes, enz. Ze kunnen met het Woord werken, tal van beloften zich toe-eigenen, Christus op hun lippen nemen, maar van het recht Gods en de Geest der uitbranding is een tijdgelovige ontbloot. Sommige tijdgelovigen spreken wel de taal van een kind Gods, maar zijn ontbloot van de Schriftuurlijke bevinding. Zij hebben wel de naam dat zij leven, maar in werkelijkheid zijn zij dood. Voor het grote gros tijdgelovigen is de Christus der Schriften, Die vanachter het recht Gods geopenbaard wordt, een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis. Een tijdgelovige gelooft alleen in een God van liefde, maar niet in een God van recht, niet in genade door recht, niet in een God Die een afgesneden zaak doet op aarde. Nee, dan haakt een tijdgelovige af, want hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd (Matth. 13:21). Een tijdgelovige is een arminiaan, een pelagiaan en een antinomiaan. Hij heeft voor Christus gekozen, maar Christus niet voor hem. Een tijdgelovige loochent de absoluutheid van de val en hij leeft ook in de zonden, is niet der Wet gedood, niet met Christus gestorven, niet der zonden gedood. Een tijdgelovige loochent niet zelden de Goddelijke uitverkiezing en van de Goddelijke verwerping wil hij zelfs niets weten. De soevereiniteit van God in het zaligen van zondaren wordt door dezulken gerelativeerd en afhankelijk gemaakt van de menselijke wil. Niet de verkiezende God is de oorzaak der zaligheid bij een tijdgelovige, nee, het is de besluitende mens. De mens besluit om te geloven, of niet te geloven, te bidden of niet te bidden, te danken of niet te danken, de Wet te doen of die te laten, enz. Het is alles voor een tijd en dat kan zelfs een heel mensenleven beslaan. Alles wat een tijdgelovige aan godsdienst doet is gewetenswerk, geen zaligmakend werk. Dat kan heel ver gaan. We zien het bij de dwaze maagden. Uitwendig zie je bijna geen verschil tussen de wijze en de dwaze maagden. De wijze maagden waren wijs, omdat Christus hun Wijsheid van God was. De dwaze maagden waren dwaas, omdat zij wijs in zichzelf waren en niet in God. De wijze maagden waren inwendig vernieuwd en verlicht door de inwoning van de Heilige Geest, terwijl de dwaze maagden alleen verlicht waren door de gemene werking des Geestes. Een tijdgelovige heeft geen wortel in zichzelve. Job getuigt dat de wortel der zaak in hem gevonden wordt. Als een boom niet goed geworteld is, blijft hij in een storm niet overeind. Dan knakt zijn stam en zijn schoonheid gaat verloren, men kent en vindt zijn standplaats zelfs niet meer. Al Gods ware kinderen hebben de wortel der zaak in zichzelven, omdat zij ingeënt zijn in de Wortel Davids, de ware Wijnstok, de blinkende Morgenster. Een tijdgelovige heeft geen kennis aan de bediening des doods, is dus ook nooit aan de Wet gestorven. Hij heeft het Woord gehoord en terstond aangenomen, zonder dat zijn bestaan doorploegd is met de ploegschaar der Wet. Het zaad van het Evangelie vindt bij een tijdgelovige geen vaste voedingsbodem. Er is bij hem nooit plaatsgemaakt voor het Lam Gods bij God vandaan. Een tijdgelovige is nooit door de enge poort gegaan, maar over de muur geklommen. Hij heeft Christus wel op de lippen, maar niet in het hart. Een tijdgelovige zegt Christus wel te kennen, maar is van Hem niet gekend. Christus is hem nooit geopenbaard en heeft nooit tot zijn ziel van vrede gesproken in de hel van zijn bestaan. Als je dezulken vraagt hoe Christus in hun ziel is geopenbaard, staat de wagen stil. Ze zeggen te geloven, maar ze hebben nog nooit hun rechtvaardige vonnis aanvaard. Ze hebben wel enige ontdekking, maar zijn nooit ontbloot geworden tot de fundamenten toe, nooit gans melaats geweest van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Ze hebben nog nooit het vonnis der Wet geloofd, nooit hun val ingeleefd, nooit hun vonnis aanvaard en maken God tot een leugenaar. Hun geestelijke schijnzwangerschap staat tot waarschuwing in het Woord beschreven: "Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek", Jes. 57:10.
