|
|
WEERLEGGING VAN EEN ONBIJBELSE WEDERGEBOORTELEER
| |
|
|
Gezien de talrijke Schriftuurlijke bewijzen waarmee we reeds de vele afwijkingen van de Ger. Gem. leer hebben aangetoond, is het feitelijk niet meer noodzakelijk om daar nogmaals op in te gaan, maar aangezien de schrijvers van het boek "Verbond, prediking en geestelijk leven", JJ. Grandia, J. van Mourik, B. van Ojen en J. Pas, niet alleen de geijkte dwalingen van de Ger. Gem. leer onderschrijven, maar ook valsheid in geschriften plegen, wil ik er nogmaals kort op ingaan.
Op pag. 149 van het genoemde boek wordt aandacht gevraagd voor het beginnend geestelijk leven, met een beroep op de Dordtse Leerregels, de Nadere Reformatie en de puriteinen, echter zonder dat de schrijvers concreet vermelden wat genoemde bronnen hierover leren. Trouwens, op geen enkele wijze leren de Drie Formulieren van Enigheid 'leven voor de (bewuste!) rechtvaardigmaking'! Dat leren de Ger. Gem. en genoemde schrijvers echter wel. Al snel komt de scholastieke en filosofische aap uit de mouw, want om de 'zuiverheid' van hun beroep op de Nadere Reformatie te onderstrepen, laten zij Voetsius en achtereenvolgens Comrie buikspreken om de z.g. 'bekommerden' met enige ontdekking en een verondersteld geloof (wat zij een toevluchtnemend geloof noemen -pag. 150) al enig geestelijk leven in handen te stoppen, terwijl dezulken Christus nog niet kennen. Dit is een afschuwlijke en verwerpelijke leer! De kleinste in het ware geloof, gelooft daadwerkelijk in Christus (Matth. 18:6). De Ger. Gem. predikers (en velen met hen), ook de genoemde schrijvers, halen het oordeel van Matth. 18:6/Mark. 9:42 over zich heen, omdat zij de kleinen die in Christus geloven ergeren, door hun verdoemelijke en valse stelling dat de kleinen nog niet in Christus geloven, terwijl Christus het tegendeel leert in Matth. 18:6.
De valsheid in geschriften die de schrijvers plegen komt pas goed openbaar op pag. 151, waar verwezen wordt naar de brochure van ds. Th. van der Groe, "Het schadelijk misbruik van de algemene overtuiging tot een valse grond van de rust voor de ziel", verwijzen. Daar wordt nota bene de term "zaligmakende overtuigingen" die Van der Groe bezigt in zijn brochure vereenzelvigd met het beginnend geestelijk leven, terwijl Van der Groe nooit geleerd heeft dat buiten de vereniging met Christus door een waar zaligmakend geloof al van geestelijk leven sprake kan zijn. Bovendien staat het gezag van Gods Woord nog tienduizenden keren hoger dan alle oudvaderstellingen bij elkaar. Nergens uit de Schrift is zonder inlegkunde te bewijzen dat het geestelijk leven begint zonder het daadwerkelijke geloof in Christus en de vergeving der zonden. Het valt steeds weer op dat de Ger. Gem. altijd met allerlei dubbelzinnige oudvadertermen hun valse wedergeboorteleer proberen te legitimeren. Door de Reformatoren, ja, door de Heilige Geest Zelf -bij monde van Paulus in Kol. 2:8- wordt de scholastiek en de filosofie in het kader van de heilsleer krachtig van de hand gewezen, maar deze 'ijdele verleiding' wordt door de Ger. Gem. en de genoemde schrijvers door een achterdeur, ja, zelfs door de synodale voordeur, weer naar binnen gehaald om een valse leer, zelfs met een beroep op de Reformatie te legitimeren. Volgens Gods Woord begint het genadeleven met de vergeving der zonden (o.a. Kol. 2:13) en aan de wedergeboorte gaat de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel vooraf (Joh. 16:8). De filosofische wedergeboorte leer van de Afscheiding staat in wezen op één lijn met de veronderstelde wedergeboorteleer van Abraham Kuyper en mist elke bijbelse grond. Het is een godonterende en zielsmisleidende leer, waartegen de Heilige Geest uitdrukkelijk waarschuwt in o.a. Ezech. 13:20. De vastgestelde Ger. Gem. leer wekt de schijn dat de z.g. 'bekommerden' geen rust gegeven mag worden totdat zij Christus kennen, maar het is niet meer dan een schijnbeweging, want men doet niets anders dan die z.g. 'bekommerden' handmatig inlijven in Christus, zonder dat er op dat allesomvattende en beslissende moment sprake is van de vergeving der zonden.
