GEOPENBAARDE MIDDELAAR II
DE ZEKERHEID DES GELOOFS EN DE VERZEKERDHEID DAARVAN         
Plaats in winkelmandjeMandje
Van een inzender:
In het ingezonden stuk met als onderwerp 'Geopenbaarde Middelaar' gebruikt u de volgende zin: "In de zekerheid des geloofs is dus ook trap en mate". Mijn vraag is: bedoeld u hier eigenlijk de verzekering van de gelovige? Toelichting (zoals ik meen dat het is, maar ik belijd graag mijn onkunde en leer graag bij): Er is verschil tussen 'de zekerheid des geloofs' en 'de verzekering van de gelovige'. De zekerheid van het geloof ligt vast in Christus. En in Christus is geen trap of mate zoals u zelf ook aangeeft. In deze zekerheid ligt ook de troost voor Gods ware volk. Hun eeuwige zaligheid is verzekerd in Christus, daar komt niets van henzelf bij! Daarentegen wordt de gelovige wel bestreden en kan het zicht kwijt zijn op die zekerheid. De verzekering die de gelovige ondervindt kan dus wel trap en mate bevatten. Daar moet bij gezegd worden dat de mens zelf schuldig is aan zijn ongeloof! Kunt u hier iets over zeggen?

Geachte inzender,
Hartelijk dank voor uw toelichting. Inderdaad, objectief beschouwd is er ten aanzien van de zekerheid des geloofs geen trap en mate. De zekerheid des geloofs is een feit die vast ligt in Christus en in het Woord. Het geloof zelf is echter zo zeker als God zeker is! Paulus geeft door de inspiratie des Geestes een prachtige definitie van het ware geloof in Hebreeën 11:1: "Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet."
Subjectief gezien is er wel 'trap en mate in de zekerheid des geloofs', afhankelijk van de mate des geloofs en dat slaat dan inderdaad op de 'verzekerdheid des geloofs'. De volle verzekerdheid des geloofs is echter niet beperkt tot een 'elitegroep' gelovigen, maar is een privilege voor al Gods kinderen, niet één uitgezonderd. Alleen maken niet alle gelovigen gebruik van dit privilege. Enerzijds door ongeloof en anderzijds door een verkeerd verstaan van de Wet Gods in het leven der heiligmaking, waardoor er velen blijven hangen tussen wal en schip en niet komen tot de volkomen man in Christus. Het klinkt wellicht paradoxaal, maar een zwakgelovige is -als het recht ligt- net zo zeker van zijn zaligheid als een sterkgelovige, echter alleen niet in de mate en niet zo bestendig als een sterkgelovige het geloof doorgaans mag beoefenen, omdat de zwakgelovigen in zelfkennis, Godskennis en Christuskennis niet zo diep ingeleid zijn als jongelingen en vaders in de genade doorgaans zijn. Zowel een zwakgelovige als een sterkgelovige bezitten het ware geloof, maar ze zijn in zichzelf genomen beiden even zwak. Immers, zonder Christus kan een zwakgelovige niets doen, maar ook een sterkgelovige niet. Een vader in de genade is even afhankelijk als een zuigeling in de genade, alleen leven jongelingen en vaders in de genade meer door geloof in de onveranderlijkheid van de beloften Gods in Christus, terwijl zuigelingen in de genade meer steunen op een zalig geloofsgevoel in Christus. Zolang zij maar niet steunen op loúter gevoel, is hun zwakke geloof even zuiver als het geloof van degenen die in de volle verzekerdheid des geloofs staan. Let wel: 'zwakgeloof' is onderscheiden van 'kleingeloof', want bij 'kleingeloof' heeft het 'ongeloof' de overhand, maar dat is niet het geval bij 'zwakgeloof'.
Ook is het niet zo dat vaders in de genade altijd beschikken over een sterk geloof, o nee, ook zij vervallen soms tot kleingeloof door allerlei oorzaken van het verrotte vlees. Kleingeloof ziet meer op de omstandigheden dan op de Voleinder des Geloofs, terwijl zwakgeloof doorgaans vasthoudt aan 'het nochtans des geloofs', ondanks de heftige bestrijdingen. De ware gelovigen verschillen dus niet zozeer in de kwaliteit des geloofs, alswel in de kwantiteit. Er is echter niet één kind van God wiens geloof volkomen kwalitatief is. De volkomenheid des geloofs staat alleen en uitsluitend op Naam van Christus, de Voleinder des Geloofs. Door toerekening is Zijn geloofsgehoorzaamheid de mijne door het geloof, en door Zijn geloof zijn we rechtvaardig voor God, namelijk als wij in Hem geloven. (Zie: Rom. 3:22; Rom. 3:26; Gal. 2:16; Gal. 3:22; Openb. 14:12). Zwak- of sterkgeloof doet hier niet ter zake.
Het gaat om wáár geloof en alle gelovigen delen in het volkomen geloof van Jezus, naar de mate die God goeddunkt. Alle gelovigen vertonen ook het beeld van Christus, maar zoals de ene ster in heerlijkheid verschilt van de andere ster (1 Kor. 15:41), zo verschillen de gelovigen in de mate van de kennis van Christus en in die mate ook in het getuigenis. Allen worden inwendig bestraald en verlicht door de Zonne der gerechtigheid, alleen de kracht ervan kan verschillen naar de mate des geloofs. In natuurlijk opzicht is een lichtstreep zon ook zon, en een lichtstreep zon verschilt in kwaliteit niet met een heldere middagzon, doch alleen in kracht. Zo leven er tamelijk veel kinderen Gods in het zwakke en schemerachtige schijnsel van het Noorderlicht der Zon, terwijl anderen veel dichterbij en nauwer door het geloof uit de Evenaar des Woords leven, zoals de Bruid in het Hooglied mocht beoefenen. Dezulken zijn in de inleving het zwartste en het vuilste, omdat de hete middag-Zon hen gedurig beschijnt, doch tegelijkertijd zijn zij lieflijk in Zijn ogen en zonder enig gebrek. In de wortel der zaak wensen alle kinderen Gods gedúrig bij Hem te zijn en zij zullen dan ook straks zonder onderscheid de Koning zien in Zijn schoonheid, niet door geloof, maar door aanschouwen, van Aangezicht tot aangezicht.