Een tijdgelovige heeft wel blijdschap, maar geen gebroken hart. Hij weet niet van het eeuwige wonder dat God in Christus naar een dode hond omziet. Een tijdgelovige gelooft voor een tijd, niet voor altijd. Zijn geloof gaat bij het sterven niet over in aanschouwen, omdat zijn levenshuis op zandgrond gebouwd is. Zijn huis ziet er wel goed uit, maar het heeft geen deugdelijk fundament. Als de waterstromen komen van Gods verbolgendheid zal dat huis met man en muis vergaan, want het is niet op de Steenrots Christus gebouwd. Een tijdgelovige heeft wel een gedaante van godzaligheid, maar de kracht ervan geloochend. Hij leeft naar het vlees en niet naar de Geest. Hij maakt zelf de toepassing van het Woord op grond van enige aandoeningen en beroept zich doorgaans op klinkende oudvaders om zijn geloof te stijven. Een kind van God door de liefde van Christus gedreven, beroept zich alleen op het Woord en het inwendig getuigenis des Geestes. "Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn", Rom. 8:16.
Een tijdgelovige houdt zijn natuurlijke liefde voor de liefde uit God, maar hij is ten enen male ontbloot van de liefde van Christus en als gevolg daarvan is zijn blijdschap geheel wettisch. "Al degenen, die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees, die noodzaken u besneden te worden, alleenlijk opdat zij vanwege het kruis van Christus niet zouden vervolgd worden", Gal. 6:12.

3. De derde belijder betreft een verworpene, namelijk een die volhardt in zijn ongeloof, zoals Kaïn er een was. Hij hoort het Woord, maar aan de kennis van Gods wegen heeft hij geen lust. Hij heeft wel een wortel, maar een kwaadaardige wortel, namelijk die van de geldgierigheid (een wortel van alle kwaad). Dezulken leven doorgaans als de rijke man, die wel aan godsdienst deed, maar in de wereld zijn vermaak had. Gods ware kinderen daarentegen doen niet aan godsdienst, nee, zij zijn gesteld in Góds dienst en worden gediend door Hem Die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een Rantsoen voor velen.
De voedingsbodem van het hart van een ongelovige is een verstikkend moeras, waar de doornen en de distelen welig tieren. "Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding", Hebr. 6:8.
Uit de gelijkenis van het zaad blijkt duidelijk dat Christus alle nadruk legt op de voedingsbodem van het hart. Belijders met een historisch-, tijd- en/of wondergeloof hebben geen inwendige weltoebereide voedingsbodem. Dat is met Gods ware volk zo gans anders. Alvorens zij wedergeboren worden tot een levende hoop in Christus, worden zij ontdekt aan de grootheid van hun kwaad en staat, ontbloot en ontgrond van alle eigengerechtigheid die uit de Wet is, en zo komen zij als verdoemelijke adamieten naakt voor God te staan, met een hart als een beestenstal. Ja, daarin wil Christus geboren worden, in de beestenstal van ons hart. Degene die in de doornen bezaaid is, leeft in de herberg der wereld alle dagen vrolijk en prachtig. Hij bekommert zich niet om de eeuwige belangen van zijn ziel, nee, hij bekommert zich om de dingen der wereld en heeft in de weelde zijn vermaak. Dat hoeft niet perse op een wereldse manier, nee, dat kan ook op een zeer godsdienstige wijze. Het zijn dikwijls zeer meelevende kerkmensen, actief op alle kerkfronten, niet zelden met een ambt bekleed, maar ze zijn niet vruchtbaar, omdat ze vruchtbaar zijn in eigen oog. Ze hebben wel een doe-wet, maar geen kennis aan een verdoe-wet. Ze zijn het en ze weten het, ze kunnen het, ze doen het, maar aan hun vruchten zult ge hen kennen. "Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen?" Gods ware kinderen zijn uit het groene Hout gesneden en getuigen van Christus en Dien gekruisigd, zonder aanziens des persoons. Ze getuigen van de Waarheid, al is die ook scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Zij getuigen ook van de eeuwige liefde van Christus op grond van Gods Woord en vanuit de prakijk des geloofs. Ze verafschuwen de vrije wilsbeschikking van de eigenwillige godsdienst en getuigen er dwars tegenin, wat mensen er ook van zeggen of denken. Dat raakt hen niet en het deert hen niet, want zij zijn gestorven en hun leven is in Christus verborgen in God (Kol. 3:3).