Dan volgt op pag. 151 e.v. een onbijbels relaas over de z.g. 'standen' in het geestelijke leven, waarbij de wedergeboorte en de rechtvaardigmaking in navolging van ds. G.H. Kersten uiteen getrokken worden en met oudvaderbuiksprekerij wordt gestaafd. Hoewel er in het genadeleven in Christus welzeker van een geloofsontwikkeling sprake is, houdt de Ger. Gem. er een 'geloofsafwikkeling' opna, waarbij het ene hekje na het andere opengaat, maar steeds staat men nog ergens 'voor'. Eerst dit en dan dat, eerst wedergeboorte, dan zondekennis, dan een geopenbaarde Middelaar, dan een toegepaste Middelaar, dan (voor de meer gelukkigen) de rechtvaardigmaking, enz. enz., terwijl er bij een bijbelse geloofsontwikkeling alleen sprake is van een geloofsverdieping van hetgeen de gelovigen reeds in Christus hebben. Bij een geloofsafwikkeling, ligt 'de pijl altijd verder', terwijl Gods Woord leert dat God alleen pijlen afschiet in het hart van 's Konings vijanden. De pijlen uit de goddelijke pijlkoker treffen dus altijd doel, terwijl de pijlen uit de filosofische kast van Aristoteles altijd hun doel voorbij vliegen en dus altijd verder dan het doel gezocht moeten worden. Ja, dan grijp je altijd mis, maar die gegrepen zijn, kunnen nooit meer uit de hand des Vaders gerukt worden. De standenleer van de Afscheiding staat dus haaks op de bijbelse geestelijke opwas in Christus en de bevinding der heiligen. Een zuigeling in de genade bezit dezelfde geestelijke zaken als een vader in de genade. Gods meer geoefende kinderen hebben alleen een scherpere blik op de valkuilen van de satan, hebben een diepere inleving van hun bedorven vlees, weten 'schijn en zijn' beter te onderscheiden, worden in staat gesteld de geesten te beproeven of zij uit God zijn, hebben een diepere blik in de verbonden der beloften, zien meer schoonheid en beminnelijkheid in Christus, zijn het vlees meer afgestorven, enz. Hoewel de zuigelingen in de genade niet de mate van de geestelijke gave des onderscheids hebben waarmee geoefende kinderen van God doorgaans bedeeld zijn, ze zijn evenwel niet halfverlost, maar compleet nieuwgeboren kinderen in Christus. Zuigelingen worden gevoed door de onvervalste melk van het Evangelie in Christus, terwijl de meer geoefenden in de genade gevoed worden met vaste spijzen in Christus. Vaders in de genade hebben doorgaans een zakelijke kennis in Christus, terwijl kinderen in de genade meer een gevoelige kennis hebben in Christus. Vaders in de genade zijn doorgaans onbewegelijker in het geloof, terwijl de zuigelingen in de genade nog weleens als een riet heen en weder bewogen worden, vanwege kleingeloof. Zowel de zuigelingen in de genade als de Vaders in de genade leven uit dezelfde bron, namelijk God in Christus door de Heilige Geest. Deze leer is door de Afscheiding 'ver-gezelschapt' waarbij men allerlei gradaties en standen in het genadeleven heeft ingebouwd, die haaks staan op de bijbelse geloofsleer en de bevinding der heiligen. (Zie ook: 'GEZELSCHAPSLEER IS GEEN HEILSLEER' en 'EMBRYO-FILOSOFIE VAN COMRIE').
Ds. A. Moerkerken gaat zelfs zover dat hij 'een levendgemaakte baby van een week oud' het geloofzicht op het bloed van Christus ontzegt (pag. 164), alsof het geloof in Christus en de vergeving der zonden zouden afhangen van de verstandelijke vermogens van een wedergeboren mens! Dit is remonstrants! Johannes de Doper was al gerechtvaardigd in Christus voordat hij geboren was. Hij hoorde de stem van de moeder des Heeren DOOR DE HEILIGE GEEST en sprong vervolgens op van vreugde in de buik van zijn moeder Elizabeth. Is hier sprake van geloofsoefening of niet? Zonder geloof is het immers onmogelijk Gode te behagen, terwijl de ongeboren, wedergeboren en gerechtvaardigde Johannes de Doper niet anders deed dan God behagen. Hier zien we dat zelfs een ongeboren wedergeboren baby dezelfde zaken bezit als een Vader in de genade en zelfs door de Heilige Geest meer van het geestelijke leven kan ervaren dan de verst gevorderde in de genade. Ds. Moerkerken doet (onbewust) aan geestelijke abortus, want een baby (in de genade) kan helemaal niet geloven, zo beweert hij. Nee, niet met zijn verstand, maar wel door de Heilige Geest! In het kader van het geestelijke leven is het verstand een slap gevalletje, dat bewijs levert het hier besproken drs.-boek wel in het kwadraat.
Op pag. 183/184 beweren de schrijvers dat het zijn in Christus beslissend is voor het geestelijke leven. Dat is zeker waar, maar als we lezen wat de schrijvers onder het zijn in Christus verstaan, dan zitten zij duidelijk verzakt in het filosofische drijfzand van Aristoteles. In navolging van ds. A. Moerkerken isoleren de schrijvers de inlijving in Christus van de dadelijke rechtvaardigmaking door het geloof. Dat komt vooral tot uitdrukking op pag. 214, waar zij een beroep doen op de habitus/actus filosofie van Comrie. Een pas wedergeboren ziel heeft eerst alleen een geloof(svermogen) maar kan nog niet dadelijk geloven. Nogmaals, dat is een ergernis voor de kleinen in Christus die volgens Gods Woord wel in Christus geloven.
Op pag. 187 proberen de schrijvers met voorbeelden uit de Bijbel te illustreren hoe er plaats gemaakt wordt voor de genade. Hun pogingen hiertoe mislukken totaal doordat zij de Wet met het Evangelie vermengen. Ze menen bijv. dat de verslagenheid des harten van de Pinksterlingen op één lijn staat met berouw over de zonde. Vervolgens knopen zij de droefheid naar God aan die 'verslagenheid' om voor de zoveelste keer een wedergeboorte te creëren die in heel de Bijbel niet te vinden is, behalve in de synodale leeruitspraken van de Ger. Gem.! De inlegkundige exegese van de schrijvers is dus een grove vermenging van Wet en Evangelie. Berouw over de zonde is namelijk een vrucht van de vergeving der zonden! De Pinksterlingen waren op de vlijmscherpe prediking van Petrus verslagen in het hart. In de grondtaal betekent het woord 'verslagen': 'doorstoken' of 'doorgezaagd'. Hun harten waren dus doorstoken/doorgezaagd. De Wet (de bediening des doods) had hun harten dodelijk doorstoken. Dat is echter nog geen wedergeboorte, terwijl de schrijvers, in navolging van de leeruitspraken van de Ger. Gem., de overtuiging van zonden bij de Pinksterlingen wel wedergeboorte noemen. Note: Hoe komt men aan zulk een waanzinnige zielsmisleidende leer?
Op pag. 189 erkennen de schrijvers wel dat de kennis van de ellende aan de verlossing voorafgaat, maar ondertussen kaderen zij de ellendekennis in bij de wedergeboorte (pag. 191). Ook leren zij dat de Wet een tuchtmeester is tot Christus (pag. 189), maar Paulus leert heel iets anders, namelijk dat de wet (de ceremoniële wet in inzettingen bestaande) een tuchtmeester is GEWEEST tot Christus (Gal. 3:24). De tuchtmeester ziet dus niet op de Wet der Tien Geboden, want de Wet der Tien Geboden is geen tuchtmeester, maar een bloedwreker. De Wet der Tien Geboden heeft geen enkele evangelische eigenschap en verwijst de zondaar niet naar het Lam Gods, maar naar de hel! Welzeker maakt de Wet plaats voor het Evangelie (pag. 189), maar dat is op geen enkele wijze een eigenschap van de Wet zelf.
De bewering van de schrijvers van het genoemde boek op pag. 191, namelijk dat "het geestelijke leven aanvangt met de ontdekking aan zonde en schuld", is -zoals reeds gezegd- voluit rooms. De ontdekking van zonde en schuld gaat aan het geestelijke leven vooraf, want God is een God Die de goddelozen rechtvaardigt. De ontdekking van zonde gaat wel door na ontvangen genade, maar is dan evangelisch van aard en gaat gepaard met een hartelijke droefheid over de zonde, OMDAT DE ZONDEN VERGEVEN ZIJN! (Zie ook: HC. Zondag 7 en 23). Bij de Ger. Gem. moeten de zonden altijd nog vergeven worden, maar die leer komt regelrecht uit het Vaticaan. Gods volk HEEFT vergeving der zonden met bewuste kennisneming door het geloof (Luk. 1:77), niet één uitgezonderd, hoe klein het geloof ook moge zijn en hoe bestreden het geloof ook moge worden.
Ook loochenen de schrijvers van het boek de zekerheid des geloofs voor pas wedergeboren zielen. Allerlei aangewende bekeringsverhalen moeten hun mening stijven, maar ze zijn constant bezig om het nabijkomend Geesteswerk voor zaligmakend werk door te laten gaan, ook d.m.v. bepaalde bekeringsverhalen van Gods ware kinderen. Daarmee geven zij blijk geen onderscheid te kennen tussen waar en nabijkomend werk des Geestes. Het feit dat de Heere degenen kent die de Zijnen zijn, betekent niet dat de schrijvers het recht hebben om diegenen zalig te verklaren die Gods Woord er statelijk buiten zet. Elk kind van God heeft -hoe fel ook bestreden- enige zekerheid van zijn zaligheid, anders is er geen sprake van een oprecht geloof in Christus. Al dat 'hopen' en 'uitzien' dat de schrijvers inkaderen in de wedergeboorte kan een onwedergeboren mens ook hebben en daarmee voor eeuwig verloren gaan. Omdat de schrijvers van het genoemde boek diverse voorvallen van bekeringen uit het verleden vermelden, met het constante oogmerk om de kennis der ellende aan de wedergeboorte toe te schrijven, waardoor de z.g. 'open-schuld-leer' ontstaan is, vermeld ik hieronder ter afsluiting een levensfragment van een (overleden) tante, een waar kind des Heeren, die gebakerd was onder de 'open-schuld-leer' van de Ger. Gem.
Fragment uit het boek: "Het water des Levens". "Ik had een tante (M). Zij juicht reeds voor de troon. Zij was in haar jeugd tot bekering gekomen. Ze was lid van de Ger. Gem. en is onder een 'open-schuld-leer' gebakerd. Ongeveer drie jaar voor haar sterven is ze in de schuld gekomen, vanwege het feit dat zij steeds beweerde nog een open schuld te hebben, terwijl ze kennis had aan de vergeving der zonden. Toch zei ze vaak dat haar schuld nog open stond... 't Was haar altijd zo geleerd, maar toen ze de ongerijmdheid van die leer had leren kennen, weet u wat ze toen beleed? "Ik heb God altijd voor verdacht gehouden door mijn ongeloof!" Denk niet, lezers, dat ik onzin verkoop, want ik ben er zelf getuige van geweest en ik wist ook hoe ze gebakerd was. Wat van doorslaggevende waarde is dat God er Zelf Getuige van is geweest. De eeuwigheid zal het openbaren! Tijdens de rouwdienst werd echter vanaf de preekstoel gezegd dat tante M. drie jaar voor haar sterven de Vader had leren kennen. Het feit dat ze de Vader al vele jaren eerder had leren kennen werd wijselijk verzwegen, laat staan dat de dienstdoende predikant durfde te zeggen dat tante M. omtrent haar 'open schuld' in de schuld gekomen was vanwege haar ongeloof. Dat feit kon ook niet openbaar gemaakt worden, want dan zou de 'open-schuld-leer' in diskrediet gekomen zijn... " (Einde fragment).
Ja, en dan zou de Ger. Gem. haar gezicht verliezen. Dat wil men KOSTE WAT HET KOST voorkomen. 't Helpt niet mensen, nee, want het moet er toch een keer van komen. God verschaft alleen aan BLINDEN het gezicht en de hoogmoedige rest zendt Hij ledig henen. Het doet mij wel leed dat de Ger. Gem. haar trotse nek zo verhard, nog wel met hoogmoedige nederigheid en vrome woorden. Ik ken nogal wat kinderen Gods uit de Afscheiding, die zuchten onder een beklemmende prediking waarin de open-schuld-leer verheerlijkt wordt, want door die leer komen Gods kinderen opnieuw onder het juk der dienstbaarheid. Ik heb meermalen met kinderen Gods uit de Ger. Gem. verkeerd die daaronder lijden, en hunkeren naar een bevrijdende Wet en Evangelie-prediking, waarin alles buiten Christus en Dien gekruisigd afgesneden wordt, -ook al die gemoedelijke (Godevijandige!) bevinding buiten Christus- en waarin Christus gepredikt wordt als Eén die de pers alleen getreden heeft, voor wie? Voor criminelen, voor misdadigers, voor hoeren en tollenaars, maar ja.... dan moeten eerst al die toeleidende weg-predikers naar het schavot om als een daadwerkelijk verloren zondaar, ja, als een vijand van God gerechtvaardigd te worden om niet. "Loutere vrije soevereine genade" wil wel heel wat meer zeggen dan de schrijvers van het genoemde boek eronder verstaan en dat geldt ook voor de meeste predikers uit de rechtzinnige kerkverbanden. We hebben gebrek aan verloren zondaren en een nog groter gebrek aan predikers die afgesneden zijn van de eerste Adam en gerechtvaardigd zijn in de tweede Adam door de weg van het recht. De Heere geve nog dienstknechten in Zijn wijngaard uit te stoten die door recht verlost zijn en een knak in hun leven gekregen hebben, gelijk Jakob hinkende was aan zijn heup. Ja, dat wens ik ook ds. Moerkerken en de zijnen toe, want als dat zou gebeuren, zou hij zich niet meer druk maken met al die rangen en standen, habitus-toeters en actus-bellen, maar dan zou hij de Wet preken tot verdoemenis(!) en Christus en Zijn gerechtigheid preken voor totaal verloren zondaren, Gode tot eer en tot der zielen zalige vrijheid in Christus.
GPPB.
PS. “Is het met de gemeente zóver gekomen, dat zij Gods Woord prijsgeeft en zich voor de afgoden neerbuigt, dan moge zij de straf verwachten, dat zij door de Heere verkocht wordt onder de macht van mensen ook komt zij niet weer vrij, tenzij dan dat zij zich tot het Woord bekeert en het eeuwig Evangelie aangrijpt. ... Waar mensen zich niet onder het Woord willen buigen, maar zelf willen regeren, daar drukt hun eigen orde hen dood; daar is enkel en alleen gewetensverkrachting, twist, ruzie en tweedracht, en terwijl men aan de bovenkant aan het bouwen is, zinkt het aan de onderkant weg, en is en blijft het een torenbouw van Babel".
Dr. H.F. Kohlbrugge
|
|
|
|
|
|