|
|
ZALIG ZIJN ZIJ DIE GEROEPEN ZIJN TOT DE BRUILOFT DES LAMS
| |
|
|
Hedenavond is dan nu aan de orde van behandeling het 19e hoofdstuk uit de Openbaring van Johannes. Maar vrienden, voordat wij iets kunnen behandelen uit Gods Woord, moeten wij behandeld zijn dóór dat Woord, anders verstaan we niets van de Inhoud ván dat Woord. Geve de HEERE ons die genade in dit uur. En wat is nu de Inhoud van Gods heilig en onfeilbaar Woord? Mijne vrienden, dat is van Genesis tot en met Openbaring: Jezus Christus en Die gekruisigd, waarvan datzelfde Woord getuigt: "Voor de Joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid." Ik had er heel geen zin in, om deze avond een onderwerp voor u te houden, want ik ben zo dwaas in 's hemels wegen. Misschien hebben jullie altijd zin, maar ik had er heel geen zin en er ook geen moed in. Weet u waar ik wel zin aan had? Om u dat kostelijke boekje voor te lezen van Samuël Rutherford, dat getiteld is: "De zanger van Aberdeen". Daar had ik zin in, want dan kon ik mijn inleiding achterwege laten, die vergeleken met dat kostelijke boekje, wel de grootste dwaasheid wezen moet. Weet u wat Samuël Rutherford eens schreef in een van zijn werken over zijn kennis van Christus? Hij zegt daar: "Wij spelen maar wat aan de grenzen en de buitenkant van de kennis van Christus, zoals kinderen doen met een gouden kaft en de zijden linten van een Arabische bijbel, die zij niet kunnen lezen." Dat zei Rutherford over zijn kennis van Christus, maar zijn gaan en staan getuigde van zijn Heere en Heiland. Hij wandelde met zijn gelaat geheven ten hemel gekeerd, waar Christus is. Als een Henoch wandelde hij met God. Ook in Anwoth. Eens jubelde hij het uit, vanwege de heerlijkheid Gods in Christus: "Anwoth is de hemel niet. Prediken is Christus niet." Dat zei Rutherford. Hoevelen in onze dagen, maken hun Christus van een dominee of van een predikatie? Maar Rutherford, zelf een knecht des Allerhoogsten, getuigde daar tegenin, met deze woorden: "Er kome een wee over alle liefde, behalve over de liefde van Christus." Hij zegt: "Ik roep de dood uit over alle leven, behalve over het Leven van Christus. Ik weet", zegt hij, "dat Christus onder ons niet bekend is." En wenende zegt hij verder: "O, dat er zoveel gedaan wordt en gesproken wordt over het ijdele schepsel en dat er zo weinig gedacht wordt aan mijn grote, onbegrijpelijke en nooit genoeg over te verwonderen Heere Jezus. O betoverde dwazen, wat schort er aan Christus in uw ogen, dat gij zover van Hem loopt? Niemand komt, die niet welkom is, niemand komt, die berouw heeft van zijn komen tot Christus. Verkoopt, verkoopt, verkoopt alles om Christus, al zou de wind het vel van uw aangezicht nemen. Alles wat u naast Christus heeft, dat zijn afgoden." En met de jubel van Openbaring 19 sterft deze knecht des Allerhoogsten, die niets en niemand ontzag, als het ging om de ere Gods, deed hij de hel sidderen. Zo reisde Samuël Rutherford af naar Immanuëls land. Mijne vrienden, versta je het nu een beetje dat ik geen lust en geen moed meer had, om nog één regel op papier te schrijven, vanwege ons 'spelen' met de kennis van Christus? Of denken wij, dat we in een hooggeestelijke tijd leven? Ach, als u dat denkt, dan kent u God niet, dan kent u zichzelf niet, dan kent u de geschiedenis niet, dan moet u eerst dat boekje maar eens lezen van de zanger van Aberdeen. Als u ooit iets gelezen hebt van de Schotse geloofshelden, van de Lollards en de geloofsstrijd van de Waldenzen, dan zult u moeten bekennen dat we nu in een vreselijke afvallige tijd leven tot in de meest rechtste kringen toe. Kent u de geesten in onze dagen? Weet u ze te onderscheiden bij God vandaan? Als dat waar is, hebt u geen makkelijk leven, want als het Boek der genade voor ons is opengegaan in de hel van ons bestaan, dan zijn ook onze ogen opengegaan voor de geest van de tijd. Weet u wat de geest van onze tijd is? Genade belijden en er niet van af weten. Over de bevinding praten, maar er geen kennis aan hebben. Christus op de lippen, maar niet in het hart. En dan moet u er niet op los hakken, maar de zaken voor God brengen en er schuldig onder worden, want dan zal God aan Zijn verbond gedenken.
