|
|
In dit artikel geven we commentaar op enkele fragmenten uit ds. H.J. Heggers bijlage van zijn Rzb. 42, waarin hij de verschillen van Rome en de Reformatie wil aantonen, met het doel een soort rooms-protestantse oecumene te scheppen, waarbij hij droomt van een eenheid met rooms-katholieken, die echter gepaard gaat met allervreselijkste dwalingen.
|
|
Hegger: Vaak heb ik benadrukt dat we boven de leerverschillen die ons van de R.-k. Kerk scheiden, moeten uitstijgen, maar evenzeer dat we die verschillen niet mogen verdoezelen, maar ze in liefde en in een sfeer van echt luisteren naar elkaar moeten bespreken. Gelukkig is dit ook het standpunt van de R.-k. Kerk. Zij wil ook helderheid. Zij wil ook niet weten van een gladstrijken van de verschillen om wille van een lieve, maar onwaarachtige oecumenische vrede.
GPPB.: Hetgeen Hegger hierboven beweert is vals, want de Roomse kerk is en blijft een valse kerk en heeft een valse leer en houdt er vervloekte afgoderijen op na. Praten met de Roomse kerk waarvan de paus (de Antichrist) het hoofd is, heeft totaal geen zin, want Rome kan nooit meer een ware kerk worden. Integendeel, Rome is de grote hoer (Openb. 17:1 + Kantt.) van het roomse Babylon en zal op Gods tijd vernietigd worden (Openb. 17/18/19).
Hegger: Paus Johannes Paulus II heeft vele malen vergeving gevraagd voor wat leden van de R.-k. Kerk, ook de leiders daarvan, misdreven hebben tegenover het protestantisme.
GPPB.: Heggers pleidooi voor de pauselijke vergevingsgezindheid is inhoudsloos en zonder betekenis. Rome is en blijft immers een valse kerk. Als de duivel om vergeving zou vragen over zijn misdaad in het paradijs, houdt de duivel daarmee niet op de duivel te zijn, want hij zal altijd door blijven gaan om mensen naar het eeuwig verderf te slepen. Zo is het ook met de paus. Bovendien, de vervloeking van Trente jegens de heilige en onfeilbare heilsleer van de rechtvaardiging van de goddeloze en de zekerheid des geloofs houden de Roomse kerk en de paus rechtovereind staan.
Hegger: De jezuïeten, onder leiding van Molina, leren (leerden?): God verkiest de mens tot de eeuwige zaligheid, afhankelijk van de vooruitgeziene goede werken. De dominicanen, onder leiding van Thomas van Aquino, beweerden (en beweren nog steeds?): God verkiest de mens tot de eeuwige zaligheid, onafhankelijk van de vooruitgeziene goede werken. Nog nooit heeft een paus over dat verschilpunt een bindende uitspraak gedaan.
GPPB.: Vandaar dat er zovelen gelovigen in het verleden op de brandstapel hun leven lieten, omdat de Roomse kerk (inquisitie) geen leervrijheid duldde. Bovenstaande bewering van Hegger is de zoveelste leugen en zijn zoveelste pleidooi voor de Antichrist. Hegger is veel meer Jezuïet, dan hij wil weten; zijn spraak maakt hem evenwel openbaar.
Hegger: Omdat het protestantisme van Nederland heel veel van het (vroegere) rooms-katholicisme heeft overgenomen meen dat het met het oog daarop van groot belang is om weer eens duidelijk te laten zien wat de R.-k. Kerk ook nu nog leert. Dan kunnen de protestanten zichzelf daaraan spiegelen en zien in hoeverre ze thans trekken van gelijkheid daarmee vertonen.
GPPB.: Wat Hegger hierboven schrijft, is helaas de bittere waarheid. Het huidige protestantisme is verroomst tot op haar botten. Maar de oplossingen waarmee Hegger komt aandragen, zijn voluit pelagiaans en pausvriendelijk (antichristelijk).
Hegger: Helaas hebben sommige protestanten die leer van Rome over de wedergeboorte en het geloof als een habituele genade overgenomen. Dat is met name gebeurd door Comrie. Die verklaart het onderscheid tussen wedergeboorte en daadwerkelijk geloof eveneens met behulp van het onderscheid tussen de habitus en de actus. Dat onderscheid komt zo uit de filosofie van de Aristoteles gewandeld. Deze heiden maakt onderscheid tussen de deugd die een goede habitus (letterlijk: hebbelijkheid) noemt (habitus operativus bonus), en de ondeugd die hij een habitus operativus malus noemt. Aldus dr. J. Gredt in Elementae Philosophiae, 1946, deel II, 364-369.
GPPB.: Hetgeen Hegger hierboven schrijft snijdt opnieuw hout en is tot schaamte van het huidige protestantisme. Het betreft de bekende dwaalleer die met name de Ger. Gem., de Ger. Gem. in Ned. en de Oud Ger. Gem. tot heilsleer hebben verheven. Hiermee beweer ik niet dat in de overige 'reformatorische' kerken de waarheid wel zuiver wordt gepreekt, want dat is helaas een achterhaalde illusie, op een enkele uitzondering na.
Hegger: Zeker, er verandert in een wedergeborene enorm veel. In mijn boek Afdalen in je ziel heb ik dat zo beschreven: "Wat is nu dat extra dat de wedergeborene erbij heeft gekregen? Dat is niet een nieuwe natuur, een soort bovennatuur die op zijn natuur wordt geplakt (dat leert Rome). Het is zelfs niet een kwaliteit, een kracht waarmee hij geïnjecteerd is en waarover hij vrij kan beschikken. Het is een verandering van relatie die door de heilige Geest wordt bewerkt, namelijk de relatie van het geloof waardoor hij een levende verbintenis krijgt met Christus. Door de wedergeboorte is enkel de richting van onze ziel veranderd, dus niet onze ziel, onze psyche; die is in zichzelf niet veranderd.
GPPB.: Nu rijdt Hegger zelf een voluit ketterse en zielsmisleidende schaats, want hij beweert dat de wedergeborenen niet een nieuwe natuur ontvangen, terwijl Gods Woord het tegendeel leert in 2 Petrus 1:4: "Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid." Als het waar zou zijn wat Hegger beweert, dan blijft de wedergeboren zondaar onvernieuwd en zonder de inwoning van de Heilige Geest. De wedergeborenen ontvangen de goddelijke natuur, niet als een aan- of inklevende gerechtigheid (iustitia inhaerens) zoals Rome inderdaad leert, ook niet door allerlei geïnjecteerde en ingestorte kwaliteiten waarover men vrij kan beschikken, maar wel tot vernieuwing des levens door de invloeden en inwoning van de Heilige Geest. De Heilige Geest vernieuwt geen adamsvlees, maar doet Gods volk wandelen naar de Geest. Er vindt echter geen vergoddeling van de mens plaats, hetgeen velen evenwel in navolging van Rome leren en ook nog eens aandikken in het stuk der heiligmaking. Over de goddelijke natuur (de Heilige Geest) kunnen de gelovigen echter niet vrij beschikken, want zij blijven afhankelijk van de invloeden van de inwonende Heilige Geest, ten spijt van het leger 'reformatorische' neonomianen in onze dagen, die de wedergeboren mens allerlei kwaliteiten en vermogens toekennen, waarmee men aan de slag kan om de heiligmaking concreet gestalte te geven. Daarin heeft Hegger gelijk, MAAR de wedergeboorte is absoluut niet louter en alleen een richtingsverandering van onze ziel, zoals Hegger beweert, maar een totale vernieuwing. Immers, bij de wedergeborenen is wel degelijk sprake van nieuwe hoedanigheden, namelijk de liefde Gods die in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. (Rom. 5:5). Ook wordt de wil vernieuwd bij de wedergeboorte, want de wedergeboren zondaar is -hoewel vleselijk in zichzelf (Rom. 7)- een totaal nieuw schepsel volgens 2 Kor. 5:17: "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden." Hegger leert hier dus een vreselijke dwaling en bewijst hiermee een valse leraar te zijn, want hij ontkent dat Gods volk de goddelijke natuur (de Heilige Geest) deelachtig is en dat is een zeer ernstige verkrachting van de leer van Christus.
Hegger: Trente heeft geleerd dat de mens geen zekerheid van zijn eeuwig heil hebben, nisi ex speciali revelatione = tenzij hij dat te weten is gekomen door een bijzondere openbaring van God. Uitdrukkelijk wordt daardoor afgewezen een heilszekerheid die enkel steunt op de beloften van God in de Schrift zoals de Reformatie belijdt. De Dordtse Leerregels hebben dan ook als dwaalleraars afgewezen hen "die leren: 'dat men geen zekerheid van de toekomstige volharding kan hebben zonder bijzondere openbaring'. Want door deze leer wordt de vaste troost van de ware gelovigen in dit leven weggenomen en de twijfeling der Pausgezinden in de Kerk weer ingevoerd" (V, 5). (Helaas moet ik hieraan toevoegen dat deze dwaling van Rome in ultrabevindelijke kringen weer geleerd wordt. Volgens hen kun je alleen maar zeker zijn van je eeuwig heil via een bijzondere openbaring die zij een 'bevinding' noemen, dus niet enkel op grond van de belofte van God in Christus, zoals die zwart op wit is vastgelegd in de Schrift. Daarom komt er bij hen heel weinig blijde geloofszekerheid voor).
GPPB.: Als de Dordtse Leerregels diegenen bestrijden "die leren: dat men geen zekerheid van de toekomende Volharding in dit leven kan hebben zonder bijzondere openbaring" (DL. V-5), bedoelen zij daarmee niet dat Paulus het over een extra heeft in Galaten 1:15-16, waar geschreven staat: "Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed." Hetgeen de Heilige Geest in Galaten 1:15-16 bij monde van Paulus leert is heilsnoodzakelijk en van toepassing op al Gods ware volk. De openbaring van Christus in de ziel is niet iets anders dan de toepassing van Gods beloften die in Christus ja en amen zijn, maar gaat daarmee gepaard. Het Voorwerp des geloofs is echter niet een belofte, niet een weldaad, maar de Persóón van Christus. Immers, Gods ware volk neemt -in orde- eerst Christus en vervolgens al Zijn weldaden aan door een geschonken geloof en niet andersom. Dus niet eerst de belofte en dan Christus, maar eerst Christus en dan al Zijn weldaden, met dien verstande, dat Christus de Eerste is in het aannemen van de zondaar, alvorens de zondaar Christus aanneemt door het geloof. "Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft", 1 Joh. 4:19. Met 'een bijzondere openbaring' kan dus nooit de zaligmakende openbaring van Christus in de ziel worden bedoeld, want dat is in strijd met de heilsnoodzakelijke en levendmakende stem des Zoons van God zoals geschreven staat in Joh. 5:25. Het is ook in strijd met Joh. 14:21, waarin Christus Zelf zegt dat Hij zich aan Zijn volk openbaart en het is ook in strijd hetgeen Paulus zegt in Galaten 1:16. Hoe zouden we trouwens zaligmakende kennis aan en in Christus kunnen hebben zonder dat Hij Zich ooit aan onze ziel heeft geopenbaard? Dat is absoluut onmogelijk. Hoewel Hegger op papier de rechtvaardiging van de goddeloze onderschrijft, loochent hij de geloofsbevinding ervan (als zijnde 'een bijzondere openbaring'), zoals zo vele leraars plegen te doen in onze dagen en daarmee loochent hij de heilsnoodzakelijke geloofsbevinding van Galaten 2:19. Velen zijn wel rechtzinnig in de belijdenis, maar als het gaat over de religie van de belijdenis, dus over de bijbelse toepassing van het heil, staat bij velen de wagen stil, of men maakt van de toepassing een wassen neus door het aannemen van Christus door de zondaar centraal te stellen, terwijl men de afsnijdende daad des Heiligen Geestes van de oude Adam en de geloofsbevinding van de rechtvaardigmaking des zondaars voor God -zoals verwoordt in Galaten 2:19- angstvallig laat liggen, omdat men er geen kennis aan heeft.
