|
|
DE ORDE VAN RECHTVAARDIGMAKING EN GELOOF
| |
|
NADERE HERVORMING 31-10-2006
DE RECHTVAARDIGMAKING DOOR HET GELOOF IS GEEN VERONDERSTELDE RECHTVAARDIGMAKING
|
|
Op verzoek van broeder HJC ontving ik van broeder PNL de volgende verklaring over de leer van ds. Paauwe. In leerstellig opzicht heb ik een verschil met ds. Paauwe, maar niet ten aanzien van de Schriftuurlijk bevindelijke heilstoepassing door het geloof. Ik reageer tussen de regels van PNL door.
GPPB.: Beste HJC. Van u begreep ik dat u broeder PNL niet gevraagd had om een verklaring te geven van hetgeen Paauwe bedoelt te zeggen, want wat Paauwe schrijft is voor geen tweeërlei uitleg vatbaar en ik dacht dat u ook wel in staat was om Paauwe te lezen zonder nadere toelichting van derden. In hetgeen broeder PNL u (en ook mij) verklarenderwijze toezond, lees ik helaas meer 'verwarring' dan 'opheldering' en dat geldt ook voor Van der Groe die door br. PNL soms verkeerd wordt geïnterpreteerd. De verklaring die PNL erbij gegeven heeft, vraagt dus om een nadere verklaring en die verklaring weer om verklaring, enz. Maar daar heb ik de tijd niet voor en het heeft ook weinig zin. Broeder PNL moet Paauwe laten staan zoals hij staat en in dit geval hadden een paar aanvullende citaten van Paauwe genoeg geweest. Ik reageer maar tussen de regels door, dat maakt het een stuk eenvoudiger. Het artikel: 'COMMUNIS OPINIO' waarin soortgelijke zaken aan de orde komen, heb ik merkwaardig genoeg recent geschreven als toelichting op een vraag van een andere inzender. Ik voeg dit artikel er maar bij dit schrijven, hopelijk werkt het tot verduidelijking en niet tot verwijdering. Gods Woord moet dus wel het einde van alle tegenspraak zijn en laten we ons stellen onder dat hoogste gezag.
PNL: Beste HJC, u vroeg ons om een reactie op het webartikel van de heer G.P.P. Burggraaf over de verhouding van geloof en rechtvaardigmaking bij ds. Paauwe. Onze reactie valt uiteen in twee delen: 1) In welke zin ds. Paauwe spreekt over de rechtvaardigmaking als "vrucht" van het geloof. 2) Over de orde geloof-rechtvaardigmaking of rechtvaardigmaking-geloof. Ad 1) De uitdrukking "vrucht" van het geloof". Wanneer ds. Paauwe spreekt over de rechtvaardigmaking als "vrucht" van het geloof, dan heeft hij het oog op het geloof als middel, als instrument van vereniging met Christus en Zijn gerechtigheid. Door de vereniging met Christus krijgt de mens deel aan alle zaligmakende weldaden, waaronder de rechtvaardigmaking. Zonder het geloof is er geen vereniging met Christus en geen rechtvaardigmaking.
GPPB.: Akkoord.
PNL: In dit verband is het van belang onderscheid te maken in de verschillende oorzaken van de rechtvaardigmaking, zoals men deed ten tijde van de Reformatie, en ook daarna (Calvijn, à Brakel en anderen). De belangrijkste oorzaken die men onderscheidde, zijn: -De werkende oorzaak (ook wel bewegende oorzaak genoemd): de genade en barmhartigheid Gods. -De verdienende oorzaak: de verworven gerechtigheid van Christus. -De middeloorzaak of het middel of instrument: het geloof. (Zie bijvoorbeeld Calvijn in zijn commentaar op Romeinen 3:24 en de kanttekening bij de Statenvertaling op dezelfde tekst). Dat ds. Paauwe het geloof niet zag als werkende of verdienende oorzaak blijkt duidelijk uit het volgende citaat: "Wat toch is de oorzaak van de vergeving der zonden? Ik bedoel niet de bewegende oorzaak. De bewegende oorzaak is de genade, de vrije goedheid. Er staat in Romeinen 3:24: "Om niet". Het woord "om niet" is een prediking van Gods vrije goedheid, een prediking van Zijn genade. Maar ik denk aan de verdienende oorzaak. Wat is dan de verdienende oorzaak van de vergeving der zonden? De gerechtigheid van de Heere Jezus Christus! Deze wordt toegerekend en geschonken. Als de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus toegerekend en geschonken is, dan heeft de vergeving der zonden plaats. En omdat de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus een volmaakte gerechtigheid is, daarom heeft de apostel Paulus kunnen schrijven: "Gij zijt in Hem volmaakt". (Uit: Preek over 1 Petrus 1:22a, 10 juli 1934 te Delft. Bundel 1997-'99, blz. 219.)
