|
|
|
Beste meneer Burggraaf, In het ingezonden stuk: 'HIJ SPREEKT GEWIS' wordt gezegd dat Gods Woord leert dat er van geloofsvertrouwen alleen sprake is als we voor en door God gerechtvaardigd zijn. Maar is het niet veelmeer zo dat we gerechtvaardigd zijn als we al ons vertrouwen op de Heere gezet hebben?
vr. gr. J.D. v. W.
Waarde heer Van W., Zo als u het stelt, zo wordt het door vele predikanten geleerd, zelfs door degenen die de leer van de Reformatie en de Drie Formulieren van Enigheid onderschijven en leerstellig gezien nog bijbels zijn ook. Als het echter over de toe-eigening van het heil gaat, zou ik toch niet met dezulken durven reizen. Dezulken leren wel op grond van Gods Woord dat elk kind van God de vergeving van zonden deelachtig is; dat elk kind van God met Christus verenigd is door het geloof; dat God de goddelozen rechtvaardigt om niet; dat het louter genade is als we zalig mogen worden, enz., enz. Maar als het gaat over de toe-eigening van het heil, dan blijken dezulken niet zelden een aantal lichtjaren van de bevinding der heiligen verwijderd te zijn. Wat velen 'rechtvaardigmaking' noemen, kan leerstellig wel kloppen naar de letter, maar als het over de toe-eigening des heils gaat, dan gaat het niet over de woorden der zaken, maar over de zaken zelf. Dan komt het op de geloofsbeleving aan, die de toets van Gods Woord moet kunnen doorstaan. Rechtzinnig zijn in de leer is geen garantie dat de geloofsbevinding van de rechtvaardiging van de goddeloze ook gekend wordt. Velen gronden hun staat voor de eeuwigheid op een bloot vertrouwen in God, maar hoe kan iemand vertrouwen dat zijn zonden vergeven zijn, zonder dat ze ooit door God vergeven zijn in de toepassing des harten? Onmogelijk! We zullen NOOIT delen in de vergeving der zonden door een bloot vertrouwen op God. (Zie o.a.: HIJ SPREEKT GEWIS). Velen plukken tal van beloften uit de Bijbel en spelden die zichzelf en anderen op de borst, want de dominee heeft hen gezegd dat als ze op God vertrouwen, dat dan hun zonden vergeven zijn. Klaar is kees! Maar zo doet God het niet, nee, en zo leert Gods Woord het ook niet. God SPREEKT Zijn volk zalig en altijd in de verlorenheid van haar adamsbestaan. Dit in tegenstelling tot de huidige "reformatorische geloofsbeleving" dat zichzelf zalig spreekt met uit de Bijbel geplukte teksten en beloften en bepaalde oudvaders laten buikspreken om hun bekering te bewijzen. De wedergeboorte uit God begint echter met het spreken van de Zoon. "Doden zullen horen, de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben zullen leven", Joh. 5:25. En dit horen (geloven) op de stem des Zoons geschiedt altijd in het kader van Galaten 2:19: "Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou." De wedergeboorte/rechtvaardigmaking gaat ALTIJD gepaard met een bevindelijke crisis voor het vlees, namelijk het sterven door de Wet aan de Wet. De werking des Geestes en de bediening der Wet beginnen altijd eerder dan de wedergeboorte zelf. Hieruit volgt dat het geestelijke leven nooit begint met een bloot vertrouwen op God, maar met de vergeving der zonden in de toepassing des harten door een vrijsprekend God in Christus. En aan de vrijspreking des Vaders en/of des Zoons gaat het vonnis der Wet vooraf in de beleving der ziel en in de aanvaarding van het paradijsvonnis waarvoor we in Adam vrijwillig gekozen hebben. De Heere doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en eruit weder op komen, namelijk in Christus. En als zo'n verloren ziel alle vleselijke hoop op zalig worden verliest en erachter komt dat hij tot niets anders in staat is dan om zijn verdoemenis dagelijks groter te maken, sterft zo'n ziel de Wetsdood en wordt in een punt des tijds in Christus levendgemaakt