|
|
BELEVING HEILSFEITEN IS GEEN HEILSLEER
| |
|
|
Van een inzender: Hoe staat u tegenover de geloofsbeleving van de heilsfeiten, in de volgorde van kribbe tot kruis en van Pasen tot Pinksteren? Dat hoorde ik vroeger op de gezelschappen, maar komen hier niet veel dwalingen uit voort?
vr. gr. K.L.B. M.
Geachte heer M., Hartelijk dank voor uw vraag. Van de geloofsoefening omtrent de heilsfeiten mag ik ook iets weten. Ik weet van de geboorte van Christus in de beestenstal van mijn hart, de dagelijkse omgang met Christus zoals de discipelen dat ervaren hebben voor Zijn sterven, de gang van Zijn lijden, Zijn begrafenis (met Hem begraven), Zijn opstanding (Ik heb de pers alleen getreden), hemelvaart, de doop met de Heilige Geest, enz. ja, dat zijn allemaal dierbare zaken voor het geloof, ook in de ervaring ervan. MAAR... velen hebben van deze ervaringsweg een heilsleer gemaakt, zoals ik zelf ook op de gezelschappen (zelfs van Gods oude volk) aangehoord heb. Ik ben er echter ook tegenin gegaan en nog, want zo staat niet Christus, maar de bekeerde mens in het midden met al hetgeen die mens allemaal aan stukken beleefd heeft. God werkt wel ordelijk, maar de bijbelse heilsleer bestaat niet uit een traject, maar is een Persoonsleer, waarin niet de heilsfeitenbeleving, maar Christus centraal staat en hoe Hij verheerlijkt is in de heilsfeiten. Ja, als dat geloofsoefening mag zijn, ga je van je afwijzen en op Sions betalende Borg wijzen. De opeenvolging van de heilsfeiten is geen belevinsgtraject om tot de vergeving der zonden en de vereniging met Christus te komen. Nee, absoluut niet, hoewel het zo wel veel wordt voorgesteld, ook in onze dagen. God werkt wel ordelijk, namelijk in de volgorde van ellende, verlossing en dankbaarheid. Het stuk der ellende is niet het stuk van de verlossing, maar gaat daaraan vooraf. Ellendekennis is een voorafgaand wettisch werk des Geestes dat aan de wedergeboorte voorafgaat. Ook is er die zogenaamde 'toeleidendewegervaring' die veelal vereenzelvigd wordt met de heilsfeitenervaring, maar er zo wezenlijk van verschilt. Het zaligmakend geloof (groot of klein) begint met de kennis van Christus en de vergeving der zonden in de toepassing des harten. De ervaring van de heilsfeiten bestaat niet uit een reeks aanvullende genadegaven om zo tot de kennis van Christus en de vergeving der zonden te komen, maar vormen een bevestiging van hetgeen we in Christus hebben en behoren tot de inhoud van de Enige Troost, beide in leven en sterven. De taal van het gezelschapsleven moet dus volledig overeenkomen met de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus, maar dat was en is lang niet altijd het geval. Uw bezorgdheid in deze is geheel op zijn plaats. Wel is er een onderscheid tussen de eerste bekering en de tweede bekering. Al Gods kinderen zijn wedergeboren tot een levende hoop en zijn met Christus verenigd door een levend geloof in de vergeving hunner zonden, maar ZEER WEINIGEN van Gods ware volk zijn bekeerd van 'het bekeerd zijn'. Velen heulen en hoereren nog met hun eerste man, de Wet, om hun heiligmaking gestalte te geven. Onder Gods ware volk zijn er heel weinigen die Christus alléén tot hun Bekering hebben overgehouden. Dat leer je doorgaans niet op 1 dag en dat leer je ook niet in een opgaande weg, maar in een weg van totale afbraak van hetgeen de mens na ontvangen genade allemaal weer aan goede gestalten en zedige werken opgebouwd heeft. Eerst is het 'ik en Chistus', dan 'Christus en ik', maar na de tweede bekering is het 'Christus ALLEEN', namelijk Christus Jezus en Dien gekruisigd. De Heere is vrij in de bedeling van Zijn genade, maar voor Gods geroepen knechten is de tweede bekering wel een vereiste, want anders wordt het volk ten aanzien van de heiligmaking gebakerd in de Wet en niet in Christus alleen. Het feit dat de wettische heiligmaking (ofwel het piëtistisch subjectivisme), sinds de Nadere Reformatie meer en meer terrein gewonnen heeft en zelfs tot de 'gereformeerde theologie' wordt gerekend als zijnde volledig in overeenstemming met de Schrift, is er een bewijs van dat zelfs vele oudvaders geen kennis hadden aan een tweede bekering, zoals dr. H.F. Kohlbrugge die wel kende. Kohlbrugge's terechte kritiek op Dordt, namelijk dat de Dordtse Synode de Remonstranten niet in de ribben hebben aangepakt, ook leerstellig niet, maar de volgelingen van Arminius weer door de achterdeur naar binnen hebben gehaald, is slechts altijd door de enkeling ingezien en erkend. De nadruk op de leer der wedergeboorte en van de uitverkiezing en de onvolledigheid t.a.v. de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze in de Dordtse Leerregels, die op zich genomen volledig bijbels zijn, heeft leerverschil op leerverschil gebaard, wat kerkscheuring op kerkscheuring tot gevolg heeft gehad, zelfs tot het verdwijnen van de NHK toe. Wat nu kerk heet, is allemaal afgescheiden, en de zelfrechtvaardiging is dan ook niet van de lucht. Straks bestaat de Ger. Gem. 100 jaar. Een nationale rouwdag! Maar nee, men wil de breuk wel bespreken en gedenken, maar niet inleven, laat staan de schuld ervan aanvaarden en toe-eigenen. Ds. J.H. Koster van Montfoort (1881-1949) heeft 3 jaar nodig gehad om aan Calvijn te sterven en de Ger. Gem. zijn na 100 jaar nog niet aan Kersten gestorven. De och's en ach's zullen wel weer eens niet van de lucht zijn, en Kersten zal wel weer als een paus bewierookt worden, alsof Kersten de zuivere leer der Reformatie vertegenwoordigt, maar niet heus. (Lees Kohlbrugge's brief aan Brummelkamp, waarin Kohlbrugge de hele Afscheiding, inclusief hun leer onder de vloek stelt, zoals beschreven staat in Galaten 1:8-9). Kerkelijke Afscheiding in de vorm van een nieuw kerkverband is meineed, ook ten aanzien van de leer! Het oordeel (der verharding) is reeds lang begonnen van het huis Gods. Het oordeel der verwoesting kan niet meer uitblijven. De Romeinen 7:14-theologie van Kohlbrugge is zelfs door het 'hersteld hervormd professoraat' afgewezen als zijnde 'ongereformeerd'. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de huidige preekstoelen massaal en generaal dacostiaans (=neonomiaans) van inhoud en verkondiging zijn, op een zeldzame uitzondering na. Ach, Jakob is dun geworden, maar voor God niet. Degenen die der Wet gestorven zijn, onvruchtbaar en ongeschikt op het gebied van werkheiligheid, en het alleen houden bij Jezus alléén, mogen het loflied aanheffen: "Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. Maak de plaats uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang, en steek uw pinnen vast in. Want gij zult uitbreken ter rechter hand en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen", Jes. 54:1-3. Hopend u hiermede van dienst te zijn geweest, verblijven wij met een hartelijke groet,
GPPB.
|
|
|
|
|
|