GPPB.: Tot zover helemaal mee eens!
PNL: Ook blijkt dit uit het volgende citaat dat ook in het webartikel van de heer Burggraaf voorkomt. Ds. Paauwe spreekt hierin over het geloof als "een ledige hand" waarin Christus ontvangen wordt: "Het geloof is een ledige hand. God legt in iedere hand die ledig is, Christus. En hiervan is het gevolg, dat God deze mens rechtvaardigt. Hij vergeeft hem zijn zonden. Hij geeft hem een recht op het eeuwige leven. Dit is de rechtvaardigmaking: vergeving van zonden en recht op het eeuwige leven." (Uit: Toespraak herdenking Kerkhervorming, 1 november 1938 te Delft. Bundel 1985-'87, blz. 112.) N.B. let erop dat in dit citaat van ds. Paauwe niet staat dat God de mens rechtvaardigt als gevolg van het geloof, maar als gevolg van de schenking van Christus! Alleen de schenking van Christus is de fontein, de bron waaruit de rechtvaardigmaking voortvloeit, niet het geloof zelf. Waarom noemt ds. Paauwe dan toch de rechtvaardigmaking meermalen de "vrucht" van het geloof? Hij spreekt zo vanwege het feit dat door het geloof de zondaar met Christus verenigd wordt, en zo ook deel krijgt aan de gerechtigheid van Christus. Zo is het geloof het middel of het instrument waarmee Christus en Zijn gerechtigheid wordt aangenomen. Zonder het geloof is er ook géén rechtvaardigmaking, zoals onder andere ook de kanttekening van de Statenvertaling leert op 1 Korinthe 13:13: "Want zonder geloof kunnen wij niet gerechtvaardigd worden".
GPPB.: De rechtvaardigmaking is geen vrucht van het geloof, want als dat zo zou zijn, is het geloof niet meer zuiver instrumenteel, maar materieel. De rechtvaardigmaking door het geloof is trouwens een vrucht van de opstanding van Christus. Christus is voor de goddelozen gestorven, die (nog) niet in Hem geloven! (Rom. 5:6), hoewel zij daartoe wel uitverkoren zijn. En God rechtvaardigt op grond van de dood (verdienste) van Christus diezélfde goddelozen uit Rom. 5:6 (die niet in Hem geloven), zodat zij Zijn genadige vrijspraak aannemen door het geloof. Zó geloven zij God Die de goddelozen rechtvaardigt om niet. Paauwe heeft teveel de 'communis opinio' van de 17e eeuwse theologen gevolgd, maar hij had zich bijbels moeten verwoorden op dit punt.
PNL: In dezelfde zin spreekt ook de Heidelbergse Catechismus, antwoord 60 en 61 en de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 22. Ook de verschillende Schriftplaatsen waarin gezegd wordt dat een mens "door het geloof" of "uit het geloof" gerechtvaardigd wordt, geven aan dat de rechtvaardigmaking een "vrucht van het geloof" genoemd mag worden, mits dit in de juiste zin verklaard wordt, en het geloof alleen als instrument of middel wordt opgevat en niet als de werkende of verdienende oorzaak.
GPPB.: "...genoemd mag worden, mits..." Dat is helaas 'gereformeerde filosofie', ofwel onbijbelse inlegkunde. Er staat dan ook nergens in Gods Woord dat de rechtvaardigmaking een vrucht is van het geloof. De rechtvaardigmaking is een vrucht van Christus' lippen. Hij spréékt rechtvaardigverklarend en dan gelooft de Kerk in HEM. Er is geen vereniging met Christus door het geloof zonder voorafgaande verzoening mogelijk. Bovendien, ik geloof niet in iets, niet in mijn rechtvaardigmaking, niet in mijn geloof, maar in een Persoon, namelijk in God Die de goddeloze rechtvaardigt.
PNL: Verder merken wij op dat niet alleen ds. Paauwe in deze betekenis spreekt over de rechtvaardigmaking als "vrucht" van het geloof, maar dat dit ook gebeurt door anderen, al gebruiken zij niet altijd dit woord "vrucht": -Heidelbergse Catechismus, vraag 65: "Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt". -Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 59: "Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft? Antwoord: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens." -Van der Groe, Toetssteen (2e deel, vraag 59; blz. 162): "De zalige rechtvaardigmaking is de allereerste heerlijke vrucht (!) die spruit uit de heilige grond des geloofs."
GPPB.: Ja, het geloof maakt ons deelachtig aan een door God geschonken Christus. De HC zegt hier echter niet dat het geloof aan de rechtvaardiging voorafgaat. Zij spreken duidelijk over het geloof als instrument van deelachtmaking. Van wat? Van de schenking van Christus en Zijn gerechtigheid, want dat blijkt duidelijk uit antwoord 60 van de HC. In vr. en antwoord 59 is de gelovige aan het woord en die spreekt vanuit zijn ervaring over de bate, dus over de voorrechten des geloofs. Een ziel die gerechtvaardigd is, kan ook spreken welke voordelen hij daarvan heeft, namelijk dat hij voor God rechtvaardig is, enz. Dat wordt hier gezegd. Van der Groe spreekt in het citaat over de grond van het geloof, en dat is Christus en Zijn gerechtigheid en hij spreekt dus niet van het geloof als zodanig. Bovendien schrijven de opstellers van de HC volgens de zuivere vertaling in antw. 60: "In zoverre, [dus ALS, INDIEN, zonder ons toedoen] ik zulke weldaad [die van de rechtvaardigmaking] met een gelovig hart aanneem." In de meeste NL-vertalingen staat: "Voorzover ik zulke weldaad...", enz. Dat betekent dat het kan vriezen en dooien, maar dat is een dwaling voortgekomen uit een verkeerde HC-vertaling. Het woord "voorzover" ligt helemaal ten grondslag aan de 'infusion of habit-communis opinio' van de 17e eeuw, met alle schadelijke gevolgen vandien.
PNL: Ad 2) De orde van geloof en rechtvaardigmaking. Over de volgorde geloof - rechtvaardigmaking of rechtvaardigmaking - geloof laat ds. Paauwe in de citaten uit het webartikel van de heer Burggraaf zich niet expliciet uit. Burggraaf concludeert uit de uitdrukking "vrucht van het geloof" dat ds. Paauwe de rechtvaardigmaking ná het geloof stelde. Ds. Paauwe heeft echter altijd sterk benadrukt dat geloof en rechtvaardigmaking (alsook heiligmaking) tegelijk worden geschonken. Een tijdsverschil is (juist bij hem!) zeker niet te vinden. Het verschil gaat dan alleen nog over de orde. En dan is het inderdaad waar, dat ds. Paauwe in zijn wijze van behandelen het geloof in orde vóór de rechtvaardigmaking stelde.
GPPB.: Ten aanzien van het tijdsverschil, verschil ik met Paauwe dan ook niet van mening, maar wel over de orde. Paauwe heeft zich teveel laten leiden door wat heet 'de gereformeerde theologie'. (Zie ingezonden stuk: 'COMMUNIS OPINIO').
PNL: In de achttiende eeuw is er over de verhouding van geloof en rechtvaardigmaking veel geschreven. Brahé, Holtius en Comrie stelden de rechtvaardigmaking vóór het geloof, Van der Groe wilde hier echter niet van weten.
GPPB.: Comrie dwaalde zeer, maar Van der Groe ook, hoewel in veel mindere mate.
PNL: Van der Groe leerde dat de toerekening aan Gods zijde weliswaar in orde gaat vóór het geloof, maar dat deze toerekening niet de gehele en volledige rechtvaardigmaking is waar de Schrift van spreekt. Zie het volgende citaat: "De toerekening Gods blotelijk als zodanig aangemerkt, is de gehele en volledige rechtvaardigmaking niet, waar de Schrift van spreekt, maar is alleen hetgeen God hier doet van Zijn zijde, bij welke de gelovige aanneming die van 's mensen zijde geschiedt, noodzakelijk moet bijkomen, opdat het zij de gehele rechtvaardigmaking door het geloof zoals de Schrift ons leert. (…) Doch de lieden van wiens gevoelen wij hier handelen, spreken van de blote toerekening der gerechtigheid, als ware die Gods rechtvaardigmaking in de hemel, welke vóór het geloof zou gaan, en of die aldus reeds bestond op zichzelf, vóór de volgende rechtvaardigmaking, die daarna geschiedt in 's mensen conscientie door middel van het geloof. Dus niet anders dan of er metterdaad een tweederhande rechtvaardigmaking was, één die geschiedt vóór het geloof, en één die geschiedt op of door het geloof." (Van der Groe, De rechtvaardiging door het geloof, Uitgave Urk 1978, blz. 32-33.) Van der Groe leert dus dat de toerekening Gods "op zichzelf" of "blotelijk als zodanig" niet mag worden beschouwd als de (gehele) rechtvaardigmaking. De (gehele) rechtvaardigmaking is volgens hem nooit zonder het geloof en daarom ook niet (zelfs niet in orde) vóór het geloof.
GPPB.: Hier zit de knoop. Van der Groe leert in genoemd citaat wel degelijk een materieel geloof, die substantieel deel uitmaakt van de rechtvaardiging. Dat is puur rooms. Van der Groe ageert in het citaat echter niet tegen de orde rechtvaardiging/geloof, maar tegen Comrie met zijn rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Dat is opzich terecht, maar hij vervalt zelf in een dwaling door de rechtvaardigmaking op te splitsen in de toerekening van Christus' gerechtigheid en het geloof. Vanzelf is er van de rechtvaardigmaking nooit sprake zonder geloof, maar NOOIT in scholastieke (roomse) zin, zoals PNL hier ten beste geeft. Nogmaas: Het geloof maakt geen deel uit van de rechtvaardigmaking, maar maakt die effectief.
PNL: Ursinus leerde inderdaad dat de rechtvaardigmaking bestond in het samengaan van een tweeërlei toe-eigening, de toe-eigening of toerekening Gods en de toe-eigening of aanneming door het geloof. Echter zonder de aanneming door het geloof is er volgens Ursinus geen Goddelijke toerekening. Zo leert ook Ursinus geen (gehele) rechtvaardigmaking vóór het geloof.
GPPB.: Als de Schrift leert dat God de zondaar nooit rechtvaardigt zonder het geloof, en nooit de schenking toepast zonder de aanneming, is een suggestie in die richting geheel misplaatst. Ook in het artikel 'J.P. PAAUWE CONTRA...' spreek ik niet zoals er door PNL gesuggereerd wordt. Bovendien legt de verklaring van PNL Ursinus woorden in de mond die hij nooit gezegd heeft. Ursinus spreekt nergens van een gehele of halve rechtvaardigmaking en Gods Woord ook niet. Het geloof is geen deel van de gerechtigheid Christi, maar slechts een instrument van deelachtmaking. Als God rechtvaardigt is er ook het geloof, anders zou Hij ophouden God te zijn.
PNL: De door Burggraaf genoemde citaten van Olevianus (zie: J.P. Paauwe Contra...?') spreken niet over de orde van geloof en rechtvaardigmaking. De twee eerste citaten (Apostolische Geloofsbelijdenis, blz. 445 en 474; nieuwe druk, blz. 228 en 316) spreken wel over de inwendige roeping die aan het geloof voorafgaat, en ook over de aangeboden Christus en Zijn gerechtigheid, maar niet over een rechtvaardigmaking die aan het geloof voorafgaat.
GPPB.: Hier wordt opnieuw gesuggereerd alsof de inwendige roeping inhoudelijk iets anders zou zijn als de rechtvaardigverklaring. Omdat wij mensen alleen maar in tijdsbestekken kunnen denken, staat de roeping in orde voor de rechtvaardigmaking, omdat ze eenvoudigweg in de verwoording niet op elkaar te plaatsen zijn. Bovendien wordt het geloof in de keten van de bijbelse heilsorde (Rom. 8:30) niet genoemd, eenvoudig, omdat het instrumentale van de genade (het geloof) ophoudt bij de dood, want dan gaat geloof over in aanschouwen.