In deze aardse bedeling is de Kerke Gods geroepen tot:
1. De volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus (Kol. 2:2).
2. De volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe (Hebr. 6:11).
3. De volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water (Hebr. 10:22).

Degenen die staan in 'de volle zekerheid des geloofs', behoren tot het ellendigste en armste (evenwel in Christus rijkste) volk op aarde, omdat zij weten dat de Wet geestelijk is, en zij vleselijk zijn, verkocht onder de zonde. Zij zijn niet vlees en Geest, maar enkel vlees en omdat het Woord Vlees geworden is, is hun ingeleefde 'vleselijk zijn' geestelijk, want in Christus zijn zij totaal nieuwe schepselen, niet half om half, niet ten dele, niet volkomen in delen, maar met ziel en lichaam beiden, want het Woord is Vlees geworden. Ja, de verborgenheid der godzaligheid is groot: "God geopenbaard in het Vlees".
Vraag: Hoe kom ik er aan?
Antw.: Als je 'ik' éraan is, ineens en voor altijd, omdat Christus Zijn 'Ik' eraan gegeven heeft om goddeloze 'ikken' te ont-ikken, door in hun plaats te gaan staan. Niet mijn geloof, maar het Zijne! Niet mijn verzekerdheid, maar Zijn gerechtigheid! Niet mijn vertrouwen, maar Zijn betrouwbaarheid! Niet mijn bidden, maar Zijn voorbidding! Niet mijn wandel, maar de Zijne! Niet mijn gesteldheid, maar Zijn genegenheid! Mijn geloof is ongeloof, maar Zijn geloof is mijn eeuwige gerechtigheid. Ik ben door mijn bekering gezakt, omdat Christus mijn Bekering geworden is. "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven", Rom. 5:6.
Ik goddeloos, Hij heilig! Ik genadeloos, Hij vol van genade en waarheid! Ik radeloos, Hij Raad! Ik kind der hel, Hij Vader der eeuwigheid! Ik vlees, Hij Geest! Ik ben niet, Hij is! Ik niet meer, Hij eeuwig Dezelfde! Christus alleen, Christus geheel, Christus Alles. Amen.

Gode bevolen,

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl