Dat ondergetekende het 'durft te besteken' dat de Heidelbergse Catechismus om bijstelling vraagt, daarmee zal hij de woede van het verondersteld gereformeerde christendom wel op zijn hals halen en als een ketter worden gebrandmerkt. Wat een eer!
|
|
Vraag van ds. W. Pieters: Onlangs kwam ik bij antwoord 70 terecht, en ik vroeg mij af: hoe kijk jij daar tegenaan, Piet: "...daarna ook, door de Heilige Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer de zonden afsterven en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen"?
Antwoord: Het is niet de eerste keer dat wij met ds. Pieters over deze leerstof handelen en wij vragen hem dan ook vriendelijk of hij met het bovenstaande gedeelte uit de Heidelbergse Catechismus niet vraagt naar de bekende weg? Of leven we in een tijd waarin de leraars Israëls zelf van deze dingen niet weten? Hoe het ook zij, wij willen zijn vraagstelling niet uit de weg gaan en zijn bereid om nogmaals uit de doeken te doen waar de tegenwoordige refoschoen wringt ten aanzien van de heiligmaking en wat daarvan de oorzaak en het gevolg is. Mocht het onder de leiding des Geestes zijn tot ons aller lering en waarachtige bekering, voor het eerst of opnieuw, om dan niet hoe langer hoe meer, maar om Christus alléén tot onze Bekering over te houden, ons vrome werkheilige vlees te verloochenen, want vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. In het vroege verleden kwamen bepaalde ketters duidelijk uit voor hetgeen zij leerden en er was niet veel voor nodig om dezulken met het Woord te weerleggen, maar in onze dagen worden de ketterijen nog veel meer als in de dagen van de apostelen en profeten bedektelijk ingevoerd. De neonomiaanse theologie van het Reveil is hieraan duidelijk debet en ook de theologie van het gros puriteinen en van het piëtisme gaan hier niet vrijuit. Aangezien de neonomianen in de Catechismus enige strohalmen gevonden menen te hebben om de vrije genadeleer leer -zoals ook dr. H.F. Kohlbrugge die geleerd heeft- antinomiaans verdacht te maken, zullen we uit de Heilige Schrift aantonen dat de Catechismus wel enige aanleiding geeft tot het misverstaan van de leer der heiligmaking, waarvan de huidige neonomianen bewust of onbewust gretig gebruik maken.
In de Heidelbergse Catechismus wordt twee keer gesproken over "afsterven", namelijk in Zondag 26, waarin gesproken wordt over de afsterving der zonden (Vraag en antw. 70) en in Zondag 33, waarin gehandeld wordt over de afsterving van de oude mens (Vraag en antw. 88-89). Onlangs heeft de Heere mij in een weg van totale zelfontlediging het licht van Zijn Woord gegeven dat dit soort uitdrukkingen in de Catechismus puur rooms zijn en dat dit soort uitdrukkingen mede de oorzaak zijn dat men sinds de Reformatie en met name in de Nadere Reformatie en in de tijd van het Reveil de Wet weer door een achterdeur naar binnen heeft gehaald, waardoor het onbijbelse en werkheilige leerstelsel is ontstaan, zoals vervat in de paapse formule van Wet-Evangelie-Wet. Gods Woord leert deze paapse drieslag niet, maar bestaat uit Wet en Evangelie, ofwel uit de bediening des doods en de bediening des levens.
Aangezien wij al meerdere keren de neonomiaanse stelling 'Wet-Evangelie-Wet' met de Schrift omver geworpen hebben, beperken wij ons nu tot de genoemde uitdrukkingen in de Catechismus die dringend om bijstelling vragen, hoewel ik niet de illusie heb dat de huidige kerken deze bijstelling nodig achten, laat staan dat wij in staat zijn de ogen der blinden te openen, want dat is alleen Gods werk. Het staat echter te vrezen dat de kerken deze bijstelling als een ketterij zullen verwerpen en zo een blijvende blokkade vormen voor een doorgaande Reformatie in Neerlands kerken. Ook goed, maar dan zal de Heere komen met Zijn vreselijke oordelen en Zelf plaats maken voor een doorgaande Reformatie, waarin de huidige kerken niet zullen delen, maar veeleer de plagen zullen ontvangen zoals o.a. voorzegd is in Openbaring 18:4. De tekenen daarvan zijn al tastbaar aanwezig en het proces van algehele betovering heeft inmiddels al diepe sporen getrokken, ten spijt van de generaal heersende en vacuum verpakte 'vrede, vrede en geen gevaar' prediking.