PNL: Wel vindt u in het tweede en derde citaat (Geloofsbelijdenis, blz. 490; nieuwe druk 327) dat volgens Olevianus de rechtvaardigmaking in orde aan de wedergeboorte (of vernieuwing, heiligmaking) voorafgaat. Over de orde van geloof en rechtvaardigmaking gaat het in deze citaten echter niet. De orde bij Olevianus is inwendige roeping, geloof, rechtvaardigmaking, vernieuwing of wedergeboorte. Op dezelfde wijze vinden we dit bij ds. Paauwe. Om te bewijzen dat in de tijd van de Reformatie (of kort daarna) de rechtvaardigmaking in orde gesteld werd vóór het geloof is dan ook heel wat meer nodig dan deze citaten van Ursinus en Olevianus.
GPPB.: Olevianus zegt wel degelijk op pag. 474 (Apost. Geloofsbel.) dat de aangeboden genade der vrijspraak, of der rechtvaardigmaking omhelsd wordt door het geloof en dan in orde noemt hij de wedergeboorte er achteraan. Dus eerst de geschonken gerechtigheid van Christus, dan de wedergeboorte en dan het geloof, let wel IN ORDE, er is geen sprake van een tijdsverschil. Het is echter niet waar omdat Olevianus het zo schrijft, maar omdat Gods Woord het zo leert. Ik kom er nog met bijbelse voorbeelden op terug. Hier alvast een voorproeve: Volgens bovenstaande PNL-redenering moet er op de openbaring van Christus en Zijn spreken, waarop de blindgeborene tot het geloof gekomen is, zoals in het voorbeeld vermeld, nog een rechtvaardigverklaring plaatsvinden. Dat houdt dus in dat hetgeen Christus tot de man gesproken heeft, niet genoeg is tot zaligheid. Dat zou dus ook inhouden dat degenen die Christus opwekt uit de doden door Zijn levendmakende en vrijsprekende stem, nog in de dood liggen, omdat zij nog niet gerechtvaardigd zijn. Rome zou deze scholastieke constructie niet kunnen verbeteren.
PNL: Wat belangrijker is, de Bijbel leert alleen de rechtvaardigmaking door het geloof of uit het geloof. Nooit wordt gesproken over een rechtvaardigmaking vóór het geloof. Wel noemt Romeinen 8:30 de rechtvaardigmaking ná de roeping.
GPPB.: Wat hierboven wordt gezegd is opnieuw een heilloze scholastieke redenatie, nog wel met een beroep op de Schrift. Vanzelf wordt er niet in de Schrift gesproken over de rechtvaardigmaking voor het geloof, om de eenvoudige reden dat de Schrift nergens op een scholastische wijze spreekt, maar als vanzelfsprekend spreekt voor het geloof! Omdat met de rechtvaardigmaking tegelijkertijd het geloof geschonken wordt, is bovenstaand citaat geheel misplaatst, alsof ik een tijdsbestek leer tussen rechtvaardigmaking en geloof. Dit citaat is alleen op de onbijbelse visie van Comrie van toepassing. Bovendien staat er in Rom. 8:30 niet dat de rechtvaardiging op de roeping volgt in tijd, maar dat God degenen die Hij geroepen heeft, tegelijkertijd ook heeft gerechtvaardigd en verheerlijkt, namelijk in Christus.
PNL: Wij menen dan ook dat Burggraaf ten onrechte stelt dat de rechtvaardigmaking in orde gaat vóór het geloof en een ander gevoelen Remonstrants en Pelagiaans noemt.
GPPB.: Een andere orde dan 'rechtvaardigmaking/geloof' leert de Schrift nergens. Arminius is wel degelijk de uitvinder van de onbijbelse orde: geloof/rechtvaardigmaking. Hij zegt in wezen precies hetzelfde als wat Paauwe zegt: "Het geloof is de uitgestoken hand van de bedelaar om de aalmoes in ontvangst te nemen." (Van Calvijn tot Barth - C. Graafland, pag. 252). En in de Remonstrantse Confessie (hoofdst. 11) wordt in navolging van Arminus hetzelfde geleerd, namelijk: "Aangezien het geloof een conditie is, die vereist wordt om vergeving der zonden [=rechtvaardigmaking] te ontvangen; en daarna een verzekerd vertrouwen van zulk een vergeving te verkrijgen; en dat geloof dus noodzakelijk vooraf moet gaan." Het verschil tussen Paauwe en Arminius is dat Paauwe het geloof niet als een conditie leert, zoals Arminus dat wel leert, maar in de verwoording zegt hij hetzelfde als Arminius.