Johannes de Doper sprak als een os: radicaal, grof, scherp, godsdienstverbrandend en vleesverterend, doch zó was hij de wegbereider van Christus. De profeet Jona preekte hel en verdoemenis op Gods bevel, en de vrucht van zijn prediking openbaarde zich in de grootste opwekking aller tijden. De profeet Amos preekte: "Gij koeien van Basan...", maar het integere christendom van onze dagen zou zich aan zo'n van God geroepen veeboer doodergeren. Paulus haalt scherp uit naar de betoverde Galatiërs en verwijt hen uitzinnigheid en vleselijke vroomheid. En als we bedenken dat we veel verder weg zijn dan de Galatiërs van weleer, dan kan het oordeel niet anders dan vastbesloten zijn.
Het gros belijders en predikers daarentegen doet zich wel lief en vroom voor, maar als het gaat over de waarheid in oprechtheid zijn de meesten van hen zo stekelig als een doornheg en zo glad als boter. De ploegschaar der Wet heeft men verandert in een werkheilige ladder ten hemel, en het Evangelie van vrije genade gebruikt men als een dekmantel om de vrije wilsbeschikking veilig te stellen. Het is het verkeerd geslacht waarvoor de apostel Petrus de pinksterlingen ernstig waarschuwt. "Wordt behouden van dit verkeerd geslacht..." Hunlieder eeuwige bestemming is rampzalig: "En de hoogten van Aven, Israels zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons!" Hos. 10:8.

4. De laatste belijder is de eerste, want het betreft een kind van God die behoort tot het kleine kuddeke van Vaders welbehagen. "Alzo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren", Matth. 20:16. Een kind van God heeft een weltoebereide aarde, waarin het zaad gevallen is, gestorven is, en bestendige vrucht voortbrengt. Hij hoort niet alleen, maar hij verstáát het Woord, namelijk door het geloof dat door de liefde is werkende. Christus is hem geopenbaard door Woord en Geest, namelijk IN zijn oordeel. Christus openbaarde Zich aan de moordenaar aan het kruis in het oordeel. Ja, dan komt het leven in onverderfelijkheid aan het licht. We lezen van Jakob dat God hem in Christus geopenbaard is. "En hij [Jakob] bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-el; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood", Gen. 35:7. U ziet, alweer: in het oordeel. We zien het bij al de bijbelheiligen en zo gaat het nog! Er zijn echter talloze godgeleerden uit het verleden, maar ook in onze dagen, die alleen van een objectieve openbaring van Christus spreken, namelijk zoals God Zich in het Woord heeft geopenbaard. Van geloofservaring als gevolg van de openbaring van Christus, willen zij niet weten en wijzen dat als 'subjectieve mystiek' van de hand. Dezulken maken echter een fatale vergissing, want het objectieve Woord heeft geen kracht in zichzelf, hoe onfeilbaar waar en geldig het Woord op zichzelf ook is. Gods Woord is levend en krachtig door de Heilige