Hegger: Maar, zo zal menigeen na het bovenstaande waarschijnlijk verzuchten: is een oecumene met rooms-katholieken dan nog wel mogelijk? Hoe kunnen we ooit boven zulke diep ingrijpende leerverschillen uitstijgen? Waarin kunnen we elkaar nog ergens vinden? Ja, dat is mogelijk, omdat geloven niet het aannemen is van iets, van een stelletje waarheden OVER Christus, maar geloven is het aannemen van Iemand, van Hem die de levende Waarheid is. "Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun die in Zijn naam geloven" (Joh. 1:12). Ik wijs op twee dingen in deze tekst. Er staat: "Allen die Hem, dus niet die het hebben aangenomen." En: "hun die in Zijn naam geloven". Met "Zijn naam" bedoelt de Bijbel Hemzelf als een persoon. Daarmee wordt opnieuw beklemtoond dat je niet iets moet geloven, maar dat je in Iemand, in Jezus Christus, moet geloven.
GPPB.: Hetgeen Hegger hierboven leert, is opnieuw een valse leer. Hegger meent dat de ware oecumene met rooms-katholieken mogelijk is door boven de ingrijpende leerverschillen uit te stijgen door 'het geloof in Christus'. Hiermee creëert Hegger een scheiding tussen Christus en Zijn leer en hij durft het aan om zeer denegerend over de leer van Christus te spreken als zijnde "een stelletje waarheden over Christus". In 2 Johannes 1:9 leert de Heilige Geest echter het tegenovergestelde van hetgeen Hegger beweert, namelijk: "Een iegelijk, die overtreedt, en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze heeft beiden den Vader en den Zoon." (Zie ook: Hand. 2:42 - Tit. 2:7). Christus en Zijn leer is dus een onafscheidelijke eenheid. De 'eenheid' die Hegger voorstaat is dus een valse eenheid waardoor de leer der zaligheid op losse schroeven gezet wordt. Hiermee wil ik niet beweren dat er onder de rooms-katholieken in sommige landen waar het licht van de Reformatie niet is doorgedrongen geen gelovigen kunnen zijn, maar dat feit legitimeert nimmer een heggeriaanse sprong in de ruimte waarbij de fundamentele leerverschillen met Rome gerelativeerd worden tot bijzaken om een (valse) oecumene te creëren die haaks staat op Gods Woord.
Hegger: Zelf ben ik in Brazilië tot de volstrekte geloofs- en heilszekerheid gekomen toen mijn aandacht viel op wat Jezus zegt in Joh. 6:47. "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven," (Die twee woorden "in Mij" stonden er in de Portugese Bijbel bij, maar zijn door de NBGvertaling weggelaten. Overigens zijn die woorden "geloven in Mij" of "geloven in Hem" vaak te vinden in het Nieuwe Testament). Toen realiseerde ik mij dat er niet staat: 'Wie in Mijn leer gelooft', maar: "Wie in Mij gelooft." En toen gaf ik mij in een onvoorwaardelijk geloof aan Hem, niet aan het, over. En het gevolg van die geloofsovergave was "een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde", 1 Petr. 1:8.