in de vergeving van zijn zonden. Paulus was niet aan iets gestorven, nee, hij stierf zelf! Om met Christus op te staan in een nieuw leven, zullen we eerst met Hem moeten sterven. Nou, dat moet niet, maar het gaat wel zo en het gaat ALTIJD zo, tenminste, volgens de bevinding der heilige Schriftuur. De Heilige Geest leert immers door de mond van Paulus in Romeinen 6:8: "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven." En in 2 Timotheus 2:11 staat geschreven: "Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven." Abraham Kuyper leerde een 'veronderstelde wedergeboorte', maar nu leven we in een tijd dat vele rechtzinnige predikanten een 'veronderstelde rechtvaardigmaking' leren. Dat is feitelijk precies hetzelfde, met dit verschil, dat de laatsten nog wel een bepaalde zondekennis leren, waarop zij in voorwerpelijke zin het vertrouwen in God en het geloof in Christus laten volgen, maar zulk een vertrouwen en zulk een geloof blijkt DE toetssteen voor het ware geloof, verwoord in Galaten 2:19, niet te kunnen doorstaan. Het geloofsvertrouwen in God en een toevertrouwen aan Christus door het geloof geschiedt altijd op grond van de vergeving der zonden. De dwaze maagden vertrouwden zich helemaal aan God toe en verwachtten met de wijze maagden de komst van de Bruidegom, maar zij werden voor eeuwig buitengesloten, omdat hun vertrouwen op zandgrond was gebouwd. Het is niet zo heel moeilijk voor het geloofsoog om dezulken te onderscheiden, want je moet dezulken maar eens gadeslaan als de beproeving komt. Dan worden zij terstond ge-ergerd. Bovendien blijkt maar al te vaak dat degenen die zeggen zich helemaal aan God te hebben toevertrouwd, zonder dat zij kennis hebben aan de vergeving der zonden in de toepassing des harten, tot hun nek in de verzekeringen zitten. Ze vertrouwen op God voor hun ziel en zaligheid, zo zeggen zij, maar hun lichaam en bezittingen hebben ze veilig gesteld bij de 'reformatorische' verzekeringsbank Pro Life, en leven een leven gelijk de rijke man: alle dagen vrolijk en prachtig. Ik vrees dat Lazarus, de bedelaar, niet in aanmerking zou komen voor een groene kaart bij Pro Life. Mensen die 'opgegeven' zijn laten ze heus wel aan de poort liggen, want de zweren van Lazarus spekken de verzekeringskas bepaald niet. Lazarus mag zijn zweren door de honden laten likken! Ja, dat is nu het leven van Gods arme volk. De rijken krijgen hun deel in dit leven en het Lazarusvolk in het toekomende leven en hun verzekering(!) in dit leven is het ja-woord van Christus. Even terzijde: Er was eens een verzekeringsman die goede zaken deed onder het reformatorische volksdeel en onder hen zelfs levensverzekeringen aan de man bracht. Toen de man bij de pastorie van ds. Joh. van der Poel aanbelde en in geuren en kleuren de dominee een levensverzekering wilde aansmeren, zei Van der Poel: "Goed, doe mij maar een levensverzekering van duizend jaar." Ja, toen bleek de garantie ineens niet langer geldig te zijn dan tot aan de voordeur. Zo is het ook gesteld met het vertrouwen wat vele belijders in onze dagen menen te hebben t.a.v. hun staat voor God. Te zeggen op God te vertrouwen zolang de verzekering de schade dekt, is niet zo moeilijk. En als het pensioenfonds en de emerituskas voor een goede oude dag garant staan, ja, dan kun je zo'n vleselijk vertrouwen op God wel een tijdje volhouden. Nood afbidden en uitkomst toejuichen is niet zo moeilijk als je nog nooit de onmogelijkheid van zalig worden hebt ingeleefd. Maar dat wordt wel allemaal anders als je op grond van Gods Woord gaat geloven dat de strop van het paradijsvonnis om je hals zit en als blijkt dat alle vluchtwegen zijn afgesneden. Dat is een Godswonder, want dat zoekt de mens niet. Nee, daar