|
|
DE WARE DROEFHEID NAAR GOD (3)
| |
|
|
Meneer Burggraaf, Mag ik er toch nog even op doorgaan, over de droefheid naar God? Het gaat mij om het volgende; u zegt dat de goddeloze gerechtvaardigd wordt. Dat is een bijbelse notie en daar kan ik het van harte mee eens zijn. U zegt ook dat de droefheid naar God een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Ook daar ben ik het uiteraard volledig mee eens. Nu komt echter mijn punt, bijbels is het volgens mij om te zeggen dat die droefheid naar God een vrucht is van het geloof; het waar zaligmakende geloof. Dat moet u met mij eens zijn. Maar is het niet zo dat als een mens in die droefheid loopt, die verbrokenheid des harte, dat hij het niet kan bekijken dat het een droefheid uit God, door God en tot God is? Volgens u heeft de zondaar dan echter al de inlijving in Christus ontvangen voor zijn eigen hart en leven. Ik meen echter dat een mens die in die droefheid loopt de dadelijke inlijving in Christus voor zijn eigen hart en leven nog niet kent. Waarom is hij dan immers nog droevig? Van Gods kant ligt het dan wel vast, anders kon hij door het geloof niet de droefheid naar God ontvangen. Maar ik vrees dat u het hier niet mee eens bent. Hoe ziet u het dan wel?
Met vriendelijke groet, NN
Beste NN, Natuurlijk mag u erop doorgaan. We zijn er om elkander te dienen. Jazeker is de droefheid naar God een vrucht van het ware zaligmakende geloof. En omdat de ware droefheid naar God voortkomt uit de vereniging met Christus door het geloof, kan er van de droefheid naar God nooit zonder de (geloofsbewuste) inlijving in Christus sprake zijn. Gods Woord leert namelijk nergens een onbewust geloof, geen onbewuste inlijving, laat staan een verondersteld geloof. De Heere Jezus zegt Zelf van de kleinen in Christus dat zij in Hem geloven. Om eerlijk te zijn, beste NN, u hangt de Ger. Gem. leer aan, de zogenaamde embryoleer van dr. A. Comrie. Ik raad u aan het artikel: 'EMBRYOLEER VAN DR. A. COMRIE' te lezen. Zoals Comrie het leert, hebben onze reformatoren het niet geleerd. Welzeker kan een kind van God zodanig bestreden worden dat hij zijn aandeel in Christus door ongeloof verdacht houdt, maar elk kind van God, zelfs de zwakste in het geloof, gelooft in Christus en heeft er de troost van naar de mate der kennis van Christus. Of moeten we het getuigenis van Christus over de kleinen in het geloof verdacht houden? DAT ZIJ VERRE! Bovendien, hoe kan een ziel droefheid naar God hebben zonder te weten wie hij in Christus is in de toepassing des harten? Dat is ten enenmale onmogelijk. De ware droefheid naar God bestaat uit geheiligde kennis, ware liefde, evangelisch berouw en heimwee naar God. De drijfveer van de ware droefheid naar God is geen wettische vrees, maar een kinderlijke vrees. De ware droefheid naar God staat dus in het kader van Vader-kind verhouding, ook in de toepassing des harten door het geloof. Elk kind van God gelooft niet in iets, maar in God, in Christus en in de Heilige Geest. In het natuurlijke is het al niet mogelijk om iemand lief te hebben zonder hem te kennen, laat staan in het geestelijke. "Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad." De droefheid naar God is dus een vrucht van de geloofsgemeenschap met Christus en werkt een onberouwlijke bekering tot de zaligheid. De ware bekering -zo leert onze Catechismus- bestaat in de afsterving (besterving) van (het lijk van) de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Dat zijn mensen die reeds aan de Wet gestorven zijn in de rechtvaardigmaking voor en door God (Gal. 2:19). Alle geloof dat de toets van Galaten 2:19 niet kan doorstaan, is niet zaligmakend. Er bestaat geen rechtvaardigmaking alleen aan Gods zijde. Dat is de dwaalleer van de Afscheiding, hoewel ik er vele vrienden in heb. Nee, mijn geliefde broeders, er is maar 1 rechtvaardigmaking, namelijk de rechtvaardigmaking door het geloof in de vierschaar van het geweten (Rom. 5:1). En de rechtvaardigmaking geschiedt zowel aan de zijde Gods als aan de zijde van de zondaar op hetzelfde moment en op dat moment gaan de engelen in de hemel zingen, omdat er een verloren zondaar door God tot God is bekeerd. Hoe meer we Christus mogen kennen in de kracht van Zijn opstanding, des te meer droefheid naar God, des te meer verlangen om altijd bij den Heere te zijn, des te ellendiger in onszelf, vanwege dat beestachtige en vleselijke adamsbestaan. Gods volk sterft vanwege de heimwee, vanwege de droefheid naar God, omdat Christus naar Zijn Bruid verlangt, om eeuwig bruiloft met haar te vieren, zowel met de kleinen als met de groten. Tenslotte moet nog gezegd worden dat de geloofsleer geen begripsleer is. Het verstand vat het niet, nee, het is een wonder in onz' ogen, we zien het (door het geloof), maar we doorgronden (begrijpen) het niet. Gelukkig niet, want dan was het wonder eruit. God laat Zich niet begrijpen, maar wel bewonderen. Het is een zaak van geloofsbeleving door de Heilige Geest en altijd op grond van de heilige Schriftuur.
Gode bevolen,
GPPB.
|
|
|
|
|
|