Geest. Dat wordt ook zo ervaren door het geloof. Geloof zonder ervaring is een dood- en schijngeloof. De geloofservaring is niet de grond der zaligheid, nee, maar dat is ook het geloof niet. Christus en Zijn volbrachte Middelaarswerk is de enige Grond der zaligheid, maar de vraag: "Hoe ben je aan Hem gekomen?" kan bij het gros belijders in onze dagen niet lijden. Ze hebben Hem, maar of Hij hen heeft, is bij velen de vraag niet eens. Christus openbaart Zich evenwel door Woord en Geest. Hij SPREEKT door Woord en Geest en schrijft de belofte ten leven in de harten der Zijnen. Gods volk kan uit de Schrift aanwijzen wat God in Christus tot hen gesproken heeft tot vergeving der zonden. Niet alleen tot rechtvaardigmaking, maar ook tot onderhouding! De openbaring van Christus geschiedt altijd IN het oordeel en zo is Hij ons tot eeuwig Voordeel. Christus openbaart Zich levendmakend, rechtvaardigmakend en heiligmakend in het leven der Zijnen, ook na ontvangen genade. Wat Christus door Zijn Geest ineens en voor altijd toepast tot rechtvaardigmaking, bevestigt Hij keer op keer in het leven der heiligmaking. God werkt nimmer door buitenbijbelse openbaringen; altijd door Woord en Geest. "Die oren heeft die hore, wat het Woord....?, nee, wat de Geest tot de Gemeente zegt", namelijk vanuit het geschreven Woord.
Velen horen het Woord, ook Gods volk, want het geloof is door het gehoor van het Woord Gods, maar het komt aan op het verstaan, namelijk op het geloof. Dus toch het geloof in het objectieve Woord? Ja, maar dan met kracht door de Heilige Geest, want het Woord is Christus en Christus is Gods. Paulus zegt: "Waartoe ik ook arbeide, strijdende naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht", Kol. 1:29. U ziet, het geloof is dus één en al ervaring, klemt zich vast aan Christus, aan het Woord, door de onwederstandelijke werking van Gods Geest. Het Woord is dus krachtig, echter niet door het geloof, maar door de Heilige Geest, tot geloof uit geloof. Paulus bidt dat de Gemeente het geloof mag ontvangen met kracht: "Waarom wij ook altijd bidden voor u, dat onze God u waardig achte der roeping, en vervulle al het welbehagen Zijner goedigheid, en het werk des geloofs met kracht", 2 Thess. 1:11. Dat ziet niet op goede werken, maar op het geloof dat haar kracht ontleent aan Gods Geest, naar de werking der sterkte Zijner macht (Ef. 1:19). En in 1 Thessalonica 1:5 getuigt de Heilige Geest bij monde van Paulus: "Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid..." De Psalmist getuigt er ook van in Psalm 138:3: "Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord; Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel."
In onze dagen wemelt het van de objectivisten die het geloof van haar kracht en gevoel beroven. Dezulken missen de Geest van Christus, maar die de Geest van Christus niet heeft, komt Hem niet toe.