solliciteert geen mens naar. Maar God zet Zijn volk in het verloren paradijs en eist Zijn beeld terug. Er moet dus betaald worden, of door onszelf, of door een Ander. Van die eis gaat God nooit af, want Hij ziet geen zonden door de vingers. Als we erachter komen dat we onder de Wet leven en onder de vloek, krijgen we niet eerst met Christus te doen Die het alrede volbracht heeft, maar met de Wet en de Wet presenteert de openstaande schuld en het daaraan verbonden vloekvonnis. En wie zal die prijs der ziele dat rantsoen, voor mij in tijd en eeuwigheid voldoen? Aan het recht der Wet moet worden voldaan, of door onszelf, of door een Ander. Die claim ligt op ieder mens van nature. Als die claim op ons gelegd wordt en de last der zonde wordt gevoeld, dan gaan we iets van de volgende noodschreeuw verstaan: "'k Wou vluchten, maar 'k kon nergens heen, zodat de dood voorhanden scheen, daar alle hoop mij gans ontviel en niemand zorgde voor mijn ziel." Hoe moet het dan als je zo verloren voor de dag komt? Over de schuld heenstappen? Dat is dan niet meer mogelijk, want al je vertrouwen op God is een luchtbel gebleken en al die goed gelovige vrienden weten dan ineens geen raad meer met je, of sturen je met een kluitje in het riet: "Joh, je moet het leven niet zo zwartgallig inzien, hier, steek eens een sigaartje op en ga eens met vakantie, dan zal het allemaal wel weer overgaan." Maar als die zielenood en dat inwendige knagen en klagen nu eens niet meer overgaan? Als het dan allemaal nog dieper de put ingaat, hoe moet het dan? Moet je je dan door een dominee zalig laten spreken? Dat helpt niet, want de Wet is ingekomen en de zonden zijn wederlevend geworden, dus dat wordt sterven en sterven is God ontmoeten. Hoe moet het dan? Je moet geloven! O ja, je moet geloven, nou Bunyan zegt ergens dat toen hij in zijn ontdekking liep, dat hij gemakkelijker een ster van de hemel kon plukken dan in Christus geloven. Hoe moet het dan? Dat is allemaal ongeloof, schreeuwen er velen van de daken. O ja, het is allemaal ongeloof, zeker, maar dat hoef je dezulken echt niet te vertellen die onder de macht van het ongeloof dreigen te bezwijken en op sterven na dood zijn en hun kermen tot God opzenden: "'k Ben door Uwe Wet te schenden, krom van lenden...., ....neergebogen en verslagen, moe van 't klagen, ga ik al de dag in 't zwart." Dus dat gaat al zekerder op de dood aan en de dood in de ogen kijken, dat gaat nog, maar als de dood ons gaat aankijken en aangrijpen, dan wordt het sterven in de dadelijkheid, om dan, o wonder van vrije genade, in Christus op te staan in een nieuw leven. "Want ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft", Gal. 2:19-20. Dezulken en alleen dezulken vertrouwen hun lichaam en ziel aan Christus toe, om de eenvoudige goddelijke reden, dat zij het eigendom van Christus zijn, zichzelf niet meer leven, maar leven door het geloof des Zoons van God. En als Gods volk knoeit met de rechten Gods: voedsel, deksel en gemeenschap, dan zendt God een magerheid in de ziel, want wie vertrouwt op 's mans benen, wil God geen hulp en heil verlenen. En als dat dikwijls de inleving van Gods volk is, waar zullen dan al die vleselijke belijders, die zeggen op God hun vertrouwen te hebben gezet, aankomen? Nee, dan duizend keer liever een beproefd geloof en in de kracht Gods bewaard. "Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. In welke gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus", 1 Pet. 1:5-7. Dan hoef je geen vertrouwen meer te kweken, want dan is er een Ander Die Zijn volk tot Hulp en Vertrouwen is. "Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan", Ps. 71:5. Welgelukzalig zijn zij, die zo de God Jakobs tot hun Vertrouwen hebben!
GPPB.
|
|
|
|
|
|