|
|
VOLG MIJ! (DE BEKERING VAN LEVI)
| |
|
|
"En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem. En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan, in zijn huis; en er was een grote schare van tollenaren, en van anderen, die met hen aanzaten", Luk. 5:27-29.
Drie Evangelisten, Mattheüs, Markus en Lukas vermelden ons de bekering van Levi, de tollenaar. Levi is dezelfde persoon als Mattheüs, de evangelist, die zijn bekering beschrijft in Mattheüs 9:9. Bij de bekering van Levi, ofwel Mattheüs, wensen wij met de hulpe des Heeren een ogenblik stil te staan. Tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft Christus veel tollenaren tot bekering gebracht. Enkelen worden met name genoemd, namelijk Zacheüs en Levi. Ook wijdt de Heere Jezus een gelijkenis aan de bekering van een tollenaar. Tollenaren waren Joden die in dienst stonden van de Romeinse bezetter en hun eigen volk min of meer het belastinggeld afpersten ten gunste van de Romeinen. Het waren eigenlijk soort NSB-ers zou je kunnen zeggen. Ze waren dan ook niet geliefd onder het volk, maar veeleer gehaat. Dat was vanzelf hun eigen schuld, want landverrader is een misselijk beroep. Zulke mensen verdienen de kogel en dat is een rechtvaardig vonnis, mits die door de rechtmatige overheid wordt uitgevoerd. Dat is ook wel gebeurd na de 2e W.O., toen zijn er verschillende NSB-ers gefusilleerd, want de overheid draagt het zwaard niet tevergeefs. En zulke landverraders waren tijdens Christus' omwandeling op aarde niet zelden het voorwerp van de eeuwige liefde des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes en dat is nog niet veranderd. Christus at/eet dikwijls met tollenaren en zondaren en dat namen/nemen de farizeeërs Hem niet in dank af, want die hadden/hebben de tollenaars definitief afgeschreven. Hoeren en tollenaars konden in de ogen der farizeeërs nooit meer bekeerd worden. Zo dachten de tollenaren er overigens zelf ook over, want als besneden Joden wisten zij heel goed dat zij met hun duistere praktijken zich Gods verbondswraak dubbel hadden waardig gemaakt. Met deze diep ontdekkende overtuiging zat Zacheüs in de boom en Levi in het tolhuis. Als Jood wisten zij heel goed dat zij vervloekt stonden voor en door de Wet Gods. Velen beweren dat de bekering van Levi zonder ontdekking plaatsgevonden heeft, omdat er -volgens zeggen- niets van beschreven staat in de Bijbel. Maar die dat beweren leveren het bewijs dat zij nooit een door de Wet vervloekte tollenaar voor God zijn geweest. Volgens zeggen zou Levi 'lieflijk' tot bekering gekomen zijn en Paulus op een radicale wijze, met geweld. Op grond van Gods Woord zeg ik dat al Gods volk lieflijk doch radicaal tot bekering komt, want het zijn de goedertierheden des Heeren die de mens tot bekering leiden. Dat geldt voor al Gods volk. Dat de ene er 'dieper' door moet dan de ander, doet aan de goedertierenheid des Heeren in Christus niets af. Al Gods volk wordt bekeerd door de toegerekende gerechtigheid van Christus, ofwel door de goedertierenheid des Heeren, en sterven der Wet om Gode te leven. Al Gods volk wordt dus lieflijk evenwel radicaal bekeerd, tenminste bij God vandaan. Je hebt namelijk ook veel schijnbekeringen. Die gaan als levenden door de enge Poort. Gods volk sterft voor de Poort en in de Poort wordt zij levendgemaakt met en door Christus. De bevinding van de bekering is echter een pijnlijke zaak, tenminste de voorweg ervan. Als de Heilige Geest een ziel komt te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel is dat geen zaak van vreugde. Nee, want dan gaat het op de dood aan voor zo'n ziel en daar solliciteert geen mens naar. Vandaar dat er niemand is die naar God vraagt en zo was/is het ook met het volk der Joden gesteld en ook met u en mij van nature. Ook Levi vroeg naar God niet, nee, hij zat in het tolhuis. Weet u hoe de Joden destijds een tolhuis kwalificeerden, inclusief de tollenaars zelf? Als een voorportaal der hel! Levi wist dus heel goed dat hij tegen God en gebod inging met zijn duistere tollenaarspraktijken. Bovendien was het algemeen bekend dat de landverraderlijke tollenaars hun eigen volk afpersten door de Romeinse belastingsom te verhogen om hun eigen zakken te vullen met gestolen geld. Tollenaren deden dus aan 'witte-boorden criminaliteit' en zo'n crimineel was ook de zoon van Alfeüs, genaamd Levi. Levi deed zijn naam geen eer aan, want Levi betekent 'verbonden [met de dienst van God]', terwijl Levi zich in de zonden uitleefde in ongebondenheid. De levieten in het O.T. namen de dienst des HEEREN waar, maar Levi nam de dienst des duivels waar. Maar laat niemand mij vertellen dat Levi zonder overtuigende kennis van de Wet Gods in het tolhuis zat, want ik geloof niet in sprookjes. Gods Woord is geen sprookjesboek, maar het waarachtige Woord Gods en in het kader van de bekering gaat de realiteit van de Wet Gods aan het Evangelie vooraf. Niemand kan mij uit Gods Woord bewijzen dat tollenaars nog enige hoop op de zaligheid koesterden. Integendeel, zij waren ervan overtuigd dat zij nooit meer zalig konden worden, omdat zij dubbele verbondsbrekers waren. Zo zat Levi in het tolhuis en zo zat Zacheüs in de vijgeboom, namelijk als dubbele verbondsbrekers, die maar een recht hadden: de welverdiende straf.