PNL: Tegenwerping (zie de vraagsteller W.B. in het webartikel van Burggraaf): Dat zou betekenen de rechtvaardigmaking van de gelovige in plaats van de rechtvaardigmaking van de goddeloze. Antwoord: Dat is een onjuiste tegenstelling, omdat het geloof niets verdienstelijks heeft en dus ook de gelovige in zichzelf een goddeloze blijft. Zie ook Romeinen 4:5: "Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid". En de kanttekening bij het woord "goddeloze": "Dat is, die in zichzelven nog onrein en met zonden besmet is, gelijk alle mensen, zelfs ook de wedergeborenen, voor God zijn".
GPPB.: Wat staat er in Rom. 4:5? Dat de rechtvaardigmaking door het geloof geschiedt, maar dat wordt ook nergens ontkend, tenminste niet door mij. Integendeel, zonder geloof wordt niemand gerechtvaardigd, maar het is niet mijn geloof dat rechtvaardigt, maar Gód rechtvaardigt en die rechtvaardigende God wordt gelooft door een geschonken geloof. Bovendien, de gelovigen in Christus worden nergens in de Schrift aangemerkt als 'goddelozen'. Wel als zij nog in een onverzoende betrekking tot God staan (ROMEINEN 5:6)! En die daadwerkelijke goddelozen en die ALLEEN worden in de tijd door God gerechtvaardigd en dezulken geloven God, Die de goddeloze rechtvaardigt. Gods volk wordt zalig omdat God het gezegd heeft en anders nergens om. In het kader van de rechtvaardigmaking betekent 'goddeloze' absoluut niet 'gelovige'. Er worden geen wedergeborenen gerechtvaardigd, geen gelovigen, geen vrome mensen, nee, GODDELOZEN. Als het zo zou zijn zoals br. PNL ons wil doen geloven, dan zou dat betekenen dat er achter elke waarheid van Gods Woord een tegenovergestelde waarheid schuilgaat. Maar dan zitten we midden in de Schriftkritiek. Weg ermee!
PNL: Wij sluiten af met het volgende citaat van Van der Groe, dat geheel overeenstemt met hetgeen ds. Paauwe leerde. "Zo was er dan nooit een waar zaligmakend geloof van de Geest in het hart van iemand van de uitverkorenen, dat deze weldaad der genadige rechtvaardigmaking niet onmiddellijk met zich voerde als een onafscheidelijk vruchtgevolg, volgens Rom. 5:1, Gal. 2:16, Joh. 1:12 en bij herhaling in de Heilige Schrift). Daarom moeten wij dan ook nooit een waar geloof stellen zonder rechtvaardigmaking. En wederom geen andere rechtvaardigmaking dan die vloeit uit de ware geloofsvereniging met God in Christus door de Heilige Geest. Want het is zeker, dat wij door het geloof eerst een ware gemeenschap moeten hebben met de Drie-enige God Zelf of met alle drie de hoogwaardige Personen in de Godheid, voordat wij enige gemeenschap kunnen hebben aan Zijn genade en weldaden. Daarvan is alleen de voorkomende genade van de Geest uitgezonderd, die ons, als wij dood liggen in de zonde, eerst aangrijpt, voordat wij die kunnen aangrijpen om ons gelovig tot Christus te leiden en door Hem in de gemeenschap des Vaders." (Van der Groe, Voorrede over de ware geestelijke kennis in het tweede deel van Hutchesons verklaring van het boek Job. Deze voorrede is tevens uitgegeven onder de titel De ware bevinding, 2005.)