Maar wat heeft dat nu te maken met Openbaring 19? zult u vragen. Nu, dat heeft daar alles mee te maken. Want dat volk dat God in Zijn recht heeft aanbeden en in Christus gerechtvaardigd is, is in beginsel het Beeld van Christus gelijkvormig geworden. Ruthertford was een leesbare brief van Christus en daar loopt het maar over. Zijn wij geroepen getuigen van Christus? Daar loopt het over. Aan godsdienst hebben we geen gebrek in onze dagen, maar wel aan getrouwe getuigen, zoals Rutherford er een mocht zijn. En wanneer wij daartoe geroepen zijn, vrienden, dan pas gaat Christus in Zijn Kerk schitteren als het Hoofd Zijner Gemeente. Dan blijft er geen bekeerd mens over, welnee. In Openbaring 19 loopt het niet over onze zaligheid, maar over de God der zaligheid. Weet u, wat er hier gebeurd is, in dit hoofdstuk? Wel, de hemel is opengegaan voor Johannes. Alweer opengegaan? Ja, want Johannes mocht leven onder een geopende hemel in zijn verbanningsoord op het eiland Patmos. Het begon al in het eerste hoofdstuk, weten we dat nog? Toen zag hij Eén van Wie geschreven staat, dat Zijn hoofd en haar wit was gelijk als witte wol, gelijk sneeuw, en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs. En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk en gloeiden als in een oven. En Zijn stem, als een stem van vele wateren. En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar kracht. "En toen ik Hem zag, schrijft Johannes, viel ik als dood aan Zijn voeten." Weet u waar de Kerk haar bekering verliest? Als die eeuwig Gezegende des Vaders Zich Zelf gaat openbaren aan een hel en doemwaardig volk. Dat is een doorgaande zaak in het leven der genade. Johannes spreekt vanuit de praktijk der bevinding als hij schrijft: "En Hij legde de rechterhand op mij, zeggende: "Vreest niet, Ik ben de Eerste en de Laatste. En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods." Kijk, vrienden, daar moet plaats voor gemaakt worden in ons leven, anders zullen we nooit verstaan wat Openbaring betekent. Weet u waar de Bruid in het Hooglied om bidt? Om de noordenwind van Gods ontdekkende adem, want zij is in een toestand geraakt van godonterende oppervlakkigheid, zij is niet koud of heet, maar lauw. Dan weet de Heere Zijn Kerk wel aan het bidden te krijgen, hoor. En wanneer is dat, volk des Heeren? Als alles in en om u heen gaat ruiken naar de dood. Ja, we moeten altijd in de dood worden overgegeven om Jezus' wil, opdat het leven in onverderfelijkheid aan het licht komt, ook aan deze zijde van het graf. Gods volk leeft gedurig de dood in. Dan roepen zij het uit: 'Gun leven aan mijn ziel...' Ai zoek uw knecht..' Eerder niet! En dan bidt de Bruid niet alleen om de noordenwind, namelijk de Geest der uitbranding om de akker van ons hart braak te leggen, maar ook om die zuidenwind, om de hof weer vruchtbaar te maken met vruchten voor de Landman. De Kerk van Christus hoeft de kolemijnen niet in om kruiwagens goede werken voort te brengen, nee, zij mag getuigen van Christus en Zijn genadewerk. Ze mag Zijn lof te vertellen, zelfs in de nacht. Dat kunnen Gods ware kinderen soms heel niet nalaten en dat is Gods Eigen werk. Dat moet niet, maar dat gaat vanzelf, namelijk als het 'ik' er een ogenblikje tussenuit is. God zoekt geen bekeerde mensen, nee, Hij zoekt Zijn eer. Wat is de ere Gods? Dat is Christus in een beestenstal. Ja, daar hebben de engelen van gezongen: "Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde..." En wat is daarvan de vrucht, als Christus in de beestenstal van ons hart geboren en geopenbaard wordt? De vrucht van de arbeid des Geestes in Christus is aanbidding, eer en dankbare lofgezangen. En dat is het nu, wat Johannes hier ten gehore krijgt, namelijk een grote stem van een grote schare in de hemel zeggende: "Hallelujah, de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God." Vrienden, dat is een volk dat gered is geworden uit de grote verdrukking. En als dat geschieden mag in uw en mijn leven, dan zal dat een eeuwige verwondering en aanbidding baren, om God Drie-enig eeuwig te gaan loven en prijzen, ja, voor Zijn troon en hier beneden. Vrienden, hier gaat het niet om een bekeerd mensenkind, welnee, het gaat hier om de verheerlijking van de Naam des Heeren. Weet u wanneer u Gods lof gaat vertellen? Als u door vrije genade de doodsteek mag ontvangen in uw eigen gerechtigheid en Christus en Zijn gerechtigheid uw Deel mag worden. Dan wordt er geboren wat we vandaag haast niet meer horen, namelijk: aanbidding, eer en dankbare lofgezangen. U voelt wel, dat is een volk dat door alles heengezakt is. Die mensen zijn door hun bekering gezakt, door hun ijver voor God, door hun rechtvaardigmaking, door hun heiligmaking, want al haar werken hebben zij op de mesthoop gegooid. Weet u waar dat volk mee doorstraald wordt? Met de liefde van Christus. Die liefde dringt haar, om God en Christus te verheerlijken, non stop. Hier wel, aan deze kant van het graf, want de strijdende Kerk heeft nog geen verheerlijkt lichaam, maar boven weten ze niet meer van ophouden om God groot te maken en Christus te verheerlijken in eeuwige verwondering en aanbidding. Vrienden, de hemel is daar waar Christus is, dat is de plaats van aanbidding eer en dankbare lofgezangen. Daar is het eeuwig Kerk, daar gaat de Kerk nooit meer uit. Wat zal het zijn als u zich in Gods huis verveelt, waar het Brood des Levens wordt uitgestald en toegepast, dan zal de hemel voor u een hel zijn. Want daar zult u maar één ding doen, en dat is God verheerlijken. Dan zal die blijdschap onbepaald, door het Licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. En zij aanbaden God, zeggende: "Amen, halleluja." U zegt: Maar daar kun je toch niet mee aan de gang blijven? Ja, dat zegt de godsdienst in onze dagen, die discussiëren liever over de plaats van de vrouw in kerk en staat, en prefereren eigen meningen liever, dan te gaan in de orde van Gods scheppingsordinantie in gehoorzaamheid, liefde en geloof. Maar er zijn, naar ik geloof, nog eenvoudige zielen die God vrezen, die aan Gods Getuigenis wensen vast te houden. Niet vanuit henzelf, want wij bedoelen God niet, tenzij Hij Zichzelf bedoelt. Tot Johannes en tot al Gods volk op aarde klinkt er een stem uit de troon zeggende: "Looft onzen God, gij al Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, beiden klein en groot." De allerkleinste in de genade wil God eeuwig groot maken, want al wat Hij wrocht zal juichen tot Zijn eer. Wie zijn nu die kleinen in de genade? Dat zijn die zielen die in de eerste liefde lopen en met Christus innig verenigd zijn door de band der volmaaktheid. Ook de kleinen geloven in Christus, kennen Hem en worden door Hem gekend. En die het anders leren, zijn leugenstoffeerders. Degene die leren dat de kleinen in Christus Hem niet kennen, ergert de kleinen die in Hem geloven. Maar dan ware het hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee! Het kleinste schaapje van Christus gelooft in Christus en is gerechtvaardigd voor God. Het kleinste schaapje van Christus heeft kennis aan de vergeving der zonden. Je hebt veel mensen die zeggen een belofte gehad te hebben, maar als je nog nooit Christus in de belofte ontvangen hebt, heb je wezenlijk niets. Voordat een ziel een nieuw schepsel in Christus is, kan God tot de ziel gesproken hebben, maar de wedergeboorte vindt dan pas plaats als Christus in de ziel wordt geopenbaard en de ziel vrijspreekt. Het Woord kan op een voorkomende wijze tot een mens gekomen zijn, bijv. uit Jesaja1:18: "Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol", maar dat is nog geen wedergeboorte. Voordat de ziel in Christus overgebogen wordt, wordt de ziel overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Overtuiging is nog geen overbuiging. In de overtuigingsfase kan de Heere al spreken, zoals we hierboven aangegeven hebben. Er is een wettische overtuiging, maar de de rechte overtuiging bestaat uit benauwdheid én droefenis. Dat zijn zielen die in beginsel bedorven zijn voor vrome praatjes. Daar hebben zij de dood aan geroken bij anderen en bij zichzelf. Die zien nog wel groot op bij een ander en op al die ernstige, nette kerkmensen. Want dat die zalig zijn of kunnen worden, dat kunnen zij wel geloven, maar voor zichzelf? Ach, ze horen er niet bij, bij dat vrome volk dat zich in God verheugen mag, maar ze wénsen dat wel om met dat volk te huppelen van zielevreugd. Dezulken zijn besloten en kunnen niet uitkomen, omdat zij het werk des Geestes in hun zielen niet kunnen verklaren. Maar als de Geest der ontdekking doorgaat dan wordt het gemis naar de God des levens alsmaar erger en dan wordt het beest van binnen alsmaar groter. In die weg krijg je niet genoeg om te leven, en net te veel om te sterven. Maar er kómt een dag dat u een zalige hongerdood mag sterven. Dan houden de wegen op, dan stoppen de tranen, dan raakt u uitgebeden, want dat is allemaal zelfbehoud. Dan worden uw gebeden u tot zonde. Wat blijft er dan over? Een goddeloze hoop en die goddelozen houden maar één recht over, namelijk voor eeuwig weg. Die zielen gaan met een schreeuw onder, maar wel gewillig. Echter, zij hebben nog wel één wens, om slechts één keer de voeten van de Heere Jezus te kussen en dan voor eeuwig weg. Ja, en dan gaan ze vallen, vallen in het vrije van Gods welbehagen. Weet u waarin dat volk valt? Niet in de hel, ja dan zou de hel juichen, nee, die helwaardigen vallen in de Middelaarsarmen van die getrouwe Zaligmaker, Jezus Christus. Daar hebben ze niet op gerekend. In die ure des gerichts vrezen zij in de klauwen van de duivel te vallen, in de greep van de hel, maar o eeuwig wonder! Christus treedt tussenbeide en vangt hen op in Zijn eeuwige armen en drukt dezulken aan Zijn bloedgevend Middelaarshart, ja, dan spreekt Hij dezulken zalig! Mensen, dan hou je geen hart meer over, dan gaat alles smelten, dan gaat alles breken van binnen. Dan hoef je nooit meer bekeerd te worden, want dan wordt Christus u geschonken tot Wijsheid bij God, Rechtvaardiging en Heiligmaking en tot volkomen Verlossing. Ja, dan bent u welgelukzalig ineens en voor altijd, al gaat het ook door duizend hellen. -Gij die in een weg van afbraak verkeert, u die verloren openbaar komt, u die nooit meer bekeerd kan worden, ik wens u een voorspoedige dood toe, om uit u zelf te vallen om te vallen in het vrije van Zijn welbehagen in Christus. Ja, en dan krijgt u ook een tong der geleerden om Gods lof te verkondigen, waar de gezaligden voor de troon van zingen: "Die God is onze Zaligheid, wie zou Dien hoogste Majesteit, dan niet met eerbied prijzen?" Kijk, dan wordt dat kostelijke lied van MacCheyne zo waar: "Nu weet ik die Waarheid zo diep als gewis, dat Christus alleen mijn Gerechtigheid is." Dan gaat de bazuin aan de mond: "De lofstem klinkt uit Sion's zalen, tot U met stil ontzag, daar zal men U, o God betalen, geloften dag bij dag." Zeg vrienden, krijg je daar nou geen zin in, om die God van Zaligheid te dienen en te verheerlijken? U zegt: Maar daar moet toch plaats voor gemaakt worden? U vraagt naar de bekende weg. U wordt heden geroepen, namelijk tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. Komt tot de bruiloft! U zegt: Zijn alle geroepenen dan zondermeer zalig? Vrienden, we moeten goed lezen wat er staat, er staat: "Zalig zijn zij, die geroepen zijn." Er staat niet: "Zalig zijn zij, die geroepen wórden." Nee, dat staat er niet. Alleen die geroepen zijn komen. Echter, alle hoorders des Woords wórden geroepen. Laat niemand van ons zeggen: "Ik word niet geroepen." Als u dat zegt heeft u de Waarheid tegen, want de Mond der Waarheid getuigt het onvoorwaardelijk aanbod van genade, door het geloof in Christus: "Komt tot de bruiloft!" U zegt: Maar het geloof in Christus moet je toch gegeven en geschonken worden? Ja, dat is waar, maar vanuit welk oogmerk zegt u dat? Er gaan er namelijk duizenden verloren met zo'n belijdenis op de lippen die heimelijk niets anders doen dan God de schuld geven. Maar als hier nu zielen zijn, die met een onhoudbare nood God achterna schreeuwen, zoals dat schreeuwende hert van Psalm 42: "God des levens, ach wanneer, zal ik naderen voor Uw ogen, in Uw huis Uw Naam verhogen?" Die zielen hebben weleens gesmaakt dat de Heere goed is voor een slecht mens, namelijk in Christus, maar ze zijn er zo mee in de armoede gekomen, dat zij God achterna schreeuwen, omdat zij zonder God en Christus niet meer leven kunnen. Ja, die zielen worden toegeroepen vanuit de troon zeggende: "Looft onzen God, gij al Zijn dienstknechten, en gij, die Hem vreest, beiden klein en groot." Er wordt veel over nood gesproken, maar als het houdbare noden zijn dan heeft dat niets te maken met het ware werk Gods in uw leven. "Geef mij Jezus, of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf." Dáár werkt de Heere steeds weer op aan, in het leven van diégenen, die tot deze bruiloft geroepen zijn. Maar we zeiden dat allen die onder de prediking des Woords verkeren, zónder uitzondering geroepen wórden. Dus daar is geen verontschuldiging mogelijk aan onze zijde als wij in de dag der dagen verantwoording moeten afleggen van ons rentmeesterschap. Dan zal uw mond verstommen, als u op zo'n grote zaligheid geen acht hebt geslagen, maar uw kostelijke genadetijd verbeuzeld hebt, en dat u op die welmenende roepstem niet in de nood voor God bent terechtgekomen. Dan zou u wensen nog één minuutje in Gods huis te mogen verkeren, om op die roepstem acht te slaan en God te voet te vallen op genade of ongenade. Te moeten en niet te kunnen. Ja, daar werkt de Heere op aan in het leven van degenen die geroepen zijn. Nog klinkt de nodiging, ook in deze ure: "Komt tot de bruiloft, want alle dingen zijn gereed, want "Het is volbracht." U zegt: Maar inleider, ik kan niet komen, want ik heb een vrouw getrouwd, ik heb geen tijd. "Komt tot de bruiloft, want de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet." U zegt: Ja maar, ik heb een akker gekocht, en het is nodig, dat ik uitga, en hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En nog een ander zegt: "Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd." Mijne vrienden, als wij met onze godsdienstige plichten als dekmantel, geen acht slaan op die nodiging die onvoorwaardelijk tot ons komt, en er niet mee in de