Het ware geloof rust niet op gevoel, noch komt eruit voort, maar gaat er wel mee gepaard, namelijk als vruchtgevolg, dus niet als oorzaak. Het ware geloof gelooft echter ook tegen alle tegenstrijdige gevoelens in, omdat het geloof zich hecht aan de Voleinder des geloofs Die niet liegen kan, Die gisteren en heden Dezelfde is, Die nooit herroepen zal hetgeen Hij ooit in de ziel gesproken heeft. Daarvan kunnen de ware gelovigen verslag afleggen, namelijk van het spreken Gods in hun leven. Dat kunnen de huichelaars niet. Gods Geest spreekt alleen in de gewetens van de huichelaar, echter niet zaligmakend in de ziel. De naambelijder kan alleen spreken van voorkomende waarheden, echter niet van indalende beloften ten leven. Gods volk kent beiden, namelijk voorkomende, achtervolgende en indalende waarheden. Als de Heilige Geest in de ziel indaalt met het Woord der belofte, dan kunnen we niet meer ongelovig zijn. God in Christus doet geen half werk. Hij spreekt de ziel zalig en geeft het geloof erbij. Hij redt de ziel in het oordeel en schenkt de ziel alle weldaden in Christus erbij. Als de Heere overkomt, brengt Hij alles mee: geloof, liefde, hoop, ja, Hij brengt Zichzelf mee door Woord en Geest en dat is Alles, amen. Elke uitverkorene wordt, voordat hij wedergeboren wordt, bewerkt door de Heilige Geest, middels de bediening van Wet en Evangelie. Zijn hart wordt geploegd, ontdekt, overtuigd van zonde, van gerechtigheid en van oordeel, zodat hij zijn oordeel gewaar wordt, de grootheid van zijn schuld gevoeld, weleens enige hoop krijgt in het Evangelie, evenwel gebukt gaat onder zijn ellende, een weg zoekt ter ontkoming, maar met al zijn werkzaamheden, bidden, kerken en bijbellezen, de dood moet sterven, daar alle hoop hem gans ontvalt en niemand zorgt voor zijn onsterfelijke ziel. Als dit 'mystiek' heet, dan is dat gezegende mystiek! Wee degenen die hun zaligheid zoeken in het Woord ZONDER persoonlijke toepassing door Gods Geest gewerkt. Niets ligt in onze dagen zo onder het spervuur van de satan dan het zaligmakende werk van de Heilige Geest in de toepassing des harten. De vijandschap komt niet van buitenaf, maar van binnenuit, zowel uit links gereformeerde als uit rechts bevindelijke kringen. Een waar gelovige vindt zijn fundament en kracht in het objectieve Woord, namelijk in Christus, en steunt niet op zijn bevinding. Maar waaróm vindt hij Zijn troost en kracht in het Woord? Omdat de Heilige Geest in zijn hart getuigt dat het Woord Christus is en Christus in de ziel heeft geopenbaard. Gods volk bidt omdat de Geest in hen bidt met onuitsprekelijke zuchtingen. En zij gelooft het Woord door het inwendig getuigenis des Geestes in Christus. "Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is", 1 Joh. 5:6.
Het ware geloof is nooit zonder ervaring, want die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven (1 Joh. 5:10). En van het getuigenis des Geestes schrijft Paulus in Romeinen 9:1: "Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest)."
De geloofskennis in Christus en in Zijn Woord geschiedt door de openbaring des Geestes.
"Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods", 1 Kor. 2:9-11.
Niemand zal in Christus geloven, tenzij Christus hem geopenbaard is door de Heilige Geest. "Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren", Matth. 11:27.
Ja, het leven in Christus komt openbaar door openbaring, in een weltoebereide aarde. Net als vóór de schepping toen Gods Geest op de wateren zweefde, zo zweeft de Geest Gods ook vóór onze herschepping op ons, om ons te ontdekken aan de gruwelijkheid van onze val en te ontbloten van onszelf, alvorens wij de levendmakende stem des Zoons Gods horen in de duisternis van ons dode adamsbestaan: "Daar zij licht!" Dan zijn wij door het geloof met God verzoend. Dat leven uit de gerechtigheid van Christus, baart Gode vrucht. "Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus", Rom. 5:1.

GPPB.

DORDTSE LEERREGELS OMTRENT DE ROEPING VAN HET EVANGELIE        
Plaats in winkelmandjeMandje
3/4-9. Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en Zelf ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen, die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het Woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdgeloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. 13).

3/4-10. Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelven door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn (hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt); maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook dezelfden in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het Rijks Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelven, maar in den Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.


http://www.derokendevlaswiek.nl