GPPB.: Kijk, hier heb je het weer. Van der Groe spreekt in de laatste regel van "een voorkomende genade van de Geest", die hij als enige uitzondering aan het geloof vooraf laat gaan. Op deze wijze moet hij wel spreken om zijn visie sluitend te maken. Maar de inwendige roeping is geen voorkomende genade, geen gemene genade, maar bestaat uit de genadige rechtvaardigverklaring van de goddeloze, de geestelijke opstanding uit de doden, waarbij ook het zaligmakende geloof geschonken wordt. Volgens de scholastieke verklaring van PKL moest de blindgeborene nog gerechtvaardigd worden, nadat hij tot het geloof in Christus gekomen was. Hetgeen Christus tegen hem zei: "Ik ben het Die met u spreekt", was dan niet genoeg tot zijn zaligheid. We zullen met Gods Woord aan de hand van een aantal voorbeelden besluiten:
De blindgeborene "Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God?" >GPPB.: Nee, want hij kende Hem (nog) niet! "Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, OPDAT ik in Hem moge geloven?" >GPPB.: Die man zat dus midden in zijn ellende en verlorenheid, uitgeworpen door de godsdienst en stelt Christus een vraag op leven en dood! "En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het." >GPPB.: Hier openbaart Christus Zich aan een goddeloze als Wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing (1 Kor. 1:30), en wel in de toepassing des harten. Hier hebt u de roeping, de rechtvaardigmaking, de heiligmaking en de wedergeboorte op hetzelfde ogenblik. "En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem." >GPPB.: Het geloof en de vrucht daarvan: aanbidding, eer en dankbare lofgezangen. Dus gaat de rechtvaardigmaking in orde aan het geloof vooraf. Moest deze man nog gerechtvaardigd worden? Of moest hij maar aannemen dat hij gerechtvaardigd was? Had deze man en hebben alle heiligen een soort veronderstelde rechtvaardigmaking? Ofwel een Kuyperiaanse rechtvaardigmaking? ONZIN!
De Samaritaanse vrouw "Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom hier. De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man. Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd." >GPPB.: Fase van ontdekking, ontgronding en sterven aan de Wet. " Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek." >GPPB.: De rechtvaardigmaking. "Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden: Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?" >GPPB.: Het geloof en de vrucht daarvan: de verheerlijking van Gods deugden.
Zacheus, de tollenaar 1. Zit in zijn verdoemelijkheid in een vervloekte boom in het vervloekte Jericho. 2. Jezus komt door Jericho en roept Zacheus uit de boom En verklaart hem zalig, niet als een gelovige, maar als een goddeloze. "Zacheus, kom af, Ik moet heden in uw huis blijven." 3. Zacheus gelooft en komt direct in het stuk der dankbaarheid.
De moordenaar aan het kruis 1.Rechtvaardigt God en eigent de straf, smeekt om genade 2.Christus spreekt hem zalig in het oordeel 3.Gelooft en verheerlijkt God in zijn zwijgen
De stokbewaarder 1.Verkeert midden in zijn rampzaligheid en wil een einde aan zijn leven maken 2.Wordt stilgezet middels de mond van Paulus: "Doe uzelven geen kwaad." 3.Smeekt naar de weg der zaligheid. 4.Wordt als een goddeloze gerechtvaardigd door God middels het spreken van Paulus: "Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis." 5.Hij gelooft en toont in diezelfde ure zijn dankbaarheid door Gods knechten in zijn huis te verzorgen.
"En Abraham geloofde Gód" Welke God? Die zaligmakend tot hem gesproken had: "Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot." enz. Het geloof is niet rechtvaardigmakend, dat is God alleen. God rechtvaardigt echter nooit zonder het geloof erbij te schenken. Het geloof komt niet 1 minuut te vroeg en niet 1 minuut te laat. Het geloof gaat onmiddellijk gepaard met de rechtvaardigmaking, ofwel de vergeving der zonden. Daarin is Paauwe Schriftuurlijk, maar wat de orde betreft leert hij de rechtvaardiging van de wedergeborene, ofwel van de gelovige, en dat is een afschuwelijke leer, hoewel Paauwe dit zo nooit heeft bedoeld.
Burgessville, 31 oktober 2006 GPPB.
PS. Mij is gebleken dat 'de stichting tot uitgave van het werk van ds. J.P. Paauwe' Gods Woord niet accepteert als het einde van alle tegenspraak, maar Paauwe en de 17e eeuwse theologie erboven stelt. Bovenstaande samenspraak beschouwt de 'Paauwe stichting' namelijk als 'een grove beschuldiging aan het adres van Paauwe', terwijl het dat niet is. Het is een eenvoudige weerlegging op 1 leeruitspraak van de door mij geachte ds. Paauwe. Ik verafschuw echter al die tegenwoordige oudvaderverering en onfeilbaarheidsverklaringen van de belijdenis- en oudvadergeschriften. Daarentegen achtten onze Dordtse vaderen aanpassing en correctie van de belijdenisgeschriften op grond van Gods Woord als een doorgaande noodzakelijkheid.
GPPB.
|
|
|
|
|
|