Afsterven of sterven? Onder het mom van "afsterven", zonder ooit de geestelijke wetsdood gestorven te zijn, kan men nog heel wat aan de hand houden en daarvan 'de oude mens' de schuld geven. Dieven gaan dan vrijuit om te blijven stelen, met het argument dat zij het stelen nog niet afgestorven zijn. En ga zo maar door. Een dergelijk argument heeft echter geen been om op te staan en het is zowel krachtens het burgerlijke recht als krachtens het recht van de Wet Gods verwerpelijk. Aangezien het huidige protestantisme compleet doorzuurd is van het neonomianisme, staan wij bijkans weer op hetzelfde punt als waar Maarten Luther begonnen is, toen hij Rome met haar ketterse zedenleer in de ribben aanpakte en haar paapse banbullen publiek verbrandde. Het huidige protestantisme onderschrijft de leer van de 'afsterving' volledig en daaraan is de huidige prediking en/of pastoraat volledig debit, hoewel de Heidelbergse Catechismus daarvoor wel enige aanleiding gegeven heeft. In het kader van de leer der afsterving worden er vele zielen zaliggesproken, die echter nog nooit gestorven zijn, zoals Paulus ervan spreekt in Galaten 2:19. Velen doen zich voor als 'armen van geest', als zoekende zielen, die alles nog komen te missen, maar ondertussen al begonnen zijn hun geestelijk huis te bouwen op de zandgrond van de leer der afsterving. In tegenstelling tot de Catechismus spreekt de Heilige Schrift nergens over 'afsterven', maar wel van 'het gestorven zijn', van het afleggen van de last der zonde en van het aandoen van de Heere Jesus. Niet 'hoe langer hoe meer', maar ineens en voor altijd en vervolgens 'steeds weer'. 'Steeds weer' is dus gans wat anders dan 'hoe langer hoe meer', want onder de laatste noemer kan men zich tot een 1% onafgestorven mens buiten Christus handhaven onder de dekmantel van de Catechismus! Van de roomse stelling 'hoe langer hoe meer' kan men een mooi sluitende rekensom maken en de vorderingen in kaart brengen, waarbij het vrome vlees gevleid wordt en men al hoger op werkheilige ladder van zelfheiliging ten hemel schrijdt. Bij het 'steeds weer' is men evenwel van het steeds terugkerende wonder afhankelijk en dat steeds terugkerende wonder van vrije genade, waardoor Gods volk voor het eerst en steeds weer opnieuw van de dood in het leven komt, werkt in de harten der gelovigen een vreedzame vrucht der gerechtigheid, ja, aanbidding, eer en dankbare lofgezangen.
Goed, om het door ds. Pieters genoemde gedeeltelijke antwoord op vraag 70 uit de 26e zondagsafdeling van de Heidelbergse Catechismus recht te doen, zullen we vraag en antwoord 70 in haar geheel behandelen. Zondag 26 handelt over het sacrament van de Heilige Doop, hetgeen ziet op de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Christus. De Heilige Doop noemt de Heilige Schrift het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes (Titus 3:5). Het vraagstuk over de wedergeboorte in engere zin en de wedergeboorte in ruimere zin, laten we in dit bestek maar buiten beschouwing, om niet van ons onderwerp af te wijken. We citeren nu eerst vraag en antwoord 70 van de Heidelbergse Catechismus:
Vraag 70: "Wat is dat, met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?" Antw.: "Het is de vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds wil, hetwelk Hij voor ons uitgestort heeft; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven en in een Godzalig en onstraffelijk leven wandelen."
In het eerste gedeelte (tot de woorden: "daarna ook") handelt het antwoord (70) over de rechtvaardigmaking, dus over de toegerekende gerechtigheid van Christus, door hetwelk Gods volk volkomen rechtvaardig en volmaakt heilig is in Christus en voor God kunnen bestaan. Dat is dan ook de grond der zaligheid, zoals verwoord in 1 Korinthe 1:30: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing." Om voor God te kunnen bestaan worden Gods uitverkorenen niet rechtvaardig gemaakt, maar rechtvaardig verklaard in de weg van rechtspraak en vrijspraak en altijd in de hel van hun bestaan. De grond van de goddelijke rechtvaardigverklaring ligt geheel buiten de mens, namelijk in de dood en de opstanding van Christus. De rechtvaardiging van de goddeloze geschiedt echter niet buiten de mens om, maar geschiedt op hetzelfde moment zowel in de vierschaar Gods als in de vierschaar der consiëntie door het geloof. Het geestelijke leven in Christus begint dus met de vergeving onzer zonden, waaraan de bediening des doods (die van de Wet) voorafgaat, opdat de Schrift vervuld worde, namelijk dat de doden zullen horen de stem des Zoons van God en die ze gehoord hebben zullen leven (Joh. 5:25). Er worden dus geen stervende mensen gerechtvaardigd, geen mensen die in een proces van afsterving verkeren, nee, God is een God Die alleen en uitsluitend doden en goddelozen rechtvaardigt en dat door het geloof zonder de werken der Wet. Zo leert de Catechismus dat ook, maar als men komt op het terrein van de heiligmaking, dan spreekt men over de zonden die men dan hoe langer hoe meer moet afsterven in de trant van 'minder zonden doen en groter zondaar worden', maar welke graad van afsterving men hierbij op het oog heeft, wordt er niet bij vermeld. De nenonomianen nemen deze paapse strohalm ter hand en nemen aan dat zij door het geloof aan de Wet gestorven zijn en borduren vervolgens voort op een veronderstelde heiligmaking waarin zij dan in het kader van de afsterving van de oude mens in trappen denken toe te nemen, met daarbij de Wet der zeden als een soort verkeersregelement in hun rechterhand en het Evangelie als een soort EHBO-middel in geval van ongelukken in de linkerhand. Ik teken hier geen karikatuur, want dit is gewoon de praktijk op het kerkelijke erf, waarmee wij al wel duizend keer geconfronteerd zijn. Alvorens hier verder op in te gaan, zullen we eerst in het kort de zuivere grond van de rechtvaardigmaking verklaren, omdat er zeer velen al struikelen bij het leerstuk waarmee de kerk staat of valt.
Inwendige rechtvaardigheid, of toegerekende gerechtigheid? Op grond van de Goddelijke rechtvaardigverklaring in Christus komt de Heilige Geest op hetzelfde moment in ons wonen als de Geest der heiligmaking, maar daardoor zijn we echter niet rechtvaardig voor God. Dat ligt alleen en uitsluitend in de toegerekende gerechtigheid van Christus (Christus voor ons), waardoor wij niet alleen rechtvaardig, maar ook volmaakt heilig voor God zijn. 'Christus in ons', praktische heiligmaking en goede werken, komen nog voor geen duizendste procent in aanmerking ten aanzien van het rechtvaardig zijn voor God. Niet door inwendige rechtvaardigheid, noch door nieuwe hoedanigheden, noch door de Christus in ons, maar alleen en uitsluitend door de toegerekende gerechtigheid van Christus zijn Gods kinderen volmaakt voor God. De verzegeling van de inwoning des Heiligen Geestes is wel een zegel dat wij gerechtvaardigd zijn, maar de inwoning van de Heilige Geest is niet de grond dat wij gerechtvaardigd zijn. Aangezien