nood vallen voor God, dan zullen wij met dubbele slagen geslagen worden. O, dat zal toch een ontdekking zijn als u met al uw plichtplegingen meende te kunnen ingaan, maar dan moet horen: "Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt." Dus wel geroepen, maar niet gekomen, dan zult u met een eeuwige wroeging uw eigen schuld moeten uitschreeuwen, en uw tongen kauwen in de eeuwige pijn. "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." Weinige kerkmensen, want die hadden geen tijd om te komen. Dan zal de roep uitgaan tot de kreupelen, tot de verminkten, tot grote beesten en dode honden, tot de Mefiboseths. Maar dan zal het allervreselijkste, maar rechtvaardige oordeel voltrokken worden aan alle degenen, die wel genood waren, maar niet gekomen zijn op de uitnodiging ter bruiloft. Want, zo staat er in Lukas 14 vers 24: "Want Ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn Avondmaal smaken zal. En hun stad is in brand gestoken."
En nog is er plaats. Nog één keer zal de roep uitgaan, maar dan in de heggen en in de steggen, om hen te dwingen in te gaan, want Zijn huis moet vol worden. En Zijn huis zál vol worden, want zij komen aan door het goddelijk licht geleid. Zij zullen komen van het oosten en van het westen, uit het noorden en uit het zuiden, om te melden het Heil van Zijn gerechtigheid en grote daden. Ook uit de achterbuurten van Nederland, de daklozen, de hoeren en de tollenaren, zij zullen tot U komen HEER' en bukken voor Uw aanschijn neer. De Filistijn, de Tyriër, de Moor zijn binnen U, o Godsstad voortgebracht. Want zij zullen, gewassen zijnde door het dierbaar bloed van Christus, en bekleed zijnde met de mantel van Zijn gerechtigheid, Sion's kinderen genaamd worden. Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. Dat zijn de gegevenen des Vaders, die Christus gekocht heeft met Zijn eigen bloed, al van eeuwigheid. U zegt: Maar ik weet niet of ik uitverkoren ben. Dat gaat u niets aan, u wordt ter bruiloft geroepen. Haast u en spoedt u om uws levens wil, want de tijd is voorts kort. Laat los, laat al uw hoop buiten Christus los, buiten de Vrijstad bent u verloren. Wendt u naar Hem en wordt behouden, o, alle gij einden der aarden. Of hebt u er geen weet van dat de bloedwreker achter u aan zit en u elk moment kan doden en u ook gewis zál doden, wanneer hij u buiten de vrijstad vindt? Och, of gij heden bekende, wat tot uw zaligheid dienen moet. Gij vluchtende pelgrim, gij die niet weet, waar gij Hem vinden kunt, houdt aan, grijpt moed, Hij zal gewisselijk komen, en u bij de rechterhand vatten. Staat u als een helleling voor de gesloten deur van uw bedorven bestaan? Hij, de Heere Jezus, staat achter uw deur. Leg u dan maar wenende aan de deur, totdat Hij u genadig zij. Op Zijn tijd zal Hij de deur van uw verzondigd leven openen, om die deur weg te dragen in een zee van eeuwige vergetelheid, door een weg van recht en gerechtigheid. U zegt: Maar mijn deur is gelijk aan de poorten van een belegerde stad, met ketenen verzegeld. En ik zit in die stad, en ik versmacht van honger en dorst, maar ik zit verstrikt in mijn zonden. En de poorten zijn verzegeld en vastgeklonken met de ijzeren kettingen van mijn ongeloof, en buiten de stad waakt die sterk gewapende, de duivel, die zijn vurige pijlen aanlegt op de poorten van mijn consciëntie, en ik wordt al radelozer en hopelozer. -Gij zijt in een beklagenswaardige toestand, maar hoe zijt gij in zo'n toestand geraakt? U zegt: door eigen schuld, want ik verkoos liever lekkerlijk te leven, dan met Gods volk kwalijk behandeld te