GPPB.: Ook in bovenstaande alinea scheidt Hegger Christus van Zijn leer, alsof het geloof in Christus te scheiden valt met Zijn leer. Hegger spreekt wel van een 'geloofsovergave' en 'een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde', maar je hoort hem nooit over de beproeving des geloofs die in de voorafgaande verzen (1 Pet. 1:6-7) aan de orde gesteld wordt, namelijk: "In welke gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus." Bij Hegger is de toepassing van het heil veeleer een conclusiegeloof van hetgeen de mens allemaal aanneemt en overgeeft, dan dat er sprake is van een eenzijdige daad Gods in Christus in de vrije rechtvaardigmaking door het geloof in de vierschaar der consciëntie. Van de noodzakelijke en zielsbevindelijke openbaring van Christus in de ziel, waarbij de doodschuldige zondaar in zijn totale verlorenheid Christus en Zijn gerechtigheid krijgt toegerekend door het spreken van de Borg -zoals o.a. beschreven staat in Johannes 5:25- heeft in de bevinding van Hegger blijkens zijn eigen getuigenis geen plaats. Het levensgevaarlijke van Heggers leer is dat achter veel waarheden zielsmisleidende dwalingen schuilgaan, waardoor de waarheid van het Evangelie op het spel gezet wordt en zielen worden bedrogen voor de eeuwigheid.
Hegger: Daarom kunnen ook wij boven die verschilpunten uitstijgen om elkaar te vinden in de Persoon van de levende Christus. Dat kan omdat de rooms-katholieken met ons o.a. het volgende belijden: 1. De Schrift is het volstrekt betrouwbare Woord van God. 2. Jezus Christus is God die onder ons is verschenen in mensengedaante. 3. De mens wordt gered door het geloofsvertrouwen in Christus, die Zich als een Lam liet offeren voor de uitdelging van onze zonde, en door de liefde die uit het levende geloof voortvloeit (Gal. 5:6). 4. Christus is de enige Middelaar tussen God en de mensen. Wel voegen zij eraan toe: Maria is de middelares tussen Christus en ons. Protestanten kunnen met die toevoeging niet instemmen omdat ze in de Bijbel eerder een afwijzing aantreffen van een bemiddeling van Maria als voorspreekster bij Jezus. Vanwege deze eenheid in het grondbelijden van de Bijbel kunnen ook een rustig gesprek voeren, dus niet een bitter polemisch gesprek in een sfeer van gelijkhebberij.
GPPB.: De reformatoren hebben in weerwil van Heggers tactiek scherp en naar het oordeel van hun tegenstanders bitter gepolemiseerd met Rome en haar valse leraars. Met zijn afwijzing van de polemiek zet Hegger de reformatoren in de door hem genoemde "sfeer van gelijkhebberij". Allemaal valse heggeriaanse veronderstellingen en beschuldigingen. De vier door Hegger opgesomde (zogenaamde) overeenkomsten tussen de protestanten en de rooms-katholieken -die volgens Hegger de basis zijn van de eenheid- zijn inderdaad van toepassing op de valse kerk waarvan Hegger lid is, namelijk de "Protestantse kerk in Nederland", ofwel de PKN, ofwel een synagoge des satans, die Rome de hand reikt en absoluut niet de leer der Reformatie, de rechtvaardiging van de goddeloze, maar de rechtvaardiging van de GODDELOOSHEID proclameert, met name de legalisering van homohuwelijken en de kerkelijke inzegening daarvan. Na al het geschrevene is duidelijk gebleken dat Hegger zich de christelijk banvloek driedubbel heeft waardig gemaakt en Hegger mag -gezien zijn leeftijd- wel haast maken om met al deze dingen voor God en de mensen in de schuld te komen. Ik hoef over Hegger verder geen oordeel te vellen, want ook Hegger staat straks voor Gods rechterstoel, maar ik zou voor geen prijs in zijn schoenen durven reizen. Het feit dat niet EEN rechtzinnig predikant Hegger aan durft te pakken, ja, zelfs met hem heulen (zie: MOERKERKEN BLIJ MET HEGGER), is wel een duidelijk bewijs van de slaap des doods waarmee "Reformatorisch Nederland" bevangen is, op een enkele uitzondering na. "Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief", Jes. 56:10. Het kleine kuddeke van 's Vaders welbehagen zal haar hemelse erfenis in Christus echter niet ontlopen, want voor hen geldt: "Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen", Openb. 3:10.
|
|
|
|
|
|