het geloof in onze dagen op allerlei manieren wordt uitgespeeld tegen de verzegeling en inwoning van de Heilige Geest en het werk van de Heilige Geest als vanzelfsprekend met het geloof vereenzelvigd wordt, moeten wij eerst duidelijk stellen dat iemand op een heel bijbelse manier zeggen kan gerechtvaardigd te zijn, maar als hij de inwoning van de Heilige Geest mist, kent hij Christus noch de Vader en heeft hij geen deel in de zaligheid. Hetzelfde is te zeggen van degenen die zeggen in Christus te geloven, maar nog in de zonde hun vermaak hebben en daarin leven. Het onderscheid tussen 'schijn en zijn' ligt echter nog mijlen dieper. Dat vindt u hieronder aangetoond. Over de leer van de Wet bestaat al eeuwenlang verwarring, omdat de paulinische leer door alle tijden heen door zeer weinigen is verstaan en verdedigd. Daarbij komt, dat de uitdrukkelijke wens van onze Dordtse vaderen, om de Belijdenisgeschriften op grond van de Schrift aan te passen als dat nodig mocht blijken, al bijna 400 jaar in de wind geslagen is. Ten eerste door de toenmalige Staten Generaal en ten tweede door de kerk zelf, ja, tot op de huidige dag. Hierbij zij opgemerkt dat de kerk in haar huidige afgescheide en verdeelde vorm absoluut niet in staat is om de Belijdenisgeschriften op grond van de Schrift aan te passen, want men is zo verdeeld als de beenderen aan het graf. De analfabetisering t.a.v. geheiligde kennis van God en goddelijke zaken en de toe-eigening des heils heeft al sinds lange tijd schrikbarende vormen aangenomen. Het gaat zelfs zover dat velen Gods Woord wel als onfeilbaar en geïnspireerd beschouwen en dat men ook de Drie Formulieren van Enigheid onderschrijft, maar dat men zowel aan de Heilige Schrift als aan de Belijdenisgeschriften een geheel andere inhoud geeft CONTRA de zin en mening van de Heilige Geest en het ware geloof. Van Gods Woord als de enige en unieke onfeilbare uitdrukking van Gods geopenbaarde wil en waarheid, wordt Gods ware volk in zaligmakende zin overtuigd door het inwendige getuigenis van de Heilige Geest. Wij geloven echter niet (in zaligmakende zin) dat Gods Woord de waarheid Gods is op grond van het inwendige getuigenis van de Heilige Geest, nee, want die grond is de Schrift zelf! Maar zonder het inwendig getuigenis des Geestes zullen we altijd de Schrift naar eigen inzicht en verstand uitleggen en invullen. Vooral de biblicistische neonomianen tonen hun wrevel als zij op hun ketterijen worden aangesproken en spelen tot hun verdediging het ene Schriftgegeven tegen het andere uit en isoleren bepaalde geijkte teksten van de totale heilsleer van Gods Woord. Ook is altijd zeer opmerkelijk dat degenen (zoals Da Costa, Capadose, Van der Kemp, Bavinck, Van Lonkhuizen, enz.) die dr. Kohlbrugge beschuldigen van antinomianisme, zeer ongenuanceerd en nooit ter zake hun aantijgingen concretiseren en met de Schrift weerleggen. Velen veroorloven zich te ploegen met andermans kalf, mannen van naam, om hun loze beschuldigingen, met name tegen de leer van Kohlbrugge, kracht bij te zetten, maar als je met dezulken alleen op grond van de Schrift een gesprek wilt aangaan, haken zij af, omdat zij wel aanvoelen dat zij datgene missen wat Paulus noemt in Galaten 2:19 en daarvan ook geen getuigenis uit eigen leven kunnen afleggen. Maar ik zal u vertellen dat als de Geest met onze geest getuigt dat we Gods kinderen zijn, dat de Heere ons dan ook de ruimte en de vrijmoedigheid geeft om daarvan getuigenis te geven, namelijk niet alleen DAT, maar ook WAT Hij gedaan heeft aan onze ziel.
Zonder het inwendige getuigenis van de Heilige Geest kunnen we niet eens zaligmakend geloven. Het massale gebrek in de kerken op en onder de kansel aan het inwendige getuigenis van de Heilige Geest (en dus ook aan het ware geloof), is dan ook de reden van een schrikbarende, heersende, Schriftkritische geest in de volle breedte van de gereformeerde gezindte, waardoor ook de Belijdenisgeschriften een eigen leven zijn gaan leiden en in heel veel gevallen gelijk gesteld worden aan de Heilige Schrift, ja, zelfs onder allerlei vrome en gereformatoriseerde dekmantels boven de Schrift worden verheven! Dit artikel zal dan ook door velen wel worden gebrandmerkt als de zoveelse ketterij en vereenzelvigd worden met de antinomiaanse ketterijen van Agricola die Luther fel heeft bestreden.
Het roomse zuurdesem is zeer diep ingebakken in de reformatorische gelederen, nog VEEL dieper als in de tijd van voor de Reformatie. Vandaar dat we destijds in conflict geraakt zijn met de neonomiaanse opvattingen van ds. W. Pieters, met name ten aanzien van de toe-eigening des heils en over het stuk der heiligmaking. Pieters argumenteert bijna uitsluitend met hetgeen anderen schrijven, maar de Heere Jezus vroeg Zijn discipelen niet om oudvadercitaten, maar vroeg hen: "Wie zegt gij dat Ik ben?" Ik ga hier echter geen nieuwe discussie beginnen, maar wens slechts te getuigen op grond van het Woord des Heeren dat eeuwig zeker is en slechten wijsheid leert, zoals de Heere het mij en vele andere getuigen geleerd heeft, hetgeen een ieder mag toetsen aan Gods Woord aan welks gezag een ieder zich te onderwerpen heeft.
Velen zijn druk bezig met de christelijke levenswandel, terwijl zij de rechtvaardiging als een gepasseerd station beschouwen, terwijl zij er geen enkel verslag van kunnen geven hoe zij door de trechter van het recht Gods, zoals verwoord in Galaten 2:19, gekomen zijn. Hoevelen met zevenmijlslaarzen over het stuk der ellende en het recht Gods heenstappen en alleen een soort sentimentele ellende in het kader van het stuk der verlossing preken, is met geen pen te beschrijven. Met dezelfde laarzen stappen dezulken ook over het toepasselijke werk van de Heilige Geest t.a.v. het stuk van de rechtvaardigmaking en strijken dat met de uitdrukking 'door het geloof' glad, om vervolgens de gemoederen te verdelen met het derde stuk, namelijk het stuk der dankbaarheid, waarbij de Wet der zeden dan als regel des levens moet dienen voor de gelovigen, waarmee zij aan de werkheilige stelling 'Wet-Evangelie-Wet' gestalte geven. U ziet, aan dienstbare zonen hebben we in onze dagen geen gebrek. Hun gedrag en vlijt beschouwen dezulken dan als voortvloeisel van de nieuwe zedenleer die echter al zo oud is als de zondeval. Van Mozes maakt met een nieuwe christus en de eigenlijke Christus der Schriften mag toekijken en is alleen goed genoeg om over het zedige gedrag van deze neonomiaanse gedragstheologanten Zijn goedkeuring te verlenen.
Mede doordat een neonomiaanse volgeling van ds. Pieters, een ex-ouderling alhier, een ongenuanceerde aanval op mij en dr. E. Böhl (schoonzoon van Kohlbrugge) lanceerde, en mij en dr. Böhl van antinomianisme beschuldigde, zeggende dat hij op het "zuivere puriteinse" standpunt stond en ik de Drie Formulieren van Enigheid verlaten had, hebben we veel vrijmoedigheid en licht van de Heere gekregen om de leer die naar de godzaligheid is op grond van de Schrift kort en bondig te verdedigen, de valse leer te ontmaskeren en ook de noodzaak van een bijstelling van de Heidelbergse Catechismus ter sprake te brengen. Of hier sprake is van een herhaald conflict zoals die heeft plaatsgevonden tussen Paulus en Petrus (Gal. 2), tussen Kohlbrugge en Da Costa (over Rom. 7:14) en destijds ook tussen ondergetekende en ds. Pieters en recent verder aangedikt is door genoemde ex-ouderling, mogen de lezers zelf beoordelen. Ik strijd met open vizier en niet in het harnas van Saul, zoals het al de heiligen betaamt, niet hebbende de strijd tegen vlees en bloed.
'Hoe langer hoe meer', of 'steeds weer'? In het kader van de waarachtige bekering leert de Heidelbergse Catechismus in de 33e Zondagsafdeling 'de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens'. Aangezien velen in onze dagen deze uitdrukking in een totaal verkeerde, ofwel in biblicistische zin aanwenden om de Schriftuurlijke leer der godzaligheid te verroomsen, vraagt deze uitdrukking in de Heidelbergse Catechismus om een dringende bijstelling op dit punt, omdat deze uitdrukking -letterlijk genomen- niet zuiver bijbels is. Gods Woord spreekt namelijk nergens over het afsterven van de oude mens. Wel over "het gestorven zijn" (Gal. 2:19a), ook over het dagelijkse sterven (1 Kor. 15:31) en ook over het afleggen van de oude mens en het afleggen van de last der zonde (Ef. 4:22), maar dat is heel iets anders dan het zogenaamde procesmatige afsterven van de oude mens. Ook leert de Schrift dat de uitwendige mens verdorven wordt, terwijl de inwendige vernieuwd wordt van dag tot dag (2 Kor. 4:16). Dus niet hoe langer hoe meer, MAAR STEEDS WEER! Nog even dit opgemerkt: met de uitwendige mens wordt het natuurlijke lichaam bedoeld en met de inwendige mens wordt de vernieuwde ziel bedoeld die van dag tot dag gesterkt wordt in de genade. Dat laatste ziet ook op de opwas in de kennis van Christus, waarin al Gods kinderen toenemen naar de mate des geloofs. Nogmaals, dat is heel iets anders dan het zogenaamde afsterven van de oude mens, want daarvan rept Gods Woord niet. Als het waar is dat we de oude mens kunnen afsterven, dan houden we het vandaag met Mozes en morgen weer met Christus, net hoe het de mens gelegen komt, maar zo leert Gods Woord het niet en het strijdt ook tegen de natuur der genade. Je bent of in Christus geheel en al, of je staat nog geheel voor je eigen rekening. In Christus ben ik dat ik ben. Hij is en wij zijn. Van "hoe langer hoe meer" heb ik geen verstand. Ik heb wel kennis aan "steeds weer", namelijk dat Christus gisteren en heden Dezelfde is voor een groot beest en een dode hond. Hoe meer genade, hoe groter beest, hoe meer zonde, hoe groter de genade. Ja, dat is en blijft altijd weer een eeuwig wonder. Ik neem dan ook radicaal afstand van het beredeneerde christendom dat zich met regels en wetten overeind weet te houden en hun vorderingen in kaart weten te brengen, want daar is niets van God bij.
Aangezien Gods ware volk dagelijks in de dood wordt overgegeven om Jezus' wil, worden zij ook van dag tot dag vernieuwd. Dat is dus absoluut geen proces à la "hoe langer hoe meer", maar een dagelijkse vernieuwing, een dagelijks opstaan uit het graf van ons dode adamsbestaan. Ja, daar jaagt Gods volk naar, om Zijn dood gelijkvormig te zijn in de aflegging van de werken des vleses en in de opstanding van de nieuwe mens, Christus. Paulus leert duidelijk dat Gods volk aan de zonden gestorven IS (Rom. 6:2), maar het goede dat zij wil niet vinden, dan alleen in Christus. De waarachtige bekering bestaat dus niet uit de afsterving van de oude mens, want die is gestorven, maar in de aflegging van de last der zonde, en in het aandoen van de Heere Jesus als onze enige Gerechtigheid voor God. Niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer! "Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding", Filip. 3:10a. Gods volk moet steeds weer opnieuw beginnen Hem te kennen, Hem te volgen en Hem te aanbidden. Want weet u, de zonden maken zo dikwijls een scheiding tussen God en de ziel. En om die reden komt Gods volk steeds weer aan het begin te staan, namelijk waar God begonnen is en dan blijkt steeds weer dat Hij de voleinding van Zijn werk voor Zijn rekening genomen heeft, hetgeen wij reeds in de belofte volkomen hebben door het geloof en dat allemaal ondanks ons, volk des Heeren.
In het kader van het ware geloof IS de oude mens gedood, ineens en voor altijd, namelijk door de bediening des doods, die van de Wet, met dood van Christus (Gal. 2:19). De aflegging van de last der zonde wordt contra Gods Woord de afsterving der zonden genoemd (antw. 70), en vereenzelvigd met de afsterving van de oude mens, die -zoals reeds gezegd- gestorven is. Gods kinderen ZIJN gestorven aan de oude mens onder de Wet. De oude mens staat namelijk onder een geheel andere Wet dan het nieuwe schepsel in Christus, want de laatste is niet onder de Wet, maar onder de genade. De oude mens is onder de Wet, onder het werkverbond, op straffe des drievoudigen doods. De oude mens heeft geen nieuwe mens en de nieuwe mens heeft geen oude mens (wel krachtens de inleving), alleen de nieuwe mens weet ook door het geloof dat de oude mens gestorven is, maar de oude mens weet niet met al. Gods kind is geen 'twee-mens' zoals veelal wordt geleerd, maar een nieuw schepsel. De oude mens is de mens in zijn natuurstaat, onverzoend en onvernieuwd, zijnde onder de Wet en onder de toorn Gods. Dat is met het nieuwe schepsel in Christus totaal anders. Al het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden, namelijk in Christus. Een nieuw schepsel word je ineens en alleen door toerekening van de gerechtigheid Christi, maar op geen enkele wijze door een procesmatige vernieuwing. Tegelijkertijd is en blijft Gods kind geheel vleselijk, verkocht onder de zonde en dat wordt niet minder, maar MEER! Niet in antinomiaanse zin, zo van: zullen wij dan maar zondigen opdat de genade te meerder worden? DAT ZIJ VERRE! (Rom. 6). Nee, maar naarmate de inleving van 'totaal vleselijk te zijn, verkocht onder de zonde', toeneemt, naar die mate neemt Gods volk toe in de kennis van Christus en andersom. De afsterving van de oude mens is een roomse fabel, want wat uit het vlees geboren is, is en blijft 100% vlees en wordt nooit 90%, nooit 80% en nooit 50%, laat staan 0% vlees. Gods volk is niet voor 80% een oude mens en voor 20% een nieuw schepsel en andersom evenmin. Gods volk is en blijft tot haar laatste snik 100% vleselijk en blijft voor eeuwig 100% een nieuw schepsel in Christus. Dat staat dus haaks op het wordingsproces van de morele godsdienst. "Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te ZIJN", Rom. 8:29. Hij IS en wij ZIJN. De Wet is geestelijk en ik ben vleselijk en tevens een nieuw schepsel in Hem. Ja, en wie hier vreemd aan is, openbaart VENIJN!
Het vlees kun je niet afsterven, tenzij je de laatste adem uitblaast. Gods volk is krachtens haar bestaan net zo vleselijk verrot als de vleselijk onbekeerde mens onder de Wet en in die kennis nemen zij toe van dag tot dag. Niet hoe langer hoe meer, maar steeds weer, want als Christus uit het geloofsoog gaat verdwijnen, dan blijft er geen vroom mens over die nogal wat vruchten op de plank heeft, nee, dan blijft er een dode hond over die alleen maar de dood kan braken. Alleen genade maakt onderscheid. God leert Zijn volk keer op keer de last der zonde af te leggen, maar verlost hen aan deze zijde van het graf niet van de zonde zelf. De kennis van het 'vleselijk zijn' neemt niet af, maar toe! De uitspraak van Paulus: "Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde", is de vrucht van de gezonde heiligmaking des Geestes. Gods volk wordt steeds weer(!) gewaar vleselijk te zijn en om die reden zijn zij vroeg oud en der dagen zat. Het zijn de ouden van dagen die aan hun "vleselijk zijn" te herkennen zijn dat zij een bukkend leven lijden onder het kruis. Gods volk wordt niet door de goede werken, maar door lijden geheiligd door de Geest der heiligmaking, en dan zijn de goede werken en een godzalige wandel er als vanzelf, namelijk door het geloof.
Gods volk heeft geen vlees, nee, zij is enkel vlees en daar zucht zij onder. Echter geheel vleselijk zijnde zijn zij van Christus gegrepen, namelijk als goddelozen (Rom. 5:6), zo zijn zij ook onder de genade, echter bekleed zijnde met het kleed der gerechtigheid van Christus. Ja, dat is het ellendige en arme volk des Heeren, dat alleen op de Naam des Heeren haar betrouwen stelt. Ze zijn vleselijk, ze vorderen niet, ze zijn onvruchtbaar in eigen oog, maar juist dezulken en alleen dezulken mogen vrolijk zingen. "Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan dergene, die den man [DE WET] heeft", Gal. 4:27.
De tegenwoordige 'afgescheiden' en/of 'herstelde' neonomianen beweren wel in de traditie van de Reformatie te staan, maar zij leren echter een aanvullende gerechtigheid, omdat zij praktische heiligmaking subtiel toevoegen aan de gerechtigheid van Christus. Hierbij beroepen zij zich op de tekstwoorden van Hebreeën 12:14: "Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal." Met dit argument kwam ook ds. Pieters aandragen. Dat genoemde tekst al eeuwen misbruikt wordt, daarvan getuigt dr. H.F. Kohlbrugge op een heldere wijze in de 57e brief (klik op de 'Klik hier' link bovenaan deze tekst).
De huidige dacostianen beschuldigen ons ervan dat wij de Wet teniet doen en geen levensvernieuwing leren. Zulke lasteraars kennen mijn geschriften niet en weten niet wat zij leren, noch wat zij bevestigen. En als het over de toepassing van Galaten 2:19 gaat, staat hun wagen geheel stil. Door hun procesmatige heiligheids-denkbeelden maken zij van het stuk der heiligmaking een aanvullende gerechtigheid en vervallen hierdoor in dezelfde ketterij als Rome. Theoretisch schrijven zij wel geen verdienste toe aan de goede werken, maar ondertussen stellen zij die wel noodzakelijk, namelijk om voor God te kunnen bestaan. Dat leert ook ds. Pieters. Over Schriftkritiek gesproken! Aangezien al Gods ware volk aan de oude mens gestorven is, kan die oude mens niet meer afsterven, want een gestorven mens is dood voor elke wet en ook de Wet der zeden heeft totaal geen vat meer op een lijk, noch enige zeggenschap.
Dat men tegen deze leer steigert, is begrijpelijk, want Galaten 2:19 is en blijft een mysterie voor het vrome vlees dat met de Wet Gods in de hand met behulp van ingestorte kwaliteiten vorderingen denkt te kunnen maken om op een procesmatige wijze bij God in het gevlei te komen. Het is puur rooms en een zware verloochening van Christus' unieke borg- en plaatsbekledend werk. Als het waar is dat Gods volk steeds minder vlees wordt en steeds meer Geest, dan valt Abraham buiten de boot, want als Abraham, de vader aller gelovigen, in Egypte in het nauw geraakt, bedient hij zich van een halve leugen, zeggende dat Sara zijn zuster was, waarmee hij subtiel ontkende dat zij zijn vrouw was.
Als het waar is dat Gods volk hoe langer hoe meer Geest wordt en steeds minder vlees wordt, dan kan de dronken en spiernaakte Noach volgens deze redenering part noch deel aan de genade hebben gehad, want Noach was bepaald geen Geest in deze wangestalte.
Als het waar is dat Gods kinderen steeds meer de zonden afsterven door ingestorte kwaliteiten, dan moet Simson wel 'over de datum' zijn geweest, aangezien hij meerdere malen in zijn leven bij de hoeren op bezoek ging en dus volgens deze stelling van de genade moet afgevallen zijn.
(wordt vervolgd op volgende blok)
|
|