worden voor een tijd. En nu ben ik door Gods Wet te schenden, krom van lenden, vol van kommer en verdriet. Het is verloren. -Als dát waar is, wanhoop dan aan God niet, wanhoop dan aan Christus niet, want Hij is gewillig, om u van uw drek te verlossen. Gedenk aan Simson, die de poorten van de goddeloze stad Gaza uit zijn voegen rukte, en op zijn schouders nam en die wegdroeg de berg op. Méér dan Simson is hier, want Christus kan de poorten van uw ongerechtigheid en ongeloof doorbreken, ja Hij komt door gesloten deuren. Gedenk dan aan het Goddelijke Woord, dat Christus te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven is. Geloof in Hem, en gij zult zalig worden. Want het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt van alle zonden. Geliefde vrienden, mag ik eens vragen: Al was er geen hemel tot behoud, en geen hel tot straf, zouden we Christus dan nog liefhebben? Mag ik eens vragen: Wat is úw hemel; of wat is úw hel? Als Christus uw Hemel niet is, en God te missen uw hel niet is, dan zijt gij allerrampzaligst. Rutherford zegt: "Als de liefde van Christus niet in de hemel is, dan ben ik onwillig daarheen te gaan." Er wordt vaak over liefde gesproken, en niet weinig als het gaat over de onderlinge liefde. Maar weet u wat liefde is? Dat zal ik u zeggen: Dat is de liefde van Christus, Die vijanden met God verzoent en Zichzelf eraan gegeven heeft om vijanden met God te verzoenen. Christus bad voor vijanden, toen Hij daar hing aan het vloekhout der schande en bespot en belastert werd, maar uitriep: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen." Bent u zo'n vijand? Ja, u bent het! Maar weet u het ook? Erkent u het ook? Als dat waar is, dan zult u God vrijverklaren in uw verdoemenis en onvoorwaardelijk om genade smeken, namelijk op genade of ongenade, want God is recht in al Zijn weg en werk. O, dan hoor ik een smekeling aan het kruis: "Gedenk mijner..." Die man had Christus gerechtvaardigd en zichzelf verdoemd. Ja, toen viel hij in het eeuwige wonder: "Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn." Hoeren, moordenaars en tollenaren zullen, gewassen zijnde in Zijn bloed, en bekleed met de mantel Zijner gerechtigheid, aanzitten met Abraham, Izak en Israël, aan het Avondmaal van de bruiloft des Lams. "Zalig zijn zij, die geroepen zijn, tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams." Weet u wat weleens mijn smart is? Dat er zo weinig gesmaakt wordt van deze aanbiddelijke liefde, want dan zouden er onder het volk van God niet zulke duivelse verdachtmakingen in omloop zijn, als dat er tegenwoordig zijn. Het lijkt wel of de godsdienst meer geloofd wordt in haar lastering en verdachtmakingen over Gods volk, dan dat men elkander zoekt te bouwen in de liefde en het geloof. Geliefde vrienden, de Zaligmaker waarschuwt: "Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, de geest is wel gewillig maar het vlees is zwak." "Bij elke struik ligt een slang", zegt Rutherford. O, dat Gods ware volk elkaar lief zou hebben, maar niet tot afgoderij. Want dat komt ook zeer veel voor in onze dagen, dat men dan een of andere predikant op een voetstuk zet, of zichzelf boven anderen verheft, maar dat is een zeer groot kwaad. Want de Heere gunt Zijn eer niet aan gesneden beelden. En wie van ons kan nu zeggen, dat hij daar niet schuldig aan is? Ik wel hoor, en dat zeg ik tot mijn schande, maar ook tot Gods eer. Dat het onder ons toch eens werkelijk schuld voor God zou worden. Want doodschuldige ellendelingen kom je maar weinig tegen. Vrome godsdienst is er zat in onze dagen. Dat zijn mensen die hebben goed én kwaad. Maar goddelozen uit Rom. 5:6, die hebben alleen kwaad. 'Ik heb gedaan dat kwaad was in Uw oog, dies ben ik HEER' Uw gramschap dubbel waardig, 'k erken mijn schuld, die U tot straf bewoog, Uw doen is rein Uw vonnis gans rechtvaardig.' Ach, dat we allen in die vrije gunst die eeuwig God bewoog mochten delen, want wij hebben niet het recht om onbekeerd te zijn, maar God heeft er wel recht op, om door Zijn schepselen geëerd en geprezen te worden. Echter, niet meer door de werken der Wet, want wij hebben met God gebroken in het paradijs en verbondsbrekers hebben maar één recht, namelijk de drievoudige dood.. Van nature rust de toorn Gods op een ieder van ons. Maar o, aanbiddelijke liefde Gods: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige Leven hebbe." Zijn we weleens wereld voor God geworden? Met heel de wereld voor God verdoemelijk? Niet te gauw jaknikken, want een mens is zo nog maar een-twee-drie niet verdoemelijk voor God. Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen? Doorzoekt u zelf nauw, ja zeer nauw, of beter gezegd: laat God u onderzoeken. Er is een volk op aarde dat met al haar onderzoek in de dood is uitgekomen en plat op de grond voor God is terechtgekomen met de smeekbede: "Beproef mij, toets mijn gangen, doorgrond al mijn verlangen en stel mijn oogmerk in de dag." De mens wil zo graag het schepsel verheerlijken boven de Schepper, het vlees boven het Vlees geworden Woord, want we zijn eerrovers Gods, ook na ontvangen genade! O, dat we het schepsel niet zouden (ver)eren, boven de Schepper van alle goed. Johannes viel ook in die strik, hij aanbad de engel, die hem dit alles openbaarde, maar de engel vermaande hem: "Ziet, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God." De engel nam het op voor de ere Gods. Dat deed Paulus ook, toen Petrus met de Joden veinsde in Antiochie, toen nam Paulus het op voor de ere Gods, en hij berispte Petrus en wederstond hem in het aangezicht, in aller tegenwoordigheid. Petrus mocht daar voor vallen. Ik geloof, dat we daar ver van weg zijn, en de eer liever het schepsel gunnen, dan de genadige beoefening van het: "Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de geestelijke boosheden in de lucht." Als die zaak door de liefde van Christus meer beoefend mocht worden, dan zou er niet zo'n twist en tweedracht zijn onder het volk van God. Maar Petrus mocht door genade geoefend worden: "De rechtvaardige sla mij, en het zal olie op mijn hoofd zijn." Petrus was niet altijd van de plek, want toen de hoofdman Cornelius voor Petrus op de voeten viel, werd hij door Petrus opgericht, die zei: "Sta op, want ik ben zelf ook een mens." Wat is dat toch een kostelijk werk om zo elkander door de liefde van Christus te onderwijzen, de één de ander uitnemender achtende dan zichzelf. Vrienden, wij moeten eindigen. Verlene de Heere ons die genade, om onvoorwaardelijk aan Zijn kant te vallen, om met een geschonken Heere Jezus eeuwig bruiloft te mogen vieren, tot eer en verheerlijking van God Drie-enig. Amen.
Zingen: Ps. 22:14 en 16
Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond; Haast wendt het zich tot God met hart en mond; En, waar men ooit de wildste volken vond, Zal God ontvangen Aanbidding, eer en dankb're lofgezangen. Want Hij regeert, En zal Zijn almacht tonen; Hij heerst, zover de blindste heid'nen wonen, Tot Hem bekeerd. Zij komen aan, door Godd'lijk licht geleid, Om 't nakroost, dat den HEER wordt toebereid, Te melden 't heil van Zijn gerechtigheid En grote daden.
GPPB.
|
|
|
|
|
|