Mag ik eens vragen, lezer, hebt u weleens in het tolhuis van uw bestaan gezeten en de vloek der Wet ingeleefd? Hebt u de rekening van uw hemelhoge schuld weleens opgemaakt voor God? Als de tollenaars het geld in het tolhuis telden dat zij het volk hadden afgeperst, klonk bij elke drachmen die in de geldlade rolde, de stem des gewetens: "Gij zult niet stelen!" En als op de sabbatdag de prediking van Mozes hen in de synagoge in hun oren klonk, namelijk dat zij God lief moesten hebben boven alles en hun naasten als henzelf, dan krompen de tollenaars inwendig ineen, want hun levenspraktijk vloekte met de geopenbaarde wil van God. Daar hadden de farizeeërs geen last van, ook niet dat zij de huizen der weduwen opaten, welnee, zij waren Abrahams zaad en hadden nooit iemand gediend. Al die farizeeërs leefden met een veronderstelde wedergeboorte, maar aan hun bekering mocht niet getwijfeld worden. En zelf twijfelden zij er ook niet aan en daar dankten zij God dan ook luid en duidelijk voor op de hoeken van de straten. Zo deden de tollenaars niet, nee, die durfden amper de tempeldrempel te overschrijden, bevreesd om als een Korach, Dathan en Abiram levend ter helle te varen. Levi zat dan ook maar liever in het tolhuis dan de gang naar de tempel te maken, want zodra hij zijn schreden richting de tempel zette, dan begon zijn hart zo onrustig wild te kloppen. Bovendien, verloren was het toch al, dus dan nog maar een beetje gas bij geven op de brede weg des verderfs, dan de vrome man spelen. Dan nog maar even van het gestolen geld genieten wat er in de zonde te genieten valt. Ja, zo zat Levi in het tolhuis, als een erfwachter van de hel. Nee, zo staat het er niet, maar toch staat het er, tenminste als je oren gekregen hebt om te horen en een hart om op te merken, want dan zult u terdege die tollenaar van binnen ontdekt hebben en tollenaars kennen de Wet bij uitstek. Zacheüs wist wel degelijk dat hij zijns naasten geld ontvreemd had, want na zijn bekering gaf hij het hen vierdubbel weder.
En dan begint Levi de Heere Jezus te zoeken, want het was een verloren zaak met hem. MIS! Terwijl Levi zijn geld zat te tellen en het oordeel in zijn ziel voelde branden, ging Jezus uit en zag een tollenaar, met name Levi zitten in het tolhuis. Ja, Christus zoekt, ziet en redt het verlorene. Velen zoeken in te gaan, maar zullen niet kunnen. Waarom niet? Dezulken zoeken behouden te worden van de hel uit angst voor straf, maar als men de hel wil ontvluchten uit angst voor de welverdiende straf, dan zal men er zeker komen. Levi was niet druk bezig om de hel te ontlopen uit angst voor de straf, want dan had hij wel gillend en schreeuwend het tolhuis uitgerend. Levi lag ook niet op zijn knieën om God om genade te smeken, nee, want hij was een genadeloze die nooit meer zalig kon worden, tenminste, zo hadden de farizeeën het hem gepredikt en zijn eigen geweten stemde dat volmondig toe. Levi zat in het tolhuis en is nooit in het werkhuis geweest. Volgens het regelement van het Sanhedrin moest je eerst een aantal jaren in het werkhuis verkeerd hebben om de Wet gunstig te stemmen, alvorens je kon worden opgenomen in het 'veredelde' huisgezin van Abrahams zaad, waartoe zij behoorden. Dat zij niet tot het beloofde Zaad, maar tot het dienstbare zaad van Abraham behoorden, kwam nog voor geen moment in hen op. Abraham stond garant voor hun zaligheid en Mozes was op de donderende berg geweest en had de zaak voor hen bij God in orde gemaakt, tenminste in hun inbeelding. Nou, die inbeelding had Levi niet, integendeel, hij beelde zich niet alleen de hel in, hij zat reeds in het voorportaal der hel. Ja, en zo zag Christus de tollenaar, Levi, zitten in het tolhuis. In Johannes 4 staat geschreven dat Christus door Samaria moest gaan. Waarom? Om een Samaritaanse hoer toe te brengen tot de gemeente die zalig moet worden. Zó moest Christus langs het tolhuis gaan om Levi uit satans klauwen te rukken en uit de dienst der zonde te bevrijden. Dat geschiedde toen Christus tot hem zei: "Volg mij!" Christus woorden zijn daden, want Hij spreekt en het is er; Hij gebiedt en het staat er. Wat? De verlossing uit de heerschappij des duivels! De zaligheid! De vergeving der zonden! De vrijheid der kinderen Gods! Christus zei niet: 'Voorwaarts, mars!' Nee, dat laten we aan het werkdadige christendom over. Christus drijft Zijn klein kuddeke niet voor Zich uit, nee, Hij gaat Zelf voorop! "Volg Mij!" Toen Levi de stem van Christus hoordde, deed hij vlug het geld nog even in een jutezak om van een goede oude dag verzekerd te zijn. MIS! "En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem." "Ja maar, zo makkelijk gaat het niet", hoor ik er een zeggen. Nou, zo makkelijk ging het niet, het ging juist door de onmogelijkheid, want het ging bij Levi door de hel. Immers, Christus riep Levi van voor de poorten der hel vandaan. Christus spreekt als Machthebbende en dan geschiedt het, anders niet. Als Christus tot onze ziel spreekt in de hel van ons bestaan, dan is de zaak geschiedt, want doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Joh. 5:25). Zo is Levi uit het tolhuis geroepen, als een dode, als een door de Wet gedode, als een erfwachter der hel. Ja, en toen Christus Levi uit het tolhuis riep, moest de duivel hem loslaten en Levi kon de levendmakende stem van de Zone Gods niet wederstaan, laat staan die weigeren. Bekering is een onwederstandelijk werk Gods en des Geestes. Daar komt geen mens aan te pas, geen zoekende mens en ook geen meewerkende mens. Wat heeft Levi aan zijn bekering gedaan? Helemaal niets. Hij zat niet in de kerk, maar in het tolhuis, in het kapelletje van de duivel. Levi heeft er alles aan gedaan om verloren te gaan, maar Christus heeft er alles aan gedaan om de Zijnen zalig te maken, want Hij is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven (Rom. 5:6). Toen de inwendige roeping van Christus in zijn hart weerklonk, is Levi terstond Christus gevolgd, alles verlatende. Wat betekent dat? Wel, 'alles verlatende' betekent dat Levi niet iets verlaten heeft, niet alleen zijn gestolen geld en goed, maar dat hij zichzelf verlaten heeft. Op het "Volg Mij" van Christus legde Levi terstond de oude mens af, want hij was een nieuw schepsel in Christus geworden. Je hebt van die mensen die al zuchtend en kreunend de enge Poort doorkruipen in hun verbeelding, maar Gods uitverkorenen gaan door de Deur der schapen naar binnen op het spreken van Christus. De enge Poort staat niet open voor jan en alleman, nee, die Poort is gesloten, want de hemelse Poortwachter komt door gesloten deuren. Christus is geen 'open deur' voor levende zondaren, nee, Hij is een levendmakende Deur voor dode zondaren. En die Deur gaat pas open op Zijn spreken. Christus opende Zijn hart voor de moordenaar aan het kruis IN het oordeel. Als de Deur bijvoorbaat open staat, waarom zou je dan nog kloppen? Nee, het bevel blijft staan: "Klopt en u zal worden opengedaan!" Maar wie klopte er nu eigenlijk, Levi? Nee, die man zat als een dode in het tolhuis. Het was Christus Die klopte, namelijk op de deur van zijn hart. En toen is Levi diep gaan nadenken of hij die deur zou openen of nog eerst uitgebreid werk zou maken van zijn bekering. MIS! Ja, het is altijd er naast, tenminste, wat de vleselijke mens spreekt, denkt en doet. Als Christus spreekt dan is het raak, dan is Hij Het Die klopt, de Deur opent, de zondaar levendmaakt en hem doet wandelen in de vrijheid der kinderen Gods. Tegenwoordig gaan er vele belijders van het ene gereformeerde stationnetje naar het andere reformatorische perronnetje en noemen dat 'bekering'. Eerst levendmaking, dan ontdekking en dan wat liefde en gesnotter en als je dan zo'n dertig jaar doorgesukkeld hebt, dan zou het mogelijk eens komen te gebeuren dat je een mogelijkheidje ziet om zalig te worden, maar als je dan denkt dat je het hebt, dan 'ligt de pijl weer verder' en dat gaat zo door, totdat je je ogen opslaat in de eeuwige pijn.... Levi werd in een punt des tijds uit zijn graf geroepen, uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht in Christus en die man kwam na zijn rechtvaardigmaking direct in het stuk der dankbaarheid. Hij doet dan een ding waarvoor menige christen zijn/haar neus voor ophaalt. "En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan, in zijn huis; en er was een grote schare van tollenaren, en van anderen, die met hen aanzaten." Zeg, Levi, nou je bekeerd bent, kun je toch al die criminelen niet aan je tafel nodigen? Ja, dat kon Levi wel, want hij was zelf de grootste der zondaren, vleselijk, verkocht onder de zonde, evenwel vrijgemaakt door de Zaligmaker der wereld, gewassen en gereinigd door Zijn bloed, en nu wilde hij ook zijn soortgenoten naar het vlees met het Heil in Christus bekend maken, door HEM een uitgebreide maaltijd te bereiden. Daarbij nodigde hij zijn huis vol met avondmaalgangers...?, nee, met misdadigers, met hoeren en tollenaren. Ja, en toen heeft Levi tijdens de maaltijd zijn bekering verteld. MIS!
Man, ik erger me wild aan uw preek! Het is altijd mis, mis en nog eens mis! Ja, zeg dat wel, altijd mis. Nou, dat zou je gelukkigste dag zijn, mens, als je eens als een doelmisser openbaar zou komen, want meer zijn we niet, nee, en meer mag niet. Christus heeft Zijn doel niet voorbijgeschoten. Hij heeft de Wet tot in de laatste tittel en jota vervuld, niet voor Zichzelf, maar voor verdoemde zondaren, voor hoeren en tollenaren, die ook na de bekering maar 1 weg hebben, namelijk van God af. Niet gelijk, nee, als de Kerk in de eerste liefde loopt kunnen ze nog niet over een strootje heenstappen. Dan ligt alles zo teer, mensen. We zien dat ook bij Levi. Hij gaat niet zijn bekering vertellen, nee, hij gaat vertellen wat Jezus gedaan heeft aan zijn ziel, namelijk in Mattheus 9:9-10: "En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheus; en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. En het geschiedde, als Hij in het huis van Mattheüs aanzat, ziet, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen." Levi zei niet: "Ik zat in het tolhuis", nee, hij schrijft: "Jezus zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheüs..." Je hebt van die mensen die beginnen hun bekeringverhaal met 'ik' en ze eindigen met 'ik'. Levi was aan zijn 'ik' gestorven en hij begint zijn getuigenis bij 'IK', namelijk bij Jezus en wat HIJ gedaan heeft. En Levi eindigt ook met Jezus, want hij schrijft aan het einde van Matth. 9:10: "...met Jezus en Zijn discipelen." Levi zegt niet: "ik was er ook bij en ik heb dit en ik heb dat..., nee, hij zei -met mijn woorden gezegd-: "Jezus zag op mij neder en Hij heeft mijn ziel uit de hel van mijn bestaan verlost. Geprezen zij Zijn heilige Naam." Kostelijke bekering, nee, ja ook, maar ik wilde zeggen: "Dierbare Heere Jezus!" Ja, dat zal Levi zeker uitgeroepen hebben en al die aanzittende criminelen, inclusief de discipelen, zullen het wel van verwondering uitgeroepen hebben: "Wie is toch Deze Die zondaren aan de hel ontrukt, gevangenen van de duivel vrijheid schenkt en aan hun ellende denkt?" Kom en zie: "Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen", 1 Tim. 1:17.
GPPB.
